| |
Boekenschouw
Oorspronkelijke werken
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe. Gevoelsbeschaving. Handboek voor huis en gezelschapsleven. - Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's Uitgeversmaatschappij, 1927. (168 blz.). f 2.50; geb. f 3.50
Wie mocht meenen dat voor deze soort van etiquette-boeken geen publiek meer is, schijnt zich te vergissen. Waarom anders zou mevrouw Kloos zoo in alle finesses alle bij mogelijkheid voorkomende gevallen, waar ‘gevoelsbeschaving’ bij te pas komt, hebben beschreven op de haar eigen smakelijke manier. Laat ik de definitie van de schrijfster overnemen om u te leeren wat ‘gevoelsbeschaving’ eigenlijk is.
‘Ik bedoel hiermee de innerlijke beschaving die elk mensch van fijn gevoel eigen is uit welken stand hij ook zij, en die de onderlinge samenleving tot iets werkelijk aangenaams maakt’.
En wat verder lezen wij: ‘gevoelsbeschaving kan natuurlijk niet geheel worden aangeleerd, maar wel ontwikkeld en tot grootere uitbreiding gebracht, en daarvoor bestaan de gezelschapsvormen, de conventies die geenszins verdienen bespottelijk gemaakt te worden’. En dan volgt er in een aanzienlijk aantal hoofdstukken, ieder met uitgebreiden inhoud, een leiddraad voor den niet-zoo-erggevoels-beschaafden om gevoelsbeschaafder te worden. Er staan hier en daar wel aardige stukjes in het boekje, maar 't meeste lijkt mij voor het soort van lezers voor wie het bestemd is tamelijk overbodig. De inhoud voert ons van de geboorte, over aanneming, verloving, huwelijk, diner, naar onze begrafenis, om ons dan weer te doen herleven in sport en spel, ons op reis te voeren en weer thuis te brengen. U ziet: er is niets vergeten, en als belooning voor 't ijverig bestudeeren wordt gevoelsbeschaving ons deel!
| |
Mary de Witt. Eereprijs en witte heide. Amsterdam, L.J. Veen. (192 blz.) f 2.90; geb. f 3.90
Een eersteling blijkbaar, deze roman. Het is een onwaarschijnlijk verhaal van een ontmoeting van een jong meisje met een veel ouderen man op een fietstocht door de Veluwe. Er ontstaat een soort liefdesverhouding - maar in alle eer en deugd, hoewel het meisje niet afkeerig zou zijn van wat minder deugd. Na niettemin zeer aangename dagen scheiden de gelieven, beide natuurlijk een onuitwischbaren indruk van elkaar meedragend. Voor het meisje is een boeiende bijzonderheid dat ‘hij zich met een zekere geheimzinnigheid omgeeft’. Aan het eind van het boek vinden we opeens de zeer smakelooze opwekking om toch lid van den A.N.W.B. te worden. U ziet wat een gezellige avonturen je al fietsende hebben kunt, en de A.N.W.B. is voor alle fietsers onontbeerlijk. Een weinig belovend debuut.
| |
Vertaalde werken
K. Michaelis. De zeven zusters. Vertaling van A.J. Vorstman-ten Have. - Leiden, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij. Prijs f 2.40; geb. f 3.25
In den haar eigen vlotten schrijftrant en op een onderhoudende manier vertelt Karin Michaëlis hier van het liefde-leven van zeven zusters. Alle zeer uiteenloopend van karakter en temperament. Er zijn alleraardigste gegevens in dit brieven-verhaal, die op zichzelf al weer voldoende zouden zijn voor zeven afzonderlijke romans. Heel wat goede raad en aardige, rake opmerkingen worden er door de verschillende zusters aan elkander uitgedeeld over het huwelijk en den man. Een ‘gewoon’ huwelijksleven, gebaseerd op liefde, kameraadschap en waardeering, is voor de schrijfster naar het schijnt iets bijna onbestaanbaars. In dit boek is alleen zuster Gitte, een origineel persoontje, vroedvrouw van beroep, gelukkig in haar huwelijk met een zeer veel minder ontwikkeld man. Zij richt een tehuis op voor gevallen meisjes. Zóó schrijft ze, bijzonder verstandig en resoluut, aan haar zuster Ragnhild, die het al bijzonder slecht treft met de mannen en van de eene scheiding in de andere valt, en onderwijl een ongelukkige liefde voor een zwager van haar koestert: ‘Kijk eens Ragnhild, ik vind dat het tegenwoordig huwelijk in zijn tegenwoordigen vorm iets onuitstaanbaars is, en als je eerlijk bent vindt je dit ook. Ik moet er daarom niets van hebben, omdat ik een koel hoofd en een logischen zin bezit. Jullie gedraagt je allemaal als kinderen die niet van de poes af kunnen blijven, hoewel ze heel goed weten dat die toch eindelijk haar klauwen uitslaat ... Als ik Onze lieve Heer was of minister van Justitie dan zou ik een strenge strafwet invoeren tegen ongelukkige huwelijken. Niet zooiets met gevangenisstraf, want zooveel gevangenissen zou het heele land niet kunnen herbergen; maar er zijn nog wel andere straffen’.
Dan pleit deze zuster voor een proefhuwelijk van een paar weken, om te zien of de temperamenten bij elkaar passen ... En verder zegt ze: ‘Twee dingen moesten als onverbiddelijke grond voor echtscheiding dienen: als een van de twee voor het eerst zegt “ik verveel me” en als de eerste kibbelpartij uitbreekt’.
In dit genre van oppervlakkige maar wel amusante en vaak pittige debatten is dit boek geschreven. Sommige van de zusters, zooals de eigenaardige Alvilda, zijn bijzonder goed geteekend, en het geheel toont wel den scherpen kijk dien de schrijfster op haar sexegenooten heeft.
| |
Ethel M. Dell. Het kasteel van Graniet. - Bewerkt door Jh. R.H.G. Nahuys. Utrecht, A.W. Bruna's Uitgevers-Mij. (307 blz.) f 1.75; geb. f 2.50
Zooals alle romans van Dell is de intrigue van het verhaal bijzonder spannend en ook wel aardig gevonden. Jammer dat de uitwerking altijd zoo conventioneel is, zonder eenig echt gevoel. De handige schrijfster weet een boeiend romannetje te fabriceeren, doch iedere schijn van waarachtige menschelijkheid is haar helden en heldinnen vreemd. In dit verhaal gaat een jong meisje naar Afrika om daar haar verloofde te ontmoeten en vervolgens met hem te trouwen. Wanneer ze aankomt wordt ze door een neef van Guy, haar verloofde, afgehaald, die gelukkig zóo op hem lijkt, dat Sylvia het in 't eerst niet merkt. Naderhand vertelt neef natuurlijk ‘dat hij 't niet is’, maar dat Guy totaal aan lager wal is en op 't oogenblik een aanval van delirium heeft. De roman verhaalt dan verder hoe Guy en Sylvia het samen uitvechten en hoe de neef eindelijk de gelukkige minnaar van Sylvia wordt. Natuurlijk komen er nog allerlei spannende avonturen in voor, die op bevredigende wijze eindigen.
| |
E. Temple Thurston. Misdaad uit hartstocht. Vertaling van W.J.A. Roldanus Jr. - Utrecht, A.W. Bruna's Uitgevers-Mij. (296 blz.) gec. f 1.25
Een eigenaardig verhaal van een liefde in Schotland, waarbij allerlei bovennatuurlijke gebeurtenissen en de verschijning van ‘elfen’ en ‘bogies’ een groote plaats innemen. Door het verhaal te laten vertellen door iemand anders, die de drijfveeren van deze vreemde misdaad (de moord door een dichter bedreven, op de vrouw die hij
| |
| |
liefhad) wil ontrafelen is er een afwezigheid van directe handeling bereikt die een typische bekoring aan het boekje geeft.
| |
Ernest Pérochon. De krotten. Vertaald door Ellen Forest - Utrecht, A.W. Bruna's Uitgevers Mij. (257 blz.) f 3.75; geb. f 4.50
In de voorrede schrijft Ellen Forest over dit werk van Pérochon:
‘Dit boek is de tragiek van het knechtenleven op het platteland, de grijze groezelige droefenis van den eenen horizon naar den anderen, maar een tragiek met innige fijne ondertonen van bizondere menschelijkheid’.
Een aangrijpend boek is De Krotten ongetwijfeld. Het gegeven is zoo heel eenvoudig, het leven van Sévérin Palureau, een armen boeren-daglooner, die trouwt met Delphine, de dochter van een molenaar, die zijn geld verloren heeft. Heel dat leven van zwoegen en sloven om het dagelijksch brood te verdienen, om de kinderen te voeden, vertelt Pérochon ons heel simpel, heel eenvoudig, maar diep-ontroerend. Niettegenstaande hun ijver, hun bovenmenschelijk werken komen de Palureau's er hoe langer hoe meer onder, en wanneer het eens zoo flinke vrouwtje, Delphine, haar vijfde kind verwacht zijn ze wanhopig. ‘Wat moeten we doen, waar moeten we tot Allerheiligen het geld vandaan halen? We zijn twintig francs huur ten achter, we hebben al een heelen vaam hout opgebrand die nog niet betaald is, de bakker wil geen crediet meer geven: het hout, dan het brood... en dan de vroedvrouw’. Ze aarzelt om haar volgende gedachten uit te zeggen, dan wordt haar stem zachter en komt het toch. ‘Dan moet Louise de bedelzak maar opnemen; als het dan toch zoover moet komen, doet het er niet toe of het een beetje eerder of later gebeurt. ... Mijn kinderen uit bedelen... uit bedelen!... Ze laat het hoofd op de borst vallen en stikt in haar tranen’. En wanneer de arme Delphine in het kraambed sterft begint de ellende pas goed. De kinderen moeten gaan bedelen; hoe hard Sévérin ook werkt hij kán niet genoeg verdienen om het groote gezin te onderhouden. Langzamerhand wordt alles hem onverschillig: hij komt zelf tot diefstal; zijn oudste dochtertje, het kind dat hem het liefste is, is hard ziek: ze heeft tuberculose en is stervende. Ze wil zoo graag een kippensoepje hebben, en aandoenlijk is de scène waarin Pérochon
beschrijft hoe Sévérin, na vergeefs geprobeerd te hebben een kip te koopen bij een der boeren, er een op den weg vindt en - deze stilletjes meepakt. Vol verontwaardiging is zijn schoonmoeder wanneer ze merkt dat de kip gestolen is.
‘Dus toch, jij hebt gestolen, stumper’. Nu is het de beurt aan Sévérin om achteruit te gaan; een vreemde kou doet het bloed in zijn aderen stollen; hij kan den blik van deze eerlijke oogen, die hem veroordeelen, niet verdragen. En Sévérin, beschaamd, brengt het gestolen beest terug, en zwijgend keert hij huiswaarts. Zijn dochtertje, voor wie het alles gebeurde, trekt hem naar zich toe: ‘Vader, als ik alles begrepen had zou ik om geen kippesoep gevraagd hebben. Maar luister u eens: ik ben u zoo dankbaar. Je houdt zooveel van mij, vader’. En dan voelt plotseling Sévérin hoe ongelukkig hij is, en hij huilt. ‘Diep uit zijn borst stegen snikken op als groote bollen en barsten. En hij huilde zooals hij nog nooit in zijn leven gehuild had; heel dien nacht huilde hij om de zijnen, om hen die dood waren, om haar die ging sterven en om zijn eerlijkheid die ook dood was, en om zijn trots die gefnuikt was door de ellende, en om zijn heele arme verloren leven’.
Een aandoenlijk verhaal, goed geschreven en goed vertaald.
| |
Anthony Wynne. Het booze oog. Vertaling van Willem van Duynen. - Baarn, Hollandia-Drukkerij. (258 blz.). f 2.25; geb. f 2.75
Eduard Veterman. De wrekende God. Een spannend verhaal. - Baarn, Hollandia-Drukkerij. (104 blz.), f 0.90
Herman Landon. De kamer onder de trap. Vertaling van H. Deemster. - Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's Uitgeversmaatschappij, 1927. (283 blz.).
Een drietal detectiveromans. ‘De kamer onder de trap’ is het best geschreven. De situaties zijn niet al te onwaarschijnlijk en de sfeer van een beetje geheimzinnigheid is er goed in getroffen. Een jonge man, die om verschillende redenen een anderen dan zijn eigen naam draagt, leest plotseling in de krant dat een oude heer op zijn sterfbed bekend heeft hem vermoord te hebben (tenminste iemand die juist zoo heet als hij) en dat het lijk daar en daar verborgen is, in de kamer onder de trap. Hoe dit alles in elkaar zit, welke snoode misdaden er nog verder aan 't licht komen wanneer er eenmaal in de zaak geroerd wordt, vertelt deze spannende geschiedenis.
‘Het booze oog’ is ook spannend genoeg. Een geheimzinnige moord, een nog geheimzinniger teeken er boven, en een plotseling verbroken verloving. Een ten onrechte verdachte loopt nog juist op 't laatste nippertje vrij, en de ontknooping is bijzonder onverwacht, wat toch altijd de bedoeling is.
Voor deze twee Engelsche producten behoeft Eduard Veterman niet onder te doen met zijn ‘Wrekende God’. Hier vallen direct eenige slachtoffers door een onbekende hand, doch de moordenaar blijft niet ongestraft en is iemand op wien we nu héélemaal geen verdenking hadden. Waarom eigenlijk het verhaaltje den indruk tracht te maken of het uit het Engelsch is vertaald, is een raadsel dat er niet in wordt opgelost.
| |
Camille Lemonnier. Het slapende huis. Vertaald door Titia Gorter. Met 4 houtsneden van Joris Minne. - Uitgeversmaatsch. Prometheus, Amsterdam. (137 blz.).
Een heel eenvoudig geschreven verhaaltje, maar waarin de sfeer van de welgedane bekrompen echtelieden, die het ‘slapende huis’ bewonen, meesterlijk is weergegeven. Het overheerlijke eten en drinken, de mollige rust, het zalige luieren van Jasper Joost en Josina, zijn welgedane wederhelft, beschrijft Lemonnier ons in de kleinste en geringste bijzonderheden.
‘O, wat 'n zalige uren hadden ze daar doorgebracht voor dat vreemde gebeuren. In den zomer werd de deur open gezet, die uitkwam op een glazen miniatuurhuisje: de serre.... Een mengsel van geuren, de vervluchtigde adem van rozen, anjelieren, reseda, heliotroop zweefde naar binnen, een echt ruikertje van bloemenzieltjes in een blonde warmte, een vlucht van lieve kleine vlindertjes, zoo mooi als schitterende scherfjes van jaspis. Nooit hadden ze er genoeg van hun koffie te slurpen, de boterhammen met muisjes te bestrooien, van de drie soorten kaas te proeven, te genieten van de gerookte vleeschsoorten en van de ansjovis uit het vaatje’.
Het ‘vreemde’ dat verandering brengt in dit dommelige leven is het medelijden dat meneer Jasper plotseling met de arme bootwerkers en sjouwers krijgt, waardoor hij zich gedwongen voelt iederen morgen naar de haven te gaan om zich daar met de werkers en de werkeloozen te ‘encanailleeren’ en ze te trakteeren op rum. In een opstootje van stakers wordt hij door een verdwaalden steen gedood. En mevrouw Josina Joost, die bijna niets meer doet dan eten en drinken, wordt gewaar ‘dat alle geluk niet met hem heengegaan was, met dien goeden sukkel van een man, omdat het haar immers gegeven was nog de zoetheid te genieten van de dingen dezer wereld’.
N.v.K.-B. |
|