Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Nederlandsche ex-librisIV Houtsnede, ets, litho, e.a.WANNEER wij in het dagelijksch leven spreken van een ex-libris, dan bedoelen we daarmede in den regel een afdruk van het origineele cliché, in welke hoedanigheid dit dan ook in het leven is geroepen. Eenige diepere bezinning op dit punt is echter nuttig, en het is goed, te bedenken dat een afdruk een beeld is, dat het eigenlijke werk van den kunstenaar lang niet altijd gehéél zuiver weerspiegelt. Eén daad slechts verrichtte hij, één werk, één schepping bracht hij voort en al het andere is techniek. En dat bijwijlen afdrukken van dien eenen onveranderlijken grondvorm onderling verschillen bewijst reeds, dat zij slechts als middel dienen om de wezenlijkheid dier schepping te doen aanvoelen. Waarom wij nu ook aan déze zijde der zoo geliefde materie een beschouwing wijden? Opdat zij, die zich een ex-libris willen doen ontwerpen, zich, indien dit mocht noodig zijn, kunnen oriënteeren, zich een begrip vermogen te vormen omtrent de mogelijkheden van uitvoering. Voorts om verzamelaars bij te staan in de beoordeeling hunner collectie, kortom tot het aankweeken van eenigen althans elementairen onderscheidingszin, waar deze mocht ontbreken. Kennis van zaken leidt tot kieskeurigheid, tot behoefte aan verfijning en veredeling. En ware zij steeds aanwezig geweest bij de eigenaars van een ex-libris, dan zou dit zeker aan de artistieke waarde van de Nederlandsche boekmerken zijn ten goede gekomen. Nog te veel wordt er geprutst door amateurs, nog te veel opdrachten verleent men aan onbevoegden. Door hierop bij herhaling te wijzen zal wellicht eens de vloed van onbeduidendheden worden gestuit. De kern onzer taak is dan: hoe wordt het door den kunstenaar voortgebrachte werk van eenheid in veelheid omgezet? Dit vindt plaats door het maken van afdrukken en daarbij onderscheidt men: 1e hoogdruk, 2e diepdruk en 3e vlakdruk. Evenzeer zouden we kunnen spreken van de directe methode, d.i. die, waarbij de kunstenaar zelf het cliché maakt door de rechtstreeksche bewerking van het materiaal (houtsnede, linoleumsnede, rubbersnede) en van de indirecte methode, namelijk die, waarbij hij in het maken van het cliché wordt geholpen door een fotochemigrafisch proces (lijn-ets, auto-typie, roto-gravure, enz.). Hoogdruk is de oudste soort van druk. Het gedeelte, dat aanraking moet hebben met het papier, staat in relief; de hooge deelen van het cliché drukken dus af. De oergeschiedenis van deze druksoort is heel oud. Tot in het grijze verleden teruggaande komen we dan bij de Chineesche houtplaatdrukken en bij den hout- en metaalstempeldruk, de voorloopers van de gewone houtsnede. De in hout gesneden stempels gebruikte men in Europa pas in de 7de eeuw, terwijl in de 12de of 13de eeuw houtsneden voorkwamen, welke op verschillende stoffen werden afgedrukt (op zijde, perkament, enz). De houtsnede straalt volkomen harmonie af met de lettertypen en de geschiedenis toont deze eenheid op treffende wijze aan. Want vóór de uitvinding der boekdrukkunst sneed men de letters in hout, terwijl in hetzelfde plankje ook de illustratie was uitgespaard. Zoo ontstonden de beroemde voorgangers der incunabelen, de blokboeken of houtblokdrukken, waarvan de bekendste zijn de Apokalypse, de Biblia Pauperum, de Ars moriendi. Zij zijn tot ± 1470 in ons land gedrukt. Hoe verleidelijk deze stof ook is, inperking is hier het | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
wachtwoord en de verschillende procédé's kunnen verder ook slechts in vogelvlucht worden beschreven. Hoe gaat nu de kunstenaar te werk? Het blokje hout wordt eerst gepolijst en geprepareerd en daarna ingesmeerd met krijt, opdat de daarop aan te brengen teekening goed zichtbaar zij. Vervolgens wordt het overtollige hout weggestoken en de figuur alzoo uitgespaard. Voor deze bewerking leenen zich verschillende houtsoorten, doch het effect loopt soms zeer uiteen. Bovendien kan men het te gebruiken vlak zoeken in de richting van de nerven dan wel dit loodrecht daarop stellen. In het eerste geval spreekt men van langshout - en dit gebruikte men tot de 18de eeuw - in het laatste van kopshout (Hirnholz). De afdruk dient de kenmerken van het materiaal te dragen. Toen dan ook, na een heerschappij der kopergravure, aan het eind der 19de eeuw een nieuwe hartstocht voor de houtsneê ontwaakte, namen de beoefenaars hun toevlucht tot het langsperenhout. Zij hunkerden naar een rauwe reactie en kozen toen dit niet al te meegaande materiaal, waarin zij met ongekende voldoening sneden. Men kan gebruiken appel-, peren-, beuken- en lindenhout, kersen-, noten- en palmhout, palissanderhout en andere soorten. Bij het navorschen van de geschiedenis der houtsnede, zooals wij deze kennen, wordt de belangstellende steeds naar Duitschland gevoerd. In tal van handboeken kan hij bijzonderheden opdiepen omtrent het weergalooze werk van Albrecht Dürer, Hans Holbein, Lucas Cranach, Wolf Huber, Hans Burgkmair, Hans Baldung Grün, Albrecht Altdorfer, Aldegrever en nog vele anderen. De vroeg-rijpe Lucas van Leijden maakte reeds in 1508, dus op 14-jarigen leeftijd, de eerste houtsnede; zij werd bij Jan Severtsz in Leiden gedrukt. Helaas kan ons land niet bogen op oude, in hout gesneden ex-libris en dit moet wellicht worden toegeschreven aan de voorliefde voor de kopergravure, welke bestond, toen het ex-libris hier goed-en-wel zijn intrede deed. Het afdrukken van een houtsnede kan plaats vinden met de hand dan wel met de machine. Handdrukken zijn verreweg te verkiezen boven machinedrukken, omdat de loodrechte druk, met de hand aangebracht, gelijkmatig over de hooge cliché-deelen kan worden verdeeld. Op deze wijze verkregen de Japanners de mooiste houtsneden. De populariteit van de houtsnede, vooral ook als integreerend deel der moderne boekkunst, riep een schare van kunstenaars op en wanneer wij namen noemen als Fokko Mees, B. Essers, Dirk Nijland, Jan Schonk, Jan Wittenberg, Chris Lebeau, Jo Bezaan, G.P.L. Hilhorst, L.O. Wenckebach, Joan Collette, H. Jonas, Johan van Hell, M.E. de Zaaijer, Karel van Veen, Jan Franken Pzn., dan zijn we ons van de onvolledigheid dezer lijst welbewust. Aan den schilder Karel van Veen danken we twee in perenhout gesneden ex-libris van zeer bijzondere gestalte; een van beide is hierbij afgedrukt (afb. 1). Het stelt zijn broer, Dik van Veen, voor als tooneelspeler in de rol van Pierlala (een dichter) in Bernard Canter's Poppenkast. Hoe edel is de lineaire bouw der figuur. Aan dit superbe werkstuk valt het grondkarakter der houtsnede helder aan te toonen. Want in de goede, meesterlijke houtsneê ligt de diepte, die men na innige beschouwing peilt. Daarin treft de lijn als begin van een vreugde-melodie of roerende naklank van een elegisch lied. Zoo kan ook het donkere mensch-geluid van een cello ons toeklinken als de stem uit een andere wereld. Een stem, die doordringt in de ziel en ons verheft boven de allen zoo onafwendbaar omarmende aarde. In het simpele, treffende beeld dat Van Veen ons liet, ligt welhaast het gefluisterde antwoord op de vraag, wat onder kunst dient te worden verstaan. Deze houtsnee, ook als oerbeeld, is als het uiterlijke, doch ingehouden gebaar van een ontroerd gemoed. Is in de hoogste taalkunst ook het woord niet slechts een middel, om de edelste gevoelens te doen ontwaken? De lijnen roepen het sonoor, zij klagen en zingen en ruischen als een koorAfbeelding no. 1
van tenoren voor wie deze taal kan bevatten. Er is, heel smartelijk, iets in den vorm verzwegen, dat zachtkens prevelen en spreken gaat bij ontroerde overgave. Is het niet jammer, dat Karel van Veen aan boekmerken slechts een tweetal schiep? Men kan ook linoleum bewerken. In dit materiaal, dat door zijn soepelheid aantrekkelijk is, sneed Mastenbroek eenige exlibris. Diepdruk is een procédé van later tijd. De diepliggende deelen van het cliché drukken af en hieruit volgt terstond, dat een zeer zware persing noodig is, om dit mogelijk te maken. De inkt moet door het papier uit de groeven worden opgezogen. Men kan hierbij op twee manieren te werk gaan. In een koperen plaat worden met een driehoekig beiteltje, burijn geheeten, lijnen gekrast of, scherper gezegd: daarmede worden krullen uit het koper gestoken. Slagschaduwen, reliefs, de aard van stoffen als hout, ijzer, kleeden, dit alles kan zeer minutieus worden aangegeven door lijntje en dwarslijntje en allerlei plastische bewegingen in het koper. Zoo ontstaat de gravure. Reproducties van kopergravures namen we reeds op in het September-nummer 1926, (zie aldaar de afbeeldingen 3 en 4) en het nummer van Januari j.l. (zie daarin afbeelding 1). Vooral de laatste geeft een goeden kijk op de wijze, waarop de gravure tot stand kwam. Bij de andere methode voorziet men de plaat van een laag was, waarin de teekening wordt gemaakt. Daarna bewerkt men het geheel met zuren, welke dus alleen het koper aantasten op de plaatsen, waar in de was groeven zijn aangebracht. Zoo ontstaat de ets. Als voorbeeld van een ets zij het ex-libris weergegeven van Mr. R. van Rees door Lodewijk Schelfhout (afb. 2). Links is de woning van den eigenaar afgebeeld, in Amsterdam bij de Westermarkt, rechts een sky-scraper in New-York, waar hij als bankier herhaaldelijk vertoefde, terwijl voorts zijn aangebracht symbolen van muziek en literatuur. Elke taal heeft haar idioom. Zoo heeft ook elke bloem haar eigen geur, elke stem haar eigen klank, elk procédé | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
zijn optisch rhythme. Want hoewel tusschen gravure en ets verwantschap bestaat, is er toch tusschen beide ook weder een essentiëel verschil. De ets geeft niet het pijlscherpe krasje, het vinnige lijntje bloot weer, doordat de werking der zuren een flauwe, doch niettemin aanwezige ronding heeft teweeggebracht aan de beide lijn-oevers. Daardoor doet de ets fluweelachtiger
Afbeelding no. 2
(Eenigszins verkleind) aan, teederder van toon. Ook dit komt in het gekozen specimen duidelijk tot uiting. Schakeeringen op dit gebied vormen de schrootsnede, welke ontstaat door het slaan van gaatjes in de plaat, en voorts de geschaafde gravure (la manière noire), waarbij de plaat met wiegestaal ruw wordt gemaakt en daarna geïnkt. Deze zwarte kunst vond Van Siegen uit in Amsterdam in 1640. Bij vlakdruk is het cliché vlak. Het gaat hier om het maken van afdrukken van een steen, welke daartoe is geprepareerd; men gebruikt daarvoor speciaal Solenhofener kalksteen. De lithografie is in 1796 door Aloïs Senefelder uitgevonden en berust op het beginsel, dat vet en water zich niet met elkander vermengen. Teekent men met vetten inkt of vet krijt op een poreuzen steen, dan dringt het vet daarin; daarna wordt de steen bevochtigd en ingerold met oliehoudenden drukinkt. Deze laatste hecht zich dan op de plaatsen, waar de steen door de teekening vet is geworden en dus droog is gebleven. Ook hier is een stevige druk noodig voor het vervaardigen van afdrukken, daar de teekening op dezelfde hoogte ligt als het blankblijvende gedeelte. Over lithografie spreken zonder den naam van onzen schilder S. Moulijn te noemen ware zeker ongepast, en met voorbedachten rade plaatsten we reeds in het nummer van November j.l. een afbeelding van een door hem gelithografeerd boekmerk. Getuigt dit ex-libris niet duidelijk van het materiaal, waaraan het zijn ontstaan dankt?Ga naar voetnoot1) Bekende Nederlandsche kunstenaars wijdden zich aan de litho: C.A. Lion Cachet, R.N. Roland Holst, Th. van Hoytema, H.J. Haverman, Dr. Jan Veth, Jozef Israëls, M. Maris, A.J. der Kinderen en vele anderen. De gewone teekening in oostindischen inkt kan de houtsnede zeer dicht naderen, al zal een geoefend oog wel steeds het onderscheid ontdekken. Ontegenzeggelijk is er een tot elkander treden, en wanneer eenmaal de teekening, langs fotochemigrafischen weg, in het stadium van cliché is geraakt, is het primaire verschil opgeheven. De schilderes A.J.W. Bieruma Oosting ontwierp met succes verschillende ex-libris, waaronder enkele in de houtsnede bijna een aequivalent vinden. Eenige van haar zeer goede boekmerken zijn hierbij weergegeven (afb. 3 en 4). Welk een rust weet zij aan de voorstelling te verleenen, hoe beschaafd is deAfbeelding no. 3
vorm, hoe sterk de uitdrukking. De kwaliteiten, welke een ex-libris moet bezitten, weet zij in harmonie te vereenigen en te doen samenbloeien tot een decoratief geheel. Op technisch gebied vertoont de exlibris-kunst nog andere zijden. Zoo ontwierp de heer J.D. Ros een boekmerk uit gewoon zetmateriaal. (afb. 5). De teekening symboliseert zijn bijdrage in den strijd voor de schoonheid in een zwaard achter een roos. Het uitvoeren van een dergelijke opgaaf biedt moeilijkheden van een eigenaardige soort. Al terstond moet worden rekening gehouden met het voorhanden zijnde zetmateriaal. De horizontale en verticale lijnen zijn natuurlijk overheerschend: een enkele schuine lijn kan worden gezet met behulp van een driehoekig blokje, maar dit blijft toch uitzondering. Voorts moet het ontwerp op het punten-stelsel worden geteekend; lijnen bestaan in 12, 8, 6, 4, 3 en 2 punten. De heer Ros, die ook boekbanden in zetwerk ontwierp, heeft met beperkte middelen een smaakvol en harmonisch geheel samengesteld. En inderdaad vallen bij deze methode bijzondere resultaten te bereiken, doch vrijwel uitsluitend wanneer goede smaak de hand bestiert. Men heeft ook wel gepleit voor het fotografische exlibris. Afbeelding no. 4
Af en toe werd de lichtbeeldkunst toegepast, b.v. bij portretexlibris en het weergeven van stadsgedeelten, waaromheen dan een ornamentale rand werd geplaatst. Men kan ook allegorische voorstellingen ensceneeren en op de gevoelige plaat vereenigen. Echter blijve deze richting steeds eene bijzondere, al erkennen we gaarne de vorderingen, door de lichtbeeldkunst in de richting van het artistieke gemaakt. | |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
Ook langs anderen weg is het mogelijk exlibris-afdrukken te verkrijgen en wel met behulp van metalen stempels of door in rubber te snijden en de voorstelling via een stempelkussen af te drukken. Afbeelding no. 5
O. Schwindrazheim te Hamburg etste zelfs een teekening op glas en de Duitsche schilder Hans Thoma ontwierp boekmerken op aluminiumplaten. Ook plaatste men wel, in Duitschland en Engeland in de 17de en 18de eeuw, met zijn ring een zegelafdruk in de boeken. Deze methode kan niet op fraaiheid bogen. Men kan exlibris ook afdrukken op stoffen als zijde, satijn, en het is niet onaardig, om een standaard-exemplaar van deze soort te bezitten.
JOHAN SCHWENCKE
|
|