maar het leek me nu den tijd om eens de meening van Stols te hooren over allerlei onderwerpen, die ons beiden interesseeren en waarover we vroeger zoo dikwijls samen hadden gepraat.
En dus vroeg ik of Stols me ontvangen kon voor een interview.
Het is natuurlijk altijd zeer eigenaardig om tegenover iemand, dien men goed kent, te gaan zitten met een reportersboekje en een potlood gewapend. En toen Stols me dan ook in Bussum van den trein haalde en we samen naar zijn keurig modern huisje in de Heerenstraat liepen, had ik heelemaal niet het gevoel, dat ik zoo dikwijls heb als ik iemand kom interviewen: nu ga ik weer onbescheiden vragen doen.
Hij deed het tuinhek open, dan de voordeur en bracht me eerst naar zijn kantoor en vandaar naar de groote zijkamer met de rustige, antieke meubelen, groote boekenkasten, breed bureau en schilderijen en prenten aan den muur. Ik liep er rond zonder het gevoel te krijgen onbescheiden te zijn. Ik neusde in de muurkasten, waarin ook boeken stonden, allerlei merkwaardige uitgaven, oude en nieuwe, die ik kende van vroeger, en nieuwe acquisities, die ik niet kende; ik keek op zijn lessenaar, waar ik juridische werken vond en vroeg hem toen:
‘Wat ben je eigenlijk: student in de rechten of uitgever?’
‘Op het oogenblik student in de rechten’.
‘Je woont hier allemachtig aardig’.
‘Een leuk huisje, vind-je niet? Boven is mijn slaapkamer en bergruimte voor mijn uitgaven. Meer kamers zijn er niet, maar het is ruim genoeg voor mij alleen’.
‘Kerel, ik wou dat ik er woonde. Ik vind het een allerleukst huisje’.
Toen dreigde weer het gevaar, dat altijd dreigt als men met iemand, dien men goed kent, zakelijk moet praten: afdwalen en oude herinneringen ophalen. Ik maakte er resoluut een einde aan door mijn notitieboekje voor den dag te halen en Stols de vraag te stellen:
‘Wat denk je van bibliophiele uitgaven in ons land?’ Stols stak een pijp op, en zei:
‘Jij rookt niet meer, hè?’ Hij blies een rookwolk uit, dacht even na, en antwoordde verder: ‘Er kan toekomst zitten in bibliophiele uitgaven, mits ze, evenals in het buitenland, den steun krijgen van den boekhandel. Die ontbreekt nu te eenenmale. Tachtig procent van de boekhandelaren zijn niet voor hun taak berekend; ze weten niet wat ze verkoopen kunnen. Met evenveel of meer succes kunnen ze glazen knikkers of suikerballetjes verkoopen. Ze weten niet hoe een boek gemaakt wordt, en hebben veelal geen begrip welke eigenschappen boekverkoopers moeten hebben om boeken te verkoopen.
Het aantal boekhandelaren, dat bibliophiele boeken kan verkoopen, komt op een 15-tal neer, maar is zeker tot 50 op te voeren, als hun aan het verstand gebracht kon worden, wat ze moesten doen. In de eerste plaats moeten ze boekenkoopers kweeken, en om dat te bereiken is een eerste vereischte zelf liefhebberij voor en verstand van boeken te bezitten. Dat moet dus op een of andere manier worden aangekweekt.
De boekhandelaren werpen zich alleen op romans met reuzenoplagen, best-sellers, en schoolboeken. De heele litteratuur kan hun geen steek schelen. Het feit, dat die menschen, als je een bundel verzen van f 3.90 aanbiedt, vragen, waarom dat boekje zoo duur moet zijn, bewijst, dat ze geen kijk hebben op de factoren, die meewerken op het ontstaan van een dergelijk werkje.
Daar is niemand, die me wijs kan maken, dat er in ons land geen menschen zijn te vinden bij wie belangstelling voor het schoone boek gekweekt zou kunnen worden. Ik weet zeker, dat ze bestaan, veel ook. Maar de boekhandel schijnt met die menschen geen contact te hebben, want ik krijg dikwijls genoeg brieven van liefhebbers, die vragen of ik ze op de hoogte wil houden, omdat de boekhandel ze onwetend laat.
Het feit is er, dat, als een boekhandelaar een boek koopt bij een uitgever, vooral een van de goedverzorgde boeken, hij voor dat boek zeker een kooper zal vinden. Dan is hij er bij betrokken en doet er moeite voor het te plaatsen, eerder dan wanneer het in commissie gegeven is. Het leeuwendeel van de winst komt in de zakken van den boekhandelaar terecht. Een boekhandelaar verdient al vóór de uitgever aan winst kan denken. De boekhandelaar is te veel bourgeois satisfait om zich met goede dingen bezig te houden. Ik sta dikwijls verbaasd over de geringe kennis, die die menschen er op na houden.
Een goede vakschool voor een boekhandelaar is een eerste vereischte voor een land, waar zooveel boekhandelaren zijn. Ik heb er dikwijls met allerhande boekhandelaren over gesproken en ze gaven je schoon gelijk, maar op een paar na dommelen ze weer in en doen niets voor het goede boek’.
‘Maar er zijn toch wel boekhandelaren, die wèl verstand van hun vak hebben?’
‘Het is moeilijk namen te noemen. Ik heb er onvolprezen en zeer deskundige vrienden onder. Ja zeker, in Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht, Arnhem en Groningen ken ik er. Maar toch... Dagelijks krijg ik menschen op bezoek, die geregeld bij groote boekhandelaren koopen, zich voor mooie uitgaven interesseeren, maar niet weten, dat ze bestaan!
‘Onze aanbiedingscirculaires worden voor 75 pCt. genegeerd. Toch is er vooruitgang te constateeren, in den verkoop. Dat ligt niet aan de boekhandelaren