acteurs te doen spelen. En hierin heeft zonder twijfel de oorzaak van de gedeeltelijke nederlaag gelegen, hierin zat het bederf voor wat ons overigens wel ontroeren kon. Het mocht den meesten spelers niet gelukken, de ware Joodsche sfeer te benaderen en te vertolken, enkelen uitgezonderd. De oude rabbi van Hans Bruning werd een goeie Sinterklaas, maar gelooven in zijn woorden kon men niet, het was alles holle rethoriek, die te scherper uitkwam naast het sublieme spel van Marie Hamel als zijn leerling Lemech.
Marie Hamel als Rochele in ‘Haskalah’. Naar een potloodteekening voor D.G.W. van Wybo Meyer.
De uitzondering onder de niet-Joodsche spelers vormde Dick van Veen als de fanatieke jonge rabbi in ‘Haskalah’. De scène van het ‘sjiuwe’ zitten was een der beste momenten van den geheelen avond. Veel van het gebodene won nog door de bijzondere werking met lichteffecten; hierdoor werd soms een stemming geschapen, die niet naliet te imponeeren. Maar over 't geheel verdiende deze eerste opvoering geen andere ontvangst dan die haar ten deel viel: koel en gereserveerd, met waardeering voor wat betracht werd, maar zonder (groote) belangstelling voor de toekomst.
WYBO MEYER