| |
Maandkroniek
Dr. D.F. Scheurleer † 1855-1922
In ‘het Vaderland’ herdenkt de heer H.J. de Mare, hoofdambtenaar aan de Kon. Bibl. en medewerker van den overledene, dr. D.F. Scheurleer. Wij citeeren:
Geboren 13 November 1855 is hij te 's-Gravenhage opgegroeid onder het oog van een strengen vader, die in hem den opvolger zag in zijn bankierszaak.
Met hart en ziel was Daniël François Scheurleer aan zijn kantoor gehecht. Zijn erkenning in Holland als een der knapste leiders in de financieele wereld is herhaalde malen ondubbelzinnig gebleken.
Kan zulk een zaak alleen reeds een menschenleven vragen, dr. Scheurleer wist meer te geven. Geen zaak van algemeen belang in Nederland, die niet zijn belangstelling had. Reeds in 1877 verkoos de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden hem tot lid, en het was zijn vreugde weldra 50 jaar lid daarvan te zijn.
Hij bewoog zich dan ook in dien tijd, en nog vele jaren lang, onder de grooten op het gebied der schoone letteren. Hij heeft met Multatuli omgegaan, met hem gedacht, en zich van hem verwijderd... vooral in de laatste jaren was zijn opinie over dezen geest zeer gewijzigd.
Onder zijn beste vrienden telde hij ook mr. Carel Vosmaer; dr. M.F.A.G. Campbell, de Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek tot 1890, was een man, dien hij zoo gaarne herdacht.
Zijn bijzondere liefde had de geschiedenis der muziek; zonder iets te kort te doen aan zijn eerste levenstaak, zijn kantoor, gaf hij zich aan de beoefening van de geschiedenis der muziek. Wat hij daarvoor bijna alleen, vooral in den beginne, tot stand bracht is vastgelegd in het ‘Gedenkboek, aangeboden aan dr. D.F. Scheurleer op zijn 70sten verjaardag’ ('s-Gravenhage, Martinus Nij- | |
| |
hoff 1925). Professor Max Seiffert uit Berlijn, de grondige kenner van onze oude Nederlandsche muziek, heeft door de samenstelling van dat Gedenkboek den nadruk gelegd op de Europeesche beteekenis van dr. Scheurleer op het gebied van de Muziekgeschiedenis.
Frankrijk getuigde een jaar later bij monde van Professor André Perro (Revue critique 15 November 1926) van zijn eerbied voor de noeste vlijt van dezen grooten zoon van Nederland.
Zijn muziekbibliotheek is als privaatbibliotheek de grootste van dien aard in Europa. Welk een volharding, vermogen, speurzin en kennis zijn hiervoor noodig geweest om in een halve eeuw zoo'n verzameling bijeen te brengen. Dag aan dag werd hieraan gewerkt. Uit het simpele klein octavo opschrijfboekje van enkele bladzijden, den eersten catalogus, is gegroeid de ‘Catalogus van het Muziekhistorisch Museum van Dr. D.F. Scheurleer’ in 1923 tot 1925 in drie kwarto deelen bij Mart. Nijhoff verschenen. Zijn verzameling van Muziekinstrumenten is ongeëvenaard. Zaal aan zaal werd gebouwd om de steeds groeiende verzameling onderdak te verschaffen. Met hoevele factoren ook bij het conserveeren van muziekinstrumenten rekening moet worden gehouden, Scheurleer kende ze alle. Zijn liefde voor het boek wist hij aan een ieder, die met hem in aanraking kwam, onvergetelijk te maken. Duizenden hebben zijn invloed ondergaan. Zijn fijne beschaving bleek niet alleen uit zijne beschrijving van: ‘Een wooninge in de welcke ghesien worden veelderhande Gheschriften, Boeken, Printen ende musicaale Instrumenten’ 's-Gravenhage 1913. Tweede uitgave 1920; doch ook uit zoo menige tentoonstelling van die schatten in en buiten die wooninge. Deze mensch was veel vermogend. Behalve het gebied der muziek betrad hij ook het pad der wijsbegeerte. Zijn peinzen over den mensch legde hij neder in zijn ‘Epictetus’, tot driemalen herdrukt, in zijn ‘Vrouwenspiegel’ (1924), in de ‘Maximes van La Rochefoucauld’ (1922) en in zoo menig artikel en lezing.
De laatste jaren zijns levens heeft hij zich voorbereid op het sterven, door rustig na te gaan wat wijsgeeren en dichters ons hebben medegedeeld over den dood en de onsterfelijkheid. De tijd heeft hem ontbroken om ons ook van deze studie het blijvende resultaat te geven. Deze arbeider heeft geen dag, geen slapeloozen nacht laten voorbijgaan, zonder te werken.
| |
Vlaamsche Letterkundigen
De correspondent van de N.R.C. te Brussel schrijft: Onder voorzitterschap van Prof. A. Vermeylen heeft de Vereeniging van Vlaamsche letterkundigen Zondag 13 Febr. in de Vlaamsche Club alhier een eveneens door Dr. P.C. Boutens en Jan Prins bijgewoonde algemeene vergadering gehouden. Ruim vijftig Vlaamsche letterkundigen waren aanwezig.
Na de goedkeuring van de jaarverslagen van Paul Kenis en Lode Baekelmans, respectievelijk secretaris en penningmeester der vereeniging, werd kapelaan Joris Eeckhout tot lid van het bestuur gekozen in de plaats van Paul van Ostayen, die ontslag nam. Ernest Claes en Lode Baekelmans werden in dezelfde functie herkozen.
Omer Wattez, gewezen president van de Kon. Vlaamsche Academie, werd, onder applaus der aanwezigen, door den voorzitter gecomplimenteerd met zijn 70en verjaardag.
Een vrij lange discussie ontspon zich over het jongste voorstel van minister Huysmans tot verplichte deponeering in de Kon. Bibliotheek te Brussel van een exemplaar van iedere boekuitgave.
Een ander punt aan de orde was de oprichting van een Vlaamsche Pen-club. Deze kwestie is bijzonder actueel, daar dit jaar te Brussel een congres van de Penclubs zal worden gehouden. Aan het bestuur werd opdracht gegeven, stappen te doen ten einde, in den schoot van de Belgische Pen-club, welke slechts een vijftal Vlaamsche leden telt, een zelfstandige Vlaamsche afdeeling op te richten.
Het plan tot plechtige viering van Guido Gezelle's eeuwfeest in 1930 werd breedvoerig uiteengezet door mr. J. Muls. Reeds heeft het Hugo Verriest-comité zich bereid verklaard, om Gezelle te herdenken, terwijl ook te Brugge, met hetzelfde doel, een comité is tot stand gekomen. Nu is het gewenscht, dat de heele werking in één actie wordt samengevat, welke een Groot-Nederlandsche viering moet mogelijk maken. Deze zou bestaan uit een driedaagsche plechtigheid in Gezelle's geboortestad Brugge; het organiseeren van Gezelle-avonden, tusschen 1 April en 30 September, zoowel in Vlaanderen als in Noord-Nederland, Fransch-Vlaanderen, Zuid-Afrika en Indië; het onthullen van een grootsch monument voor Guido Gezelle te Brugge; het uitgeven van staatswege, in een volledige luxe uitgave, naar het voorbeeld van wat Italië voor d'Annunzio deed, van het heele en zelfs nog gedeeltelijk ongebundelde werk van Vlaanderens grootsten dichter. Ook zou, op 1 Mei bijvoorbeeld, in alle scholen van het Vlaamsche land een les over Guido Gezelle moeten worden gegeven. Het initiatief der huldiging dient in handen te blijven van den Bond van Noord-Nederlandsche en Vlaamsche letterkundigen, liefst in samenwerking met het Algemeen Nederlandsch Verbond. Ook voor deze kwestie werd opdracht gegeven aan het bestuur, om een voorloopig comité samen te stellen en de uitvoering van het plan nader te bestudeeren.
Ook stemde de vergadering nog in met een voorstel tot huldiging, ter gelegenheid van hun 70en verjaardag van Arnold Sauwen en Omer Wattez.
| |
Feest
Later op den dag hebben ruim honderd Vlaamsche letterkundigen en kunstenaars zich aan een feestmaal in een der groote restaurants der stad vereenigd. Aan de eeretafel zaten de ministers Huysmans en Anseele, Prof. Vermeylen, Dr. P.C. Boutens, mevrouw Vermeylen, P.J. de Kanter, mevrouw J. Hoste, Jan Prins, mevrouw Claes-Vetter en Jhr. Von Weiler. In de zaal bemerkte men o.m. nog Lode Baekelmans, C. van Son, Gaston Martens, Julius Hoste, Herman Teirlinck, Dirk Baksteen, Stijn Streuvels, Mr. H.J.W.M. Keuls, F.V. Toussaint, Julius Lagae, Albert Servaes, Prof. Hegenscheidt, Alice Nahon, Omer Wattez, Modest Huys, Prof. R. Foncke, Prof. De Keyser, Joris Eeckhout, F. van Eck, Theo Bogaerts, Henry Vandevelde, Maurits Roelants, Smeding, Victor Delille, Raymond Hooreman e.a., en spoedig was de ware verbroederingsgeest, die de feestmalen van de Vlaamsche letterkundigen kenmerkt, er met de volle geute.
Er werd getoast, getoast en nog eens getoast, door Vermeylen, die ‘de beide handen uitstak naar al de aanwezige Noord-Nederlanders’ en de meening vooruitzette, dat ‘nu sommige oeconomische vraagstukken aanleiding geven tot politieke wrijving, de letterkundigen en kunstenaars, Vlamingen en Nederlanders, meer dan ooit aan elkander dienen vast te houden’; door minister Huysmans, die op de eenheid van cultuur van Noord en Zuid dronk; door Herman Teirlinck, die een onverwacht verband vond tusschen de luchtvaart en de letterkunde; door P.J. de Kanter, den algemeenen voorzitter van het A.N.V.; door Mr. Muls, op de dames; door minister Anseele en door Dr. P.C. Boutens. Ook waren er telegrammen en brieven aangekomen van minister Baels, minister van Staat Vandervyvere, gouverneur Franck, burgemeester Van Cauwelaert, Johan de Meester, Cyriel Buysse en Emiel Hullebroeck. En er kwam geen einde aan het feest of, juister, toen er een einde aan kwam, werd de gezellige bijeenkomst nog lang, heel lang, voortgezet in de Vlaamsche Club, waar Alice Nahon onuitgegeven verzen voordroeg en ook aan de muzen van de muziek en den dans werd geofferd.
| |
| |
| |
De Jeugd en het Boek
* * *
Een Voorbeeld
Ten einde de liefde voor het schoone boek aan te kweeken, heeft een der leeraren aan de 6e Hoogere Burgerschool op den Nieuwen Duinweg, te 's-Gravenhage, de heer A.S. Mirande, in de bibliotheek van het gebouw een tentoonstelling ingericht van Het schoone boek. In de uitnoodiging tot de tentoonstelling, welke tot 22 dezer duurt en iederen dag voor belangstellenden tot 's middags half zes geopend is, wordt gezegd, dat ‘deze tentoonstelling tot doel heeft leerlingen en belangstellenden in kennis te brengen met het schoon uitgevoerde boek van vroeger en nu. Er zijn collecties aanwezig van alle moderne bibliophiele uitgaven in Nederland’.
De heer Mirande heeft zich verbazend veel moeite gegeven voor het bijeenbrengen van deze kostelijke verzameling boeken en hij heeft daarbij den steun gehad o.a. van den boekhandelaar Meyer Elte en eenige bibliophielen. Daardoor is hij ook in staat geweest menig merkwaardig boek van buitenlandsche ‘private presses’ tentoon te stellen.
De vraag zal natuurlijk gesteld worden wat voor nut een dergelijke expositie van boeken voor het onderwijs heeft. Daarvoor immers is deze tentoonstelling begonnen.
Het zal velen getroffen hebben hoe zeer men dikwijls afkeurend spreekt over het middelbaar onderwijs. Men beschuldigt dat onderwijs ervan, dat het niet met zijn tijd meegaat; dat alleen historische litteratuur gegeven wordt. Het gevolg hiervan zou zijn, dat de leerlingen zich vervelen, omdat hun onthouden wordt, wat er nu leeft en streeft. Deze bewering is, het bleek ons gisteren bij ons bezoek aan deze tentoonstelling, tegenover de jonge leeraren onbillijk. Deze streven er juist naar om de leerlingen hun tijd te doen zien. Het zaaltje, waarin nu de expositie gehouden wordt, is anders, behalve bibliotheek, ook leeszaal. Op de vrije middagen lezen en studeeren belangstellende leerlingen daar naar hartelust, zoo vertelde men ons. Alle moderne romans, alle moderne poëzie is daar aanwezig, voor zoover er geen moreele bezwaren zijn. Alle afleveringen van Wendingen worden daar bekeken en bestudeerd. Enkele moderne litteraire tijdschriften liggen in de leeszaal en worden vrij druk gelezen. In de 5e klasse wordt gedurende een half jaar de Nieuwe Geluiden van Dirk Coster gelezen. Van tijd tot tijd houden leerlingen een soort van lezing over: houtsnede, moderne bouwkunst enz. Men ziet hieruit duidelijk, dat men in deze nieuwe H.B.S., waarvan dr. J. Kamerbeek leider is, zijn best doet om dàt te geven wat de belangstelling van jonge menschen kan hebben.
En zoo is dus deze tentoonstelling een uitvloeisel van het onderwijs. Bij de bespreking van de moderne auteurs is vanzelf het uiterlijk van het moderne boek ter sprake gekomen en de inrichter van deze expositie hoopt nu hierdoor de liefde voor het boek, vooral het schoone boek, te verhoogen, de moderne auteurs nader te brengen tot de jeugd.
Een der leeraren verklaarde ons, dat hij hoopte in den meest lichamelijken zin de moderne auteurs in de school te brengen. In dien zin had hij bijvoorbeeld met dr. P.C. Boutens gesproken, die er lang niet afwijzend tegenover stond. Hij had hem gevraagd of hij de les niet eens van hem wilde overnemen. ‘U begrijpt’, voegde de leeraar er aan toe, ‘het gaat alles niet ineens. En er zijn veel teleurstellingen. Maar zeker is, dat de tentoonstelling is voortgekomen uit het verlangen van de leerlingen, die aan de organisatie krachtig hebben meegewerkt’.
Verblijdend groot is de belangstelling der leerlingen en niet minder verheugend het feit zelf van deze tentoonstelling, die school en leven nader bij elkaar brengt.
| |
Albert Kuyle spreekt
In De Nieuwe Eeuw is Albert Kuyle 46 minuten aan het woord; de heer Bob Janssen nam tijd op voor De Nieuwe Eeuw:
Of ons tijdschrift vooruit gaat? Menééeer, het bloeit. De administratie werkt over. De vakorganisaties loopen de deur plat en dreigen met proteststaking. Trouwens, ik behoef u, als journalist, niet te overtuigen van de cultureele belangstelling van het roomsche publiek. Dat is tegenwoordig beangstigend, dank zij vooral Herluf van Merlet en het Zondagsblad van ‘De Tijd’. Ja, hij vertelt eigenlijk kwaads van ons, maar dat komt alleen omdat hij zijn sprongen te kort neemt. Er wordt over het algemeen véél te weinig aan athletiek gedaan. Pater Gielen en Pater Hyacinth zouden er natuurlijk niets meer mee bereiken, maar zoo'n jonge kerel... Foei! O, die tea's die we gaan organiseeren? Ja, we weten van den prins geen kwaad. We houden eigenlijk heelemaal niet van thee, meer van... (De hand ging neer). Maar men heeft me verteld, dat ik daar ga optreden in een rose maillot, dat de redacteuren zakloopen en onze essayist stijlloos door een hoepel springt. U kunt dat tegenspreken. Trouwens, ze mislukken natuurlijk. Niet? Wèl. Ja, ze laten zich daar overhalen, om te lachen in het openbaar! Niks hoor. Ze komen en ze gaan zitten. En ze wachten af of wij iets doen. En we gáan iets doen.
Als opening voeren we een reidans uit in kniebroek en keurs, en we jodelen erbij. Lichtveld speelt op de rebab, een wonderlijk instrumentje, dat wij meebrachten van de Touaregs, en Jan Engelman geeft gepeperde kantteekeningen op de Untergang. Welke? Maar, menéér, die van 't avondland natuurlijk. Overigens gaat het niet onder. Hij en wij hebben het een oogenblik gedacht, maar we zijn tot een andere conclusie gekomen. Wel eens van Constant Zarian gehoord? Armeniër, Professor. Als Querido een omgevallen boekenkast is, is dat een loopende staatsbibliotheek. Vroeger geheelonthouder, nu dichter, wonend aan het Canal Grande te Venetië. Goed, Zarian kent het avondland, als zijn zak meneer. Trouwens, u kunt dat allemaal lezen in de volgende nummers van ‘De Gemeenschap’.
U kunt hier discreet tusschenvoegen dat het blad tien gulden kost per jaar, wat belachelijk goedkoop is bij de tegenwoordige vakorganisaties van drukkerspatroons. Natuurlijk, natuurlijk, de eene dienst is de andere waard.
O ja, de creatie... U moet dat smoesje eens tegenspreken van die actieve creativiteit in het Amsterdamsche en Vrije Bladenkamp. Marsman, dat is één. Begrijp goed, ik reken nu Buning, Nijhoff, Holst niet mee. Die komen zoo langzamerhand op leeftijd, hè. Nee, natuurlijk, dat is geen schande. Beweer ik ook niet. Marsman dus, dat is een. En Slauerhoff. Maar wie garandeert U dat ze die niet overhoop schieten in een kustgevecht bij Hongkong? En Marsman doet er niet meer aan. Wie dan nog? Den Doolaard? Die doet niets dan golf spelen. Ik heb een kiekje van hem met zoo'n leuke tuitbroek aan. Campert? Ja, Boutens woont ook in Den Haag. Enfin, in ieder geval, het is niet zoo. Daar komt bij, dat wij nog iets anders hebben te doen. Wij gaan naar de kerk, en we probeeren nog een hoop andere dingen te doen en niet te doen. Nee, met van Duinkerken was ik het heelemaal niet eens. Ook in de Nieuwe Eeuw? Dat herinner ik me. Ik dacht dat het een verhandeling over sera zou worden toen ik de titel zag. Ik heb vroeger wel eens een goed vers van hem gelezen; maar in de grond van de zaak ziet hij dit niet zuiver.
Ik geloof in de breedte van de Moerdijk. We springen er wel eens over, maar dan komen we in Parijs terecht. En nou moet me waarachtig een ding van het hart. Ja, schrijf dat gerust allemaal op. Het lijkt tegenwoordig wel of we rijp worden voor een litterair rusthuis. Hopeloos lange
| |
| |
BIJ DE PLAAT
Van links naar rechts: 1. Louis F. Schudel roept ‘Den Gulden Winckel’ in 't leven met behulp van F. Smit Kleine. 2. De jonge plant gaf al spoedig teekenen van levensvatbaarheid. - 3. Dikwijls trachtte de copij-duivel den zetter de baas te blijven... - 4. maar dan vond ie in van Sandwijk zijn dictator... (Men lette op het Mussolini-type) - 5. die hem zonder genade overleverde aan den drukker Boelens, die over zoo'n kracht-prestatie altijd zeer verbaasd was. - 6. Elke maand gaat er iemand voor ‘de zaak’ op reis - 7. en als hij thuiskomt brengt ie voor de redacteuren lekkere pannekoeken mee. - 8. Maurits Esser kijkt voortdurend uit naar belangrijk letterkundig nieuws... - 9. Maar wanneer de postbode het komt brengen, is het tóch nog een verrassing!
| |
| |
herries over futiliteiten, en vervelende interrupties van Kunst-en-Letteren-redacteuren, die allemaal maar verwijdering brengen, en de lucht bederven. Waarom niet een beetje beminnelijkheid? En die ellendige bemoeizucht. Om de andere dag vragen ze je naar je litteraire geloofsbelijdenis, naar je artistieke richtsnoer. Heeft U ooit een richtsnoer gezien? Ik ook niet. Henri Bruning? Heeft die een richtsnoer? Dan zal ik het eens aan hem vragen. Die heeft een fout gemaakt. Een melige Zondagmiddag en slecht gekozen vitragegordijnen maken nog geen gepatenteerde getourmenteerdheid. Zoo zou iemand met een leverkwaal je kunnen staan voorliegen dat een bloeiende appelboom eigenlijk heel leelijk was. Een donkere bril. En dat geeft per slot niet, als die dan het blauwe landschap maar prachtig beschrijft. Maar dat mogen we eischen. Als hij behalve zijn eigen meligheid niet veel anders kan geven moet hij maar liever zwijgen. Maar misschien bezie ik dat allemaal verkeerd. Ik ben een aarts-optimist. Die artikelen over Romaansch? Bewaar me, daar wil ik niets over zeggen. Hij wordt gelezen. Zijn laatste bundel heeft een tweeden druk.
| |
Prijsvraag voor een roman
De directie der Wereldbibliotheek schrijft een prijsvraag uit voor een nieuwen roman van ten minste 75.000 en ten hoogste 100.000 woorden. De door de redactie aanvaarde roman zal worden opgenomen in den jaargang der W.B-N.V. van 1928 en worden gehonoreerd met een onmiddellijke uitkeering van f 1500.
Bij een verkoop van meer dan 6000 ex. (met inbegrip van de abonnementen) ontvangt de schrijver een verder tantième van 20 pct, over den verkòopsprijs ingenaaid. Indien de redactie meer dan één roman mocht aanvaarden, dan zal deze op gelijke wijze gehonoreerd worden, al verbindt de redactie zich niet bij voorbaat, ook dezen in 1928 te doen verschijnen.
De directie behoudt zich voor, indien de redactie van ‘Leven en Werken’ zulks mocht wenschen, een dier romans in dat tijdschrift op te nemen. De schrijver wordt daarvoor afzonderlijk gehonoreerd.
Zij die aan deze prijsvraag wenschen deel te nemen, worden uitgenoodigd een overzicht van den inhoud met één hoofdstuk in te zenden vóór 1 Mei a.s. aan de redactie ‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam-Sloterdijk, zonder vermelding van naam, doch met opgaaf van een correspondentie-adres.
Uit de inzenders zal de redactie een keus doen, met verzoek hun schema uit te werken. De definitieve inlevering wordt gesteld op 1 Mei 1928.
Alle inzendingen moeten getikt zijn of althans zeer duidelijk leesbaar geschreven, op één zijde van het papier.
Nog al zonderling lijkt ons, zegt de Redactie van De Nieuwe Eeuw terecht, de bepaling, dat de schrijvers voor 1 Mei a.s. één hoofdstuk moeten inzenden. Omdat in een werk, dat zóózeer onderhevig is aan eischen van compositie als een roman, een enkel hoofdstuk, het zij op zichzelf zoo knap en interessant als maar mogelijk is, ten naastebij niets behoeft te zeggen omtrent het geheel. En een beoordeeling op 'n plan, 'n schema, beschouwt den roman weer veel te uitsluitend van den ‘architectonischen’ kant. De eenige mogelijkheid op een redelijke beoordeeling voor ieder is: de beoordeeling van het werk kant-en-klaar.
| |
De Amsterdamsche Prijs voor Poëzie
De jury van den tweejaarlijkschen prijs voor poëzie (‘Prijs van Amsterdam’) heeft de onderscheiding voor den besten in dit tijdvak verschenen bundel - een bedrag van f 400 - toegekend aan ‘De Wilde Kim’ van A. Roland Holst (Van Dishoeck 1926).
A. Roland Holst
Voor Den Gulden Winckel geteekend door Valk in de Bock-Halle te Arnhem Januari 1927
Zij meende het bedrag, oorspronkelijk bestemd voor twee bijprijzen, toe te kennen voor afzonderlijke gedichten, ditmaal op eenigszins andere wijze te moeten gebruiken en wel door ‘Paradise Regained’ van H. Marsman (uit den gelijknamigen bundel, uitgegeven bij ‘De Gemeenschap’), ‘Landelijke Liefde I’ van Slauerhoff (uit den bundel ‘Clair-Obscur’ in de Palladium-uitgave) als afzonderlijke verzen te kiezen en daarnaast het beschikbaar bedrag van f 400 voor een derde deel toe te kennen aan
| |
| |
J. Greshoff, voor den blijmoedigen toon van diens werk gedurende het afgeloopen tijdvak.
De jury bestond ditmaal uit de h.h.D. Coster, M. Nijhoff en J.W.F. Werumeus Buning. De prijs, die thans voor den tweeden keer wordt toegekend, viel de vorige maal ten deel aan M. Nijhoff voor diens bundel ‘Vormen’, en aan Marnix Gijsen en A. Besnard voor afzonderlijke gedichten.
* * *
Wij geven hierbij de twee afzonderlijk bekroonde gedichten. Marsman's ‘Paradise Regained’:
De zon en de zee springen bliksemend open:
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
zwervend tusschen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van 't water
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water...
een held're, verruk'lijk meesleepende wijs:
‘het schip van de wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen
wij gaan terug naar 't Paradijs’.
* * *
En Slauerhoff's ‘Landelijke Liefde I’:
Wij stonden gebogen over den vliet.
Daaronder leken onze gezichten
Ziende uit een toekomst, toen een lichte
Rimpeling ons glimlachen liet:
Ons spiegelend, zooals wij niet
Meer konden zijn. Nooit meer? ik vroeg haar
‘Laat alles worden zooals vroeger’.
Zij gaf geen antwoord. Haar voetje stiet
Een steen in 't water en terstond
Verdwenen we. Zoo was het altijd
Verschijnen, verdwijnen, weerzien, afscheid,
Zoeken in elkaar's oogen en mond.
Een zoen, niet bij machte kortstondige weeld
Te geven, dien allcen het voorgevoel
Van het wellicht voor 't laatst te doen
Een zekeren ernstigen wellust verleende.
|
|