Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Engelsche letterenHet Dichtwerk van Middleton Murry.JOHN MIDDLETON MURRY moet in Holland als criticus goed bekend zijn, dank zij zijn medewerking aan het Handelsblad. Hij is waarschijnlijk de beste, in ieder geval de fijngevoeligste beoordeelaar van literatuur, die Engeland op het oogenblik bezit. Zijn critieken, verzameld in Countries of the Mind, Aspects of Literature, enz. zijn geschreven met die nieuwheid en zelfstandigheid tegen oude onderwerpen, die dichters en scheppende kunstenaars dikwijls bezitten en waarmee zij de verantwoordelijkheid op zich durven nemen voor vernieuwingen in de appreciatie van vroegere werken. Zij staan minder vreemd tegen de inspiratie, zij weten, dat het toeval zijn deel heeft, zelfs aan de werken der dichters van faam; dat veel erin anders had kunnen zijn. Zij weten de kern erin te vinden en de weinige plaatsen, waaruit die spreekt, in den regel naar voren te halen. Zoo is zijn beoordeeling van Keats voorbeeldig geweest. Hij heeft niet gerust voor hij de plaatsen in Keats' correspondentie gevonden had, waar deze zich uitspreekt over zijn eigen werk, en zich voorneemt zijn manier van dichten, die geheel of zooveel mogelijk gegoten was op klassieke voorbeelden, Milton vooral, en aangestoken door de manier en onderwerpen van zijn tijdgenooten, om te smeden tot iets directs en eigens, dat wel eens heel anders uitgevallen had kunnen zijn, dan de gedichten, die hij in zijn korte leven gemaakt heeft, konden doen voorzien. En dit is iets wat zeer weinig critici aandurven: een dichter met een reputatie als die van Keats, dien ze trouwens zelf bewonderen, tot in zijn inspiratie en manier en mogelijkheden van dichten te durven herzien; en van de disproportie te durven spreken, die bestaat tusschen wat had kunnen zijn en wat, met veel meer woorden, bereikt geworden is. Het zou niet goed doenlijk geweest zijn en althans nog moeilijker worden aanvaard, indien hij hierbij niet op eigen uitspraken van Keats had kunnen steunen. Zijn eigen gedichten zijn twee dunne bundels Poems 1916-1920, en een kleine plaquette, getiteld The Critic in Judgment, or Belshassar of Barenscourt. Dit laatste is het vroegste en wellicht het eigenaardigste van de drie. Zijn gedichten zijn niet precies modern, hoogstens modern in hun gevoel, indien men deze term gebruiken wil en gelooft, dat de dichters van vroegere tijdperken niet fijngevoelig waren. Aan welke richting ze zich aansluiten? Aan die van Meredith en de jeugdgedichten van Oscar Wilde, als men het mij vraagt, te rekenen naar het stem-timbre, de zuiverheid van gevoel, de levensbeschouwing en de luministische droomerij die door het geheel speelt. Het eigenaardige is, dat Middleton Murry zelf zooveel geschreven heeft over Thomas Hardy en juist over diens poëzie; dat hij zich zoozeer tot diens verdediger en ontginner heeft gemaakt; en bovendien van Meredith enkele onaangenaamheden heeft gezegd, hem althans bij Hardy ten achter stelt, dat het verleidelijk zou zijn hem Hardy als een soort geestelijken voorganger en zijn liefste voorbeeld te geven. Want de droom van den eenen dichter steekt dien van den anderen aan. Toch is hij zeer weinig door Hardy beïnvloed, als men het mij vraagt; en hij zou zich geweld aandoen voor niets, als hij erop wilde lijken. Hardy lijkt mij toe een der grootste romanciers te zijn, die de wereld gekend heeft. Dieper dan hij heeft niemand de menschelijke tragedies gepeild, noch met meer zelfverloochening de menschelijke beproevingen neergeschreven. Wanneer men Hardy vergelijkt met den anderen schepper van een groot werk met een oneindig aantal personages en met samenhang tusschen de deelen, met Honoré de Balzac, dan is de schepper der Wessex Novels in onverbiddelijke eerlijkheid van beschrijvingen en onverschilligheid voor de gevolgen van al wat hij doet, nog niet de mindere van dien van de Comédie Humaine; wat niet weinig zeggen wil. Er is geen zuiverder schrijver dan Hardy. En ook Hardy's gedichten zijn op dezelfde manier als zijn romans gemaakt: geheel en al voor zichzelf en zelfs niet naar een effect van schoonheid strevend, alleen treffend door de oneindige diepte, waarin zijn gevoel als het ware is stukgewerkt. Middleton Murry is geheel anders. Voor hem tellen effecten van schoonheid, in keus van woorden en sfeer van droomerij, mits zuiver verkregen, wel degelijk en in de eerste plaats, evengoed als ze voor den dichter van Modern Love en voor de tijdgenooten van Shakespeare telden. Hij kan niet zonder hen. Middleton Murry heeft bij mijn weten nooit met bewondering over Meredith geschreven, en toch is er in hun dichtwerk een eendere lyriek; en evenmin over de jeugdgedichten van Wilde, die, met zijn critieken, tot het beste deel van zijn werk behooren, en veel zuiverder en echter zijn dan zijn meer bekende romans, verhaaltjes en tragedies. Ook Wilde had het vermogen om in een sonnet of kort gedicht een betoovering te leggen, althans in zijn jeugd, in den tijd dat zijn smaak en zijn scheppend gevoel niet door zijn manier van leven bedorven waren. En in zijn beoordeelingen van het werk van anderen behield hij zijn leven lang een kracht en eenvoud van smaak en karakter, die hem geheel buiten alle verdenking van decadentie stellen. Ik noem deze dichters van beteekenis, omdat M. Murry geheel op hun plan staat en niet op dat van moderne proefnemers met gevoelens en dichtvormen. Het is het beste wat er in de literatuur is, in de zuiverste geest opgenomen, en met de bloesems en grilligheden van een zelfstandigen wil teruggegeven. The Critic in JudgmentGa naar voetnoot1) begint op geestige wijze met een charge van een criticus aan het werk, die alras afdrijft op de vleugels der droomerij: ... And, finally,
We would express our sense of obligation
To Mr. Higginbothem, for his book
In stile is perfect and in point of matter
He has enriched our English literature
With a sincerely felt and detailed study ... etc.
En in bewondering voor Mr. Higginbothem's pen gaat hij voort: pen of pens
A pen for writing that mysterious script
Which upset old Belshassar on the wal ...
En zoo raken wij, met Belsazar, in den droom verstrikt en gaat de geest van den criticus aan zijn tafel aan het bloeien als de planten in Mei. Als een soort tentatie komen ze geleidelijk over zijn geest, de dingen die hem lief zijn, de stemmen der Sirenen, Helena, Ulixes, dien de verten trekken naar steeds verder wijkende ondernemingen, en die dronken is van het zout der zee: Beyond the clashing rocks and moaning seas
There lies a land all golden; quiet winds
Tremble to fairy music in the treəs
No winter prisons fast nor spring unbinds.
Dit is uit den zang der Sirenen. En de opkomst van de schim van Ulixes: I am Ulysses', Gainst that voice did I
Let bind my arms
And I have sought the shrill Symplegades
Furrowed the endless dark Cyanean sea
Untill mine oars were raggy with the weed
Untill my cordage rotted on the deck
Untill mine eyes were filmy with the brine
Mine ears were deafened with the still suspense
To catch the song once more, The mocking seas
Made answer with their wavy barnacles
And strange bright sea-blooms ...
| |
[pagina 166]
| |
Ook Helena verschijnt in haar duizend vormen: I was the Ethiop
Apparent out of Saba whom to win
Sang Salomon the wise. Aspasia I
Held converse high with Pericles the great
In sea-girt Athens, once imperial,
Only with me. I, Cleopatra Queen
Of Nile benignant, whom infatuate
Caesar disdained, to seek his Senators
More kindly; me disdaining he disdained
Empire though finite yet surpassing all
Empires of men from pearly Taprobane
To furthest Britain; and not vainly sought
The comfort of the nltimate caress
Of loving Brutus in the Capitol.
Als men de rijke verzen van deze periode, waaraan het zelfs geen voelbare schade doet, dat de historie erin verwrongen wordt (Caesar versmaadde Cleopatra zeker niet!) met iets vergelijken wil, dan moet men dicht bij Shakespeare's Antonius en Cleopatra terechtkomen. Zeker is een kort gedicht nog iets anders dan een drama vol variatie, dat ook zelf weer de verblindendste top is van een oeuvre, waarin de geheele menschelijke natuur gepeild en in al zijn nuances bekleed wordt met een rijkdom van beelden, die niets kan nabijkomen; maar de tegelijk sobere en weelderige fantasie, de gemakkelijkheid en de kracht, waarmee hier de epitheten geplaatst worden en als ze gangbaar zijn door ze eenvoudig weer te gebruiken vernieuwd worden; ook die als het ware geografische verbeelding, die met steden en zeeën en hun legenden te spelen weet en binnen de grenzen van het bekende blijvend aan alles een nieuwen klank weet mee te deelen, hebben alleen die dichters, die naar grootheid stevenen. Te memoreeren uit deze Helena-periode is nog de volgende schoone strophe: Not in the hot blood-union of Desire
A Danaid-cup that never may be filled
Where clings some element of grosser mire
Clodging the flame that never may be killed.
De derde verschijning is Plato, en ook zijn poging om door kennis den mensch met zijn lot te verzoenen blijkt schipbreuk te lijden en moet als zelfoverschatting worden beschouwd. Yet thou hast left the deepest barb of all
More inly searching and with venom tipped
Not lightly to be sucked, but with my own
Essential blood made potent over me
Do I not seek and seeking stand confessed
Innately convert to philosophy?
And yet not truth 1 seek ....
Hij kan niet anders zoeken dan er is. En het eind van alles is een droom: A noble dream
But never craddled by philosophy
Which cannot dream nor sleep. Hath Reason seen
The Vision? Rather doth the soul of man,
The reason ordered by the straining step
Of lifelong marching, at the last proclaim
The pattern of his late-won harmony.
O Plato! Poet Plato!
Men heeft den rijkdom, de durf en bij alle verscheidenheid het preciese van zijn woordenrijkdom en zijn woordenkeus gezien; het herinnert, behalve aan Shakespeare, aan Keats, maar het verliest zich minder in de ijlte, het wordt meer bestuurd, het ligt minder op het plan der enkelverbeelding dan bij Keats; ... No pan-pipes wheeze
Their antic consolations, nor a drum
Beats out the dance upon the gloomy stage
Ik moet hier opmerken, dat de Critic in Judgment, zijn eerste gedicht, wellicht mooier is dan de latere, kleinere gedichtenGa naar voetnoot1), waarin hij eigen stemmingen en gevoelens beschrijft. Eigen gevoelens schijnen neer te drukken, beperken uitingsmogelijkheden. Dat ze daardoor soms meer direct treffen is een feit, maar het onderscheid is in dit geval te eigenaardig om het niet op te merken: in het grootere gedicht, waarin hij zijn persoonlijke gevoelens belichaamd heeft in algemeene figuren, die ruimte en mogelijkheden van fantasie aan zich hebben, heeft hij, drijvend op zijn groote voorbeeld Shakespeare, een bloeienden rijkdom aan woorden en uitdrukkingen gevonden, die alleen in het Engelsch mogelijk schijnt te zijn en die ook daar sedert Shakespeare wellicht nimmer vereenigd met een zoo scherp onderscheidingsvermogen gevonden is. Hij heeft dit zelf dan ook in zijn kleinere gedichten maar opgegeven, Dit is geen poezie, die erbij wint als men gaat trachten haar te verduidelijken door haar inhoud uiteen te zetten; en het is ook geen poezie, die in een geestelijke strooming van den tijd past, waarvan het van belang is, de richting te kennen. Zij is geschreven in een Engelsch van moeilijke constructie en met een uiterst persoonlijke, op het muzikale gerichte woordkeus; maar alles is bestuurd door een zoo vasten wil, dat men al haar geheime intenties terugvinden kan en dit zonder moeite en zonder veel onzekerheid. Zijn gedachtengang is meester van zichzelf. Zeer schoon zijn de sonnetten. Het sonnet is tenslotte de aangenaamste van alle dichtvormen; het wordt, sedert Petrarca en Ronsard, altijd weer verrijkt door meditaties van hetzelfde karakter en van hetzelfde timbre. Wanneer een mensch niet weet, wat hij met zijn melancholie doen moet, dan make hij sonnetten, mits niet te veel. Die van M. Murry zijn zoo goed als die in de beste scheppende perioden der Engelsche litteratuur gemaakt werden, in den tijd van Shakespeare, en zoo goed als die van Rossetti, van Meredith, van Rupert Brooke. Als voorbeeld het volgende, Surmise: Whether this pained longing that is mine
Is incident or true humanity
Whose slumbering soul has slowly woke in me
And stretched his quivering arms to some divine
Immutable perfection that doth shine
Most certain and most manifest in thee
Most potent with a strange serenety
Which serves a final harmony for sign. -
God knows; or that remote unsleeping eye
Which smiles upon the pattern which our joys
Weave on the warp of pain, and patiently
Mirrors their unknown beauty in the poise
Of sad-sweet contemplation, whereof I
Through love of thee make surmise, and rejoice.
En dan zijn nog de volgende, onmiddellijk inslaande strophen te citeeren, die weer aan Keats herinneren en aan diens Ode to a Grecian Urn. Ze zijn geschreven bij een portret van Tolstoy, waarvan Gorki zeide: ‘he is like a god, not a Sabaoth or an Olympian, but the kind of Russian god, who sits on a maple throne, under a golden limetree’. What secret knowledge, old and cunning God,
Purses your eyes in their unhuman leer?
What grim disdain lurks in your hatefull nod,
What arrogance and what more awfull fear
Of Things we cannot see,
Strong spirit of the tree,
Who knows wherein the roots are set of all mortality?
Whence camnest thou, a mortal man in seeming,
Speaking our tongue, supreme in all our skill,
To spurn them both aside for thy dread dreaming
Of the ungouvernable mighty will
That sent thee to deride
The triumphs of our pride
And pierce our hearts with terror of thine own eyes terrified?
Verder is Middleton Murry de schrijver van een tooneelspel in verzen Cinnamon and Angelica; maar ik heb niet de gelegenheid dit alles hier te behandelen. Ook schreef hij een tweetal romans, die, als een vluchtige lectuur mij niet bedriegt, niet op de hoogte staan van zijn gedichten en zijn critisch werk. Het is voldoende dat men ook hem | |
[pagina 167]
| |
rekene tot de beste hedendaagsche schrijvers, tot hen die langen tijd door de rumoermakers overschreeuwd en overschaduwd worden, maar op het eind ongeveer alleen overblijven en die vooral in de jongere generaties van het hedendaagsche Engeland een zeldzaamheid zijn. L. VAN LANGE |
|