voor een afwijking, doch in waarheid voortkomt uit kiemen van het tegendeel.
En trilt die liefde niet evenzeer in het juichende ‘Je l'ai’ op het ex-libris, door Bracquemond geteekend voor Poulet-Malassis! ‘Mijn boek!’ roept H.C.A. van Kampen in het eigendomsmerk, dat hij voor zijn bibliotheek ontwierp, en hij illustreert zijn gehechtheid aan het bezit door een bok in aanvalshouding op de achterste pooten daarbij weer te geven.
Boekkunst! Daartoe behoort ook het ex-libris, het zoo mooi bij het boek aansluitende stukje prentkunst, dat daarvan een onmisbaar deel moet gaan uitmaken. Ieder, die een boek waardeert, behoort prat te gaan op het bezit en dit te merken met een persoonlijk teeken, dat tevens een versiering is. Eerst dan is het ten volle ons eigendom, eerst nu vertoont het iets van ons wezen, ons karakter, onze voorliefde, onze individueele menschelijkheid. Zoo fijne taal kan het spreken, van zulk een intieme fluistering zijn, dat ieder de treffende bekoring, het verrassende cachet er van niet zal kunnen ontkennen.
De gedachten, welke hiervoren zijn ontwikkeld, werden ons ingegeven door het op bijzondere wijze gearticuleerde werk van den fijnen, nog jeugdigen kunstenaar W.J. Rozendaal. Zij behelzen dan ook een vorm van waardeering, welke straks in meer omlijnde teekenen van lof langs deze regels zal verluiden.
De algemeene indruk van het geheel is die van iets bijster degelijks, van werk, waarmede men spoedig vertrouwd is. Dit laatste duidt echter geenszins op een factor van te algewone populariteit, welke in dit werk zoude aanwezig zijn; daarvoor is het te voornaam. Maar het heeft een stem met een moedig timbre. Het is niet vreemd om te spreken van den klank eener schilderij, van de kleur van muziek of de muziek van een gebouw. En zoo is er grafisch werk, dat u toeklinkt als de zangstem van een sopraan of een bas. Dan is Rozendaal de grafische tenor met het diep uit een andere wereld komende menschelijk geluid. Vergeten we daarbij niet, dat het ex-libris nog maar een beperkt deel vertoont van des kunstenaars kundigheden.
Ten aanzien van de houtsneden bevinden we ons ongetwijfeld voor stukken van zeer bijzondere kwaliteiten. Wanneer we zien, hoe aandoenlijk-reëel het salamandertje in het donker-glanzende water hangt, hoe levendig zijn figuren zijn, maar bovenal, hoe het gelaat van den mensch vol van geest is alsof het de glanzen eener hoogere wereld draagt, dan valt terstond te erkennen, dat hij prachtig decoratieve sierstukken schiep. En dan schijnt het ons toe, dat deze kunstenaar véél voor de verfraaiïng van het boek, voor de verhooging van deszelfs peil als kunstvoortbrengsel, zou vermogen te doen.
Het wezenlijke, het echte, het hooger-doorleefde treft bij beschouwing telkens weer. Hij werkt zich diep in de idee der opgaaf in, reproduceert en verleent daarbij door zijn persoonlijke gemarkeerdheid de sfeer, waarin de voorstelling thuisbehoort. Er is niet alleen de uit lijnen gevormde figuur, er zweeft nog omheen het niet in woorden te grijpen gevoel, waaruit voor een deel de schepping ontstond. Dit is het ware van zijn kunst en het ware is altijd het tragische en het gespannen-tragische is altoos het mooie, het soms ondanks alle stilte en alle uiterlijke roerloosheid aangrijpend-beminnelijke. Wie kan, o smartelijk wonder, vertolken, waaròm het leven ons soms zóó terneerslaat, waaròm het ons bijwijlen met juichingen opstoot?
De houtsneden maken den indruk van sterk beeldend te zijn, maar tasten toch het karakter der techniek niet aan. Zij behouden geheel een geädeld-antieke gesteldheid - want bleef in wezen de houtsnede niet door de eeuwen aan zichzelve gelijk? - en zouden zoozeer op haar plaats zijn in een werk, dat met een sierlijke boekletter is gedrukt, een letter als de onvolprezen Lutetia van Van Krimpen.
Rozendaal bezit dan ook de kwaliteiten, om het portret in hout te snijden, zooals ook J. Franken Pzn. zoo vaak reeds voor boek-illustratie deed.
Het is merkwaardig, dat het werk van sommige kunstenaars zoo suggestief het vraagpunt naar voren dringt, hoe het begrip kunst zoo zuiver mogelijk ware te definiëeren. Op tallooze manieren is het omschreven, maar welke was volstrekt bevredigend? Men heeft gesproken van gesublimeerde werkelijkheid, van gevoels-uitbeelding, van kunst als zijnde een andere aggregatie-toestand dan die van de werkelijkheid. Het is evenwel niets dan een benaderen, een aanvoelen van een onbevattelijke heerlijkheid. Kunst voert naar een ander levensplan. Dit is de ondervinding, welke wij opdoen tegenover het werk van W.J. Rozendaal, al moge zij, evenals de andere thesen, in een zekere vaagheid dwalen.
Nog een element komt bij hem sterk tot uiting. Gelijk dit ook in de bellettrie het geval is, is niet het onderwerp van primair belang, doch de wijze van behandeling. De waarheid van deze stelling treedt vooral in het licht, wanneer op de simpelheid van het onderwerp wordt gewezen. De artistieke uitvoering van het plan ontlokt dan de verbazing over het kunnen, de kunst.
Nu is in het algemeen de idee der voorstelling van een ex-libris voor ons niet belangrijk genoeg, om deze te ontleden. De beteekenis van deze sierkunst ligt geenszins, gelijk ten onrechte nog zoo vaak wordt gemeend, in het spitsvondige of het van het normale afwijkende der voorstelling, in bizarre of groteske beelden. Wij achten ook hier het hoogst de artistieke uitvoering, welke de meest eenvoudige voorstelling verheft, daarbij erkennende, dat de aard van deze kunst vaak zeer geestige toespelingen op den naam en nog tal van andere dikwerf vermakelijke onderwerpen toelaat.
Afbeelding no. 1
In dit geval stellen wij dan ook prijs op het napluizen van de bedoeling van den kunstenaar of van hem, die het ex-libris voert. Vroeger deden we dit niet bij elk boekmerk en ook in de toekomst zullen we ons een dergelijke analytische beschouwing niet tot stelsel maken.
Het mooie moderne boek gaat weer schoonheden vertoonen, welke de oude boeken kenmerkten. Onder de houtsneden van Rozendaal, alle in kopspalmhout, zijn er, welke ons eveneens terugvoeren naar de dagen, waarin deze kunst het zuivere kleed droeg der natuurlijkheid.
Het boekmerk voor Mr. E. Meindersma geleidt ons onweerstaanbaar naar die tijden heen (afb. 1). De voorstelling is eenvoudig; een schip in de wolken. In het woord vervoering ligt de idee, welke dit ex-libris deed ontstaan.