ondervonden, opgewekt bleef en in steeds nieuwen arbeid vertroosting zocht. Inderdaad, leed is aan Rosegger in zijn werkzaam leven niet bespaard gebleven; ook leed, hem aangedaan door de Katholieke Kerk, die ten onrechte in hem één harer bestrijders zag.
Rosegger's werken zijn feitelijk in vier deelen te splitsen. Als eerste deel daarvan zouden wij willen noemen de grootere werken, die geleidelijk in den loop der jaren zijn ontstaan. Het eerste dezer groote werken was ‘Waldheimat’, in twee deelen verdeeld, waarin Rosegger verhaalt van zijne kinderjaren en van zijne leerjaren als snijder, een boek, waarin wij een zoodanigen rijkdom van gedachten en gevoelens vinden, dat wij alleen daardoor reeds Stiermarken en Rosegger's omgeving moeten liefkrijgen. Op ‘Waldheimat’ volgden de in drie deelen gesplitste ‘Schriften eines Waldschulmeisters’, een juweeltje van poëzie en proza, zoowel uit paedagogisch als uit literair oogpunt van groote waarde erkend, waarin de woudschoolmeester zijne gedachten laat gaan over zijne omgeving en zuivere natuurphilosophie ten beste geeft. Van zijne eigenlijke romans is ‘Heidepeters Gabriel’, die ook grootendeels uit zijn eigen leven is en van zijn eigen huwelijksgeluk verhaalt, de eerste; daarop volgden achtereenvolgens in 1883 ‘Der Gottsucher’; in 1888 ‘Jakob der Letzte’; in 1891 ‘Martin der Mann’; in 1893 ‘Peter Mayr der Wirt an der Mahr’; in 1897 ‘Das Ewige Licht’, waartegenover later valt te stellen: ‘Das Ewige Feuer’; in 1900 ‘Erdsegen’; in 1903 ‘Weltgift’, terwijl onder de boeken van den laatsten tijd vooral l.N.R.l., dat den vrede in en onder de menschen predikte, van beteekenis werd geacht.
Het is eigenaardig hoe geheel verschillend deze boeken zijn van opvatting en van inhoud. In den regel spreekt uit deze romans het pessimisme in Rosegger's karakter; wordt hierin kenbaar gemaakt zijn haat tegen het slechte in de wereld en daardoor wel eens voorbijgezien het goede, dat er onder de menschen is. Niet al deze romans hebben hem bewonderaars en vrienden bezorgd; het spiegelbeeld, dat hij in ‘Martin der Mann’, in ‘Erdsegen’ en in ‘Weltgift’ aan de wereld voorhield, werd door velen niet eerlijk geacht. ‘Peter Mayr’ is een historische roman, die den strijd van Tyrol tegen de Fransche overheersching weergaf en waarin Rosegger zich wat al te dichterlijke vrijheden met de werkelijke geschiedenis veroorloofde. Maar ook in al deze romans, hoezeer zij nauwelijks romans zijn en hoezeer de bouw veelal gebrekkig blijft, viel op te merken die groote psychologische gave van den dichter, die ons in staat stelt zijne figuren te zien als leefden zij vóor ons; die ons liefde doet gevoelen voor het Stiermarksche land en de Stiermarksche bevolking.
Een tweede gedeelte van zijn werk betreft de kleine vertellingen. Hierin ligt de groote kracht van Rosegger. Al de bundels te noemen, die hij in den loop der tijden, nadat ‘Zitther und Hackbreth’ als dialect-werk was verschenen, heeft uitgegeven, het zou ondoenbaar zijn. Wel mag hier worden herinnerd aan enkele bijzondere bundels. Het is ‘Dorfsünden’, door hem een boek met novellen genoemd; het is zijne cyclus vertellingen: ‘Als ich noch jung war’, waarin hij als 't ware zijn ‘Waldheimat’ aanvult; het zijn zijne ‘Feierabende’, waarin vroolijke en minder vroolijke verhalen elkander afwisselen; het is het ‘Geschichtenbuch des Wanderers’, waarin hij weergeeft wat hem overkomen is in berg en dal, in de wereld en in het woud; het is ook nog zijne serie: ‘Meine Ferien’, waarin hij zijne zeer afwisselende vacantiereizen beschrijft, van het oogenblik af dat hij als jongeling in de Kronprinz-Rudolphbahn een bed vond totdat hij als hooggeëerd schrijver door zijn uitgever op een Hongaarsch landgoed werd verwacht.
En ook hier, in al deze verhalen, of zij spreken van zijn kleinen of van zijn grooteren tijd, ook in deze alle treft ons zijn eenvoud van toon, van opvatting en van gevoel. Men ziet dat Stiermarksche boerenleven zich afspelen; men kan zich de personen, die Rosegger in beeld brengt, voorstellen, en wanneer men zoo straks het voornemen opvat om door Stiermarken wandelingen te ondernemen, dan is het of men in elk dorp en op elk deel van den weg bekenden moet tegenkomen, bekenden niet alleen van uiterlijk maar ook van innerlijk.
Een derde gedeelte zijner werken is te vinden in de schilderingen, die hij van land en volk en van personen geeft. Voor een deel zijn deze van literaire, voor een deel ook van literair-historische waarde. Enkele ervan spreken over het volksleven in Stiermarken, over de Alpenbewoners en het eigenaardige, dat men bij hen aantreft. Eene ervan spreekt over wandeltochten in het eigen land ondernomen en ook volbracht in den vreemde. Maar een drietal zijn er bij, die voor de geschiedenis der literatuur van beteekenis worden geacht. Een bevat persoonlijke herinneringen aan Robert Hamerling, omtrent wien ook in den ‘Heimgarten’ veel is te vinden. Een ander spreekt over ‘Mein Weltleben’ en vertelt hoe het den boerenjongen bij de lieden in de groote stad verging, spreekt van ontmoetingen die hij had en van ervaringen die hij opdeed. Een derde, getiteld ‘Gute Kamaraden’, bevat persoonlijke herinneringen aan beroemde en bekende tijdgenooten. Hierin vindt men terug zijne herinneringen aan Albert Stifter, aan Anzengruber, aan Grün, aan Rudolph Falb, aan Jakob Schmeltzer, den onvermoeiden verzamelaar van volksliederen, aan Auerbach en aan zoo talloos vele anderen. Het treft hierin, dat Rosegger van deze ‘goede kameraden’ spreekt