H.D. Tjeenk Willink spreekt:
Een van de aardige feuilletons die M.J. Brusse in de N.R.C. aan het Uitgeversbedrijf gewijd heeft, is die waarin hij van zijn ontmoeting met den rasechten uitgever H.D. Tjeenk Willink verhaalt, een soort dat helaas aan het uitsterven schijnt te zijn:
‘De boeken zijn mijn goede vrienden, die ik verlang om mij heen te zien in mijn kamer’... En, ja - uitgever bèn je dan ook, of je bent 't niet. Zit 't je in 't bloed, heb je 't van huis uit meegekregen, dan - zeg ik met mijn vader - sta je er ook mee op en ga je ermee naar bed. Ik schaam mij haast om 't te zeggen: ik heb er genoeg aan; ik heb er geen liefhebberijen bij: ik verzamel geen oud-blauw, geen schilderijen, geen kunstvoorwerpen... nee, de uitgeverij is mijn dagelijksche werk. Zij geeft mij bovendien mijn ontspanning in 't aangename verkeer met de auteurs, met mijn vakgenooten, - in redactie-vergaderingen met de redacteuren van de tijdschriften, in de besprekingen van onze vakbelangen, in de gezellige maaltijden daarna. En nu kun je zeer zeker óók naarstig de menschen achteraan-reizen, om ze zakelijk op te zoeken, - maar ik voor mij heb aan een gezellig diner, in de conversatie met mijn buren in tram en trein vaak mijn licht opgestoken, soms belangrijke plannen voor nieuwe uitgaven opgedaan, - menigmaal die plannen met anderen bezegeld. Want de goede relaties, de vriendschappelijke omgang in kringen van intellectueelen, het verkeer met allerlei belangrijke menschen, bij wie je zoo noodig om raad kunt aankloppen, - dat vormt alles de sfeer om een uitgeverij tot bloei te doen geraken, en hierdoor is het ook zóó prettig om uitgever van je vak te wezen, vooral wanneer je je hierbij hebt aangewend om je niet te ergeren en voor alles wat je soms wedervaart een redelijk, een menschelijk motief aan te nemen.
Zoo opgevat, vult de uitgeverij ook volkomen je leven. Ik voel mij niet op mijn gemak als ik op reis niet te lezen heb in proeven van werken, die bij mij zullen verschijnen. En nu geef ik toe, dat proeven-corrigeeren niet de ideale manier van lezen is, - toch, als ik bijvoorbeeld een boek over scheikunde uitgeef, welk vak ik op het gymnasium nu eenmaal nooit heb geleerd, dan krijg ik onder 't corrigeeren er meer begrip van, dan een ander die 't onopengesneden in zijn fondskast laat staan. Al wil ik eerlijk bekennen, dat er soms in de door mij uitgegeven tijdschriften wel eens uitvoerige artikelen verschijnen over onderwerpen, die mij 'n beetje onwennig, 'n beetje moeilijk aandoen, - en dàn, in vertrouwen gezegd, wacht ik wel eens af tot er een overzicht van verschijnt in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, om daaruit, in dien beknopteren vorm, tòch te weten te komen wat er in staat.
Maar in beginsel lees ik alles wat er bij mij uitkomt. En daar ben ik in opgevoed, - bij de correctie van de proeven. Mijn vader, - ik herinner mij, als onze familie nu en dan in den gezelligen tentwagen met den bak er achter, in de omstreken van Haarlem uit toeren ging, - dat mijn vader dan steeds de voorkeur gaf aan de plaats naast den koetsier.... om zelfs daar rustig voort te corrigeeren. Ja, nòg zie ik hem daar zitten op den bok, toen wij in 1885 een tocht ondernamen in zoo'n huiselijk vehikel, op weg naar Leiden, waar wij bij een neef, die er studeerde, de Maskerade zouden bijwonen.... met proeven in zijn hand. En op mijn twaalfde jaar corrigeerde ik al méé proeven, want het sprak voor mij vanzelf, dat ik, evenals mijn vader, in den boekhandel zou gaan, waar dan ook àl mijn belangstelling toen reeds naar uitging, alsof er voor jongens geen andere vakken bestònden. En dat ik 't droevig vond, als ik maar zoo weinig of soms heelemaal geen fouten in die drukproeven kon ontdekken. Maar volkomen ontmoedigd was ik, wanneer soms bleek, dat mijn vader, om mij tevreden te stellen, van die slippers mij dan maar een waardeloos stel had gegeven, - als ik ze terugvond op een plaats, waar nutteloos gecorrigeerde drukproeven dan toch óók nog een nuttige bestemming kunnen vinden.
Ja, de uitgeverij was het leven van mijn vader, dat nu en dan ook het gezin vervulde. Ik weet nog, dat in een prospectus, dat in tienduizend exemplaren aanstonds verspreid moest worden, de prijs van het werk iets te hoog bleek gesteld. En dat de heele familie toen een ganschen Zondag druk bezig was om over dezen fouten prijs de kleine papiertjes met den goeden prijs heen te plakken. Want de uitgeverij ging vóór alles bij mijn vader, - en in dit opzicht was hij ook streng voor mij, die immers later bij hem in de zaken zou komen. Wanneer ik mijn vacanties van het gymnasium ging doorbrengen in Zwolle, bij mijn oom, den uitgever, die daar toen ook nog een boekwinkel had, dan verlangde mijn vader dat ik na de eerste week van volkomen vrijheid mijn ochtenduren leerzaam zou doorbrengen op 't kantoortje achter die debietzaak, - waar ik inderdaad heel wat kennis van boeken heb opgedaan. Alleen na mijn eindexamen stond mijn vader mij een paar maanden toe van onbezorgde ontspanning. Maar hierop volgde dan ook mijn leertijd in den boekhandel, die - overeenkomstig de ouderwetsche traditie - tot in alle onderdeelen vooraf voor mij geprojecteerd was, gedurende de vijf jaren, die ik hier te lande en in 't buitenland besteden zou om mij te bekwamen, van 't letterzetten en den prentdruk af, in de techniek en de usancen van den boekhandel en uitgeverij. En alleen in dien tijd heb ik er wel eens aan getwijfeld òf er waarlijk geen mooier en boeiender vak ter wereld zou bestaan, omdat ik toen nog te jong was, en te onervaren, natuurlijk, om de noodzakelijkheid in te zien van de ook wel eens weinig amusante bijkomstigheden. Maar sedert is die twijfel dan ook nooit meer bij mij opgekomen, - want, inderdaad, voor de toegewijden bestáát er geen mooier vak, -
wanneer je er tenminste volkomen in opgaat, zooals ook mijn vader deed.