aan zijn verblijf te Parijs van 1881-1883; aan de oprichting van ‘De Nieuwe Gids’ en wat daaraan voorafging; aan zijn wonen in Zeeuwsch-Vlaanderen; aan zijn latere veelvuldige zwerftochten.
Fragmentarisch gaf hij reeds in den Nieuwen Gids, sinds het begin van den grooten oorlog, bladzijden
De Heer en Mevr. Frans Erens bij de brug van het oude slot te Heemstede.
‘Uit het Dagboek van een grensbewoner’, begonnen te Aken, later te Zandvoort vervolgd. En eigenlijk zijn ook de vele beschrijvingen van steden en landen niets anders dan dergelijke dagboekbladen. Men vindt ze verspreid in zijne bundels. Het begon reeds in ‘Dansen en Rhytmen’, waar boven de ironische notities over Keulen van omstreeks 1885 en de daarop volgende vizionaire beschrijving van den Dom als titel staat ‘Uit mijn Dagboek’, precies als later, in ‘Gangen en Wegen’, boven de aandoenlijke bladzijden waar in uiterste soberheid de dood van een geliefden papegaai verhaald wordt. En zoo ook die stukken lyrisch proza - die impressies van het oude Amsterdam; die diepe prozagedichten als ‘Nacht in de Middeleeuwen’; die ‘Literaire Fantasie’ over Stendhal, Hugo, Musset, Mérimée, Balzac, Zola, Flaubert, de Goncourt, - het zijn eigenlijk dagboekbladen van de voortreffelijkste soort. Spanje, Duitschland, Frankrijk, Zeeuwsch-Vlaanderen en zuidelijk Limburg zijn de landen en streken die telkens weerkeeren in zijn beschouwingen. Het lijkt zoo eenvoudig als Erens over de ‘Stille Steden’ S. Anna ter Muiden, Damme en Sluis schrijft; maar in zoo weinige woorden en in zulke doodgewoon geconstrueerde korte zinnen die volkomen stemming van het landschap, tegelijk met alle typeerende bijzonderheden te geven, - dat is alleen mogelijk voor den zuiver-waarnemenden en zijn materiaal beheerschenden kunstenaar.
Zelfs als kritikus doet Erens denken aan iemand die in en voor zich-zelven zit te mijmeren en niet schrijft om aan het lezend publiek een gemakkelijk na te praten opinie op te dringen. Ook die beschouwingen liggen in verschillende bundels verspreid: ‘Litteraire Wandelingen’, ‘Gangen en Wegen’, ‘Toppen en Hoogten’ (waar de Aanteekeningen over Litteratuur geheel het karakter van dagboeknotities hebben, maar dan notities van een denker en kenner); en ten slotte in ‘Litteraire Overwegingen’, beginnend met die fijne opmerkingen over ‘De Rhythmus en het Klanklooze’, en verder bevattend de overpeinzingen van een man die veel heeft nagedacht, veel gezien en beleefd, en veel heeft gelezen, en nu, na jaren, oudere en nieuwere werken der letterkunde weegt op de schaal zijner ervaring en kennis, en zoo, voor zichzelven (en misschien ook voor anderen), tot een definitieve waardebepaling tracht te komen.
Dit eigenaardige van het fragmentarische, van scherp opteekenen van 't onmiddellijk geobserveerde in de buitenwereld en in 't eigen innerlijk, is waarschijnlijk mede oorzaak van het feit dat Erens geen epische werken van langeren adem heeft geschreven. Zijn verschijning als litteraire figuur dunkt mij er volstrekt niet minder om. Het hangt toch meer af van de kwaliteit van het voortgebrachte dan van den omvang, of men een echt kunstenaar is ja dan neen. In ‘Gangen en Wegen’ en in ‘Vertelling en Mijmering’ staan de twee hoofdstukken van een niet verder geschreven roman uit den Napoleontischen tijd; en in beide fragmenten komt de lezer in die Limburgsche sfeer, welke den wandelaar omgeeft op de hoogvlakte van zacht-golvende heiden en bosschen ten oosten van het tegenwoordige steenkoolgebied, waar de groote route langs Schaesberg en Nieuwenhagen naar 't noordoosten Duitschland in gaat. Het gezicht was daar, voordat de mijnwerkerswoningen der laatste jaren alle uitzicht gingen belemmeren, wijd naar de vier windstreken. En die groote ruimte, waarover de wolken komen aandrijven met den wind die de boomtoppen in de dalen doorruischt, voelt men in de oudste proza-impressies van ‘Dansen en Rhytmen’ en ook weer in deze roman-fragmenten.
Aan die chaussée staat het geboortehuis van den schrijver, ‘Het Kamp’, een statige oud-Limburgsche woning, met de groote groene staldeuren onder den rondboog, en zware boomen er voor. Er zijn laaggezolderde kamers, breede gangen; bloemtuinen, boomgaarden en weiden rondom. In een achtervleugel, op de eerste verdieping, was de werkkamer van Frans Erens, uitziende in den vredigen tuin. Kort na den oorlog, na zijn verblijf te Zandvoort, bewoonde hij dicht bij zijn geboorteplaats een gedeelte van een familiegoed, ‘De Heihof’, waar hij zijn eenzame zwerftochten kon uitstrekken tot den