Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNecrologieënRainer Maria Rilke †DE dood van den grooten Tsjechischen dichter Rainer Maria Rilke heeft in gansch Europa diepe ontroering gewekt. Na den oorlog vestigde hij zich in Frankrijk en begon Fransche poëzie te schrijven. Van dien tijd af dateert zijn Europeesche faam. In Duitschland en ook hier te lande had hij reeds lang vele hartstochtelijke bewonderaars. Een nagelaten bundel Fransche gedichten zal binnenkort hier, bij den uitgever A.A.M. Stols, verschijnen. Deze, de heer Stols, geeft in een allerboeiendst feuilleton in ‘De Telegraaf’ eenige herinneringen aan Rilke's laatste levensmaanden, waarin tal van interessante brieffragmenten. Wij citeeren er van: Het is niet te verwonderen dat een dichter als Rilke zich van zijn kant van de Fransche taal ging bedienen als van een ander instrument met nieuwe uitbeeldingsmogelijkheden. Want zijn bijzonder rhythme behoefde hij niet te laten varen, en zijn kennis der taal was daarbij zóó volkomen, dat deze hem geen moeilijkheden in den weg zou leggen. In een ‘carnet de poche’ schreef Rilke deze gedichten op. En zij zouden niet aan het licht zijn gekomen, als de dichter zelf niet enkele daarvan aan Valéry had voorgelezen. ‘Vergers’, suivi des Quatrains Valaisans, is de titel van den kleinen bundel, die in 1926 bij de N.R.F. verscheen. Op 25 Mei 1926 schreef Rilke mij: ‘J'espère de pouvoir vous envoyer tout prochainement le recueil de mes Vers français que je suis heureux de voir paraître aux Editions de la N.R.F.’ In Juli zond hij mij het beloofde exemplaar met een opdracht. Later ontving ik van Rilke daarover een brief waarin o.a. het volgende: ‘Mon petit volume de “Vergers” ayant été épuisé tout-de-suite après sa parution (et la série de “Une Oeuvre, un Portrait” ne comportant point de réimpression) on pourra peut-être préparer sous peu un autre choix plus complet de mes vers écrits en français. Ai-je besoin de vous dire que je serai ravi de confier, le moment venu, ce recueil à vos incomparables soins? Nous en reparlerons, si vous voulez’. Na zijn toestemming daartoe verkregen te hebben kondigde ik dezen herdruk aan. De ziekte van Rilke belette hem het werken hoe langer hoe meer. 9 November schreef hij o.m.: Alité depuis des semaines et assez souffrant, je ne puis, hélas, y répondre qu'insuffisamment et tout provisoirement. Je suis très touché que vous voulez envisager avec tant de promptitude la belle édition du texte augmenté de ‘Vergers’. Je n'avais pas prévu que vous y penserez de sitôt, aussi mon manuscrit ne pourra être prêt que dans deux ou trois mois. Je me demande, si j'ai déjà le droit d'autoriser une nouvelle édition de ce livre? Il se trouve, en effet, épuisé dans cette collection de ‘Une Oeuvre, un Portrait’. Mais mon contrat me rend-il la pleine disposition sur ces poésies? A partir de quelle date? Sur les autres questions et propositions de votre aimable lettre, j'espère revenir aussitôt que ma santé aura atteint une certaine norme. La fièvre m'a terriblement affaibli et je n'écris qu'avec peine. Voici aussi la raison du silence que j'ai laissé s'accumuler autour de vos derniers envois: de ces deux plaquettes de Valéry qui m'ont fait un plaisir tout particulier. En preuve de ce plaisir je peux vous raconter que j'ai dicté de mon lit une traduction de ‘Tante Berthe’Ga naar voetnoot1). Op 5 December 1926, enkele weken voor den dood van | |
[pagina 18]
| |
den meester, ontving ik den volgenden brief, die tevens een groote verrassing bevatte. Nog bevroedde ik niet, dat dit de laatste brief was, dien ik van Rainer Maria Rilke zou ontvangen. ‘Ma maladie aggravée depuis une quinzaine, est entrée dans une phase si misérablement douloureuse que je peux à peine vous écrire ces deux lignes: excusez-moi! Dans des conditions il m'est impossible de faire le moindre article sur Valéry en vue de cette publication en son honneur. Par contre je vous prie de disposer de ma traduction de “Tante Berthe”. Mais, au lieu d'en faire en plus une plaquette, j'aimerais (puisque tant est que je peux vous exprimer mes plus immodestes désirs) que vous fassiez l'honneur de figurer entre vos belles éditions le cycle des “Roses” que je viens de retrouver parmi mes papiers... Que je serais content de vous voir accepter cette proposition! Je ne peux pas écrire davantage’. De eerste voorbereidselen tot de uitgave werden gemaakt, en de copie aan den zetter gegeven. Toen kwam Kerstmis, en enkele dagen daarna het bericht, dat Rilke overleden was! Groot was de verslagenheid alom. Over enkele weken zal ‘Les Roses’, Rilke's laatste werk, verschijnen. Oorspronkelijk bestond de bundel uit 23 gedichten. Op zijn laatste ziekbed heeft de dichter de copie persklaar gemaakt. Toen voegde hij aan de getypte copie nog het volgende gedicht in handschrift toe: ‘Rose, eût-il fallu te laisser dehors,
chère exquise!
Que fait une rose là où le sort
Sur nous s'épuise?
Point de retour. Te voici
qui partages
avec nous, éperdue, cette vie, cette vie,
qui n'est pas de ton âge’.
Dit gedicht is onder invloed van den naderenden dood geschreven. Het is mij niet mogelijk deze versregels, die zoo treffend op den dichter toepasselijk zijn, zonder aandoening te lezen: ‘Point de retour. Te voici
qui partages
avec nous, éperdue, cette vie, cette vie,
qui n'est pas de ton âge’.
* * *
De voortreffelijke kenner der Duitsche Letteren Chr. de Graaff schrijft in zijn kroniek in het Algemeen Handelsblad o.a.: ‘Rilke's lyriek was aanvankelijk zwaarmoedig-Slavisch muzikaal: Mich rührt so sehr
böhmischen Volkes Weise,
Schleicht sie ins Herz sich leise,
macht sie es schwer.
Maar de jonge romanticus gaat zijn eigen wereld ontdekken; de onrust dringt hem tot reizen. Van zijn geboorteplaats Praag gaat hij naar München en Berlijn, dan naar Rusland en Zweden; eindelijk, na een verblijf in een schilderskolonie te Worpswede nabij Bremen, vestigt hij zich te Parijs. Ook toen hij beroemd begon te worden bleef hij - reizend in Italië, Spanje en Noord-Afrika - een anonieme zwerver, die slechts door tusschenkomst van zijn uitgever, de Insel-Verlag te Leipzig, kon worden bereikt. Geen enkele officieele huldiging, geen Nobelprijs, geen academische onsterfelijkheid kon hem bekoren. Maar hij leerde Tolstoj kennen en Ellen Key, later Rodin, Eleonora Duse en Paul Valéry. Deze groote Europeesche figuren begeleidden zijn onwikkelingsgang. Het is alsof zijn intuïtie hem steeds het land en de menschen deed vinden, die hij voor den groei van zijn werk noodig had. Zijn deemoed vond verwantschap in de devotie der moesjiks, voor zijn neiging tot ontvluchting des gemeenen levens in een fantastische “mystiek” werd de Zweedsche literatuur een wegwijzer’. En verder: Een groote, aandachtige liefde voor de zichtbare wereld kenmerkt den bloeitijd van den dichter. Het is zijn eerste Parijsche tijd bij Rodin, volgend op het verblijf bij de Worpsweder schilders. Zijn boek over Rodin verschijnt in 1906, een jaar na de ‘Worpsweder Künstlermonographien’. Het beeldende element krijgt de overhand in zijn poëzie; de scheiding tusschen den dichterlijken peinzer en den helderzienden dichter is dan voorgoed voltrokken. Het droomerige zingen heeft een sterk tegenwicht gekregen in het rake zèggen, dat het kenmerk is der moderne poëzie. Vele motieven uit het ‘Buch der Bilder’ keeren terug in de ‘Neue Gedichte’, maar altijd is het accent verlegd: de inhoud werd concreter, de vorm geestelijker. Rilke is nu niet langer de overgevoelige jongen, die met zoete muziek zijn ‘Weltschmerz’ tracht te stillen. Hij heeft een andere bezweringsmethode geleerd: die van het machtige woord, waarin de verschijningen worden gebannen als in het hardste graniet. In zijn vroegere verzen is de aanhef meestal een uitstorting van gevoel, dat dan geleidelijk in een vasteren vorm wordt gebracht. De talrijke ‘Neue Gedichte’ beginnen daarentegen bijna zonder uitzondering met het beeldende, dat eerst in de eindstrofen uitstroomt in een bovenpersoonlijke lyriek. ‘Eva’ is een - nagenoeg voor de hand weg gekozen - voorbeeld uit den overstelpenden rijkdom dezer beide bundels: Einfach steht sie an der Kathedrale
groszem Aufstieg, nah der Fensterrose,
mit dem Apfel in der Apfelpose,
schuldlos schuldig ein für alle Male
an dem Wachsenden, das sie gebar,
seit sie aus dem Kreis der Ewigkeiten
liebend fortging̣, um sich durchzustreiten
durch die Erde, wie ein junges Jahr.
Ach, sie hätte gern in jenem Land
noch ein wenig weilen mögen, achtend
auf der Tiere Eintracht und Verstand.
Doch da sie den Mann entschlossen fand,
ging sie mit ihm, nach dem Tode trachtend,
und sie hatte Gott noch kaum gekannt.
Maar overgevoelig is Rilke gebleven, zijn Requiem's van 1909 bewijzen het en zijn zwijgen tijdens den geheelen oorlog. Eerst in 1923 verschenen, gelijktijdig met de ‘Duineser Elegien’, de reeds bijna klassieke ‘Sonette an Orpheus’. De dichter, die den dood reeds lang verwachtte, heeft in deze sonnetten zijn geestelijk testament gegeven, een belijdenis van zijn moeizaam gewonnen geloof in de macht der zuivere lyriek, die niets anders wil zijn dan poëzie. Orpheus, de zingend bezwerende, wordt hier het symbool voor het wezen van den dichter, die moest afdalen naar het schimmenrijk, zwervend in grensgebieden van schemering, waar hij slechts tasten kon en angstig luisteren, eer het hem gegeven werd het goddelijke te bezingen in het licht der aardsche schoonheid: Nur wer die Leier schon hob
auch unter Schatten,
darf das unendliche Lob
ahnend erstatten.
Nur wer mit Toten vom Mohn
asz, von dem ihren,
wird nicht den leisesten Ton
wieder verlieren.
Dit leven, waaraan wij zooveel danken, in zijn geheel overziende, begrijpen wij eerst ten volle de waarheid van deze woorden. Zonder de eigenschappen, die vooral onze tijd geneigd is als ziekelijk en overspannen te verwerpen, | |
[pagina 19]
| |
zou Rilke nimmer de dichter zijn geworden van zooveel onverwoestbaar sterke verzen.
* * *
Citeeren wij tenslotte dit zelfportret uit het jaar 1906: Des alten langen adligen Geschlechtes
Feststehendes im Augenbogenbau.
Im Blicke noch der Kindheit Angst und Blau
und Demut da und dort, nicht eines Knechtes,
doch eines Dienenden und einer Frau.
Der Mund als Mund gemacht, grosz und genau,
nicht überredend, aber ein Gerechtes,
Aussagendes. Die Stirne ohne Schlechtes
und gern im Schatten stiller Niederschau.
Das, als Zusammenhang, erst nur geahnt;
noch nie im Leiden oder im Gelingen
zusammengefaszt zu dauerndem Durchdringen,
doch so, als wäre mit zerstreuten Dingen
von fern ein Ernstes, Wirkliches geplant.
| |
Adolf van Bever †Te Parijs, waar hij uit Nederlandsche ouders geboren was, stierf, 56 jaar oud, na een langdurig en smartelijk ziekbed Adolf van Bever. Op 18-jarigen leeftijd werd hij secretaris-generaal van het Theatre de l'Oeuvre onder directie van Lugné-Poe. In 1896 debuteerde hij in de litteratuur met een ‘Méditation sentimentale sur Desbordes-Valmore’, in 1897 gevolgd door zijn ‘Contes de Poupées’. Een der beste ‘érudits’ van zijn tijd, gaf hij tal van feillooze uitgaven, voorzien van goede bio- en bibliografische notities; zoo van Le Colporteur (Chevrier); Les Confessions (Rousseau); Faublas (Louvet de Couvray); Les Liaisons dangereuses (Laclos); La Sorcière (Michelet); Sagesse (Verlaine); Mémoires secrets (Bachaumons); Les Amours en le Livret de Folastries (Ronsard); Les Fleurs du Mal en Le Spleen de Paris (Baudelaire). Hij maakte bloemlezingen uit: Joachim du Bellay, Tristan l'Ermite, Jodelle, Remi Belleau, Dalibray, Les Gaillardises du sieur de Montgaillard. En bracht de volgende verzamelingen bijeen: Contes et facéties galantes du XVIIIe siècle; Les Conteurs galants du XVIIIe siècle; Contes et conteurs gaillards du XVIIIe siècle; Les Conteurs libertins du XVIIIe siècle; Les Poésies satiriques des XVIe et XVIIe siècles; Le Livre des rondeaux galants et satyriques du XVIIe siècles; Les OEuvres galantes des conteurs italiens (met den verleden jaar gestorven Edouard Sansot-Orland). Zeer bekend werden de twee deeltjes van ‘Les Poètes d'Aujourdhui’, een anthologie in samenwerking met Paul Léautaud (Maurice Boissard). 2 dln. (Mercure de France, 1900). Hij schreef een uitnemende studie over Maurice Maeterlinck en maakte een volledige Bibliografie van Agrippa d'Aubigné (1905). Van Bever was de letterkundige adviseur van den grooten uitgever Georges Crès. Een enkele maal gebruikte hij het pseudoniem Henry La Maynardière. A. van Bever was een bijzonder vriendelijk, hulpvaardig en geestdriftig kameraad; hij stond deswege hoog aangeschreven onder zijn collega's en er was zeer groote belangstelling bij zijn begrafenis (11 Januari 1927) te Grosrouvre (S. en O.) | |
Marya Chéliga-Mirecka †Mary Chéliga, een der bekende vrouwelijke auteurs van Polen, is te Warschau overleden. Zij was geboren te Jasienu in 1859. Van haar debuut af werkte zij bij voorkeur voor het tooneel. Een tweetal stukken werden in Frankrijk voor het voetlicht gebracht: ‘L'Ornière’ (3 bed.) en ‘Les Déblayeurs’ (4 bed.). Van 1899 af redigeerde zij de ‘Feministen-Almanak’. In de vrouwenbeweging van haar land speelde zij een rol. | |
J. Blumgarten †Te New-York stierf 11 Januari de dichter Blumgarten, welke zich een grooten roep verworven had als Jiddisch auteur onder het pseudoniem Yéhoasch. Hij werd in 1870 te Suwalk in Polen geboren en verwierf, jong reeds, een groote theologische eruditie. Op 18-jarigen leeftijd zond hij zijn eerste verzen naar Péretz, die ze in zijn tijdschrift publiceerde. Toen hij 20 jaar oud was verliet hij Polen en vestigde zich, als handwerksman, in New-York. Zijn oeuvre bestaat uit 2 deelen verzamelde gedichten, een meesterlijke vertaling van Longfellow en een onvoldoende letterlijke vertaling van het Oude Testament in het Jiddisch. Deze vertaling zag in het Joodsche blad ‘Tog’ - te New-York verschijnend - het licht als... feuilleton. | |
H.S. Chamberlain †Te Bayreuth is overleden Houston Steward Chamberlain, die zich een wereldnaam verwierf met zijn Grundlagen des XIXen Jahrhunderts (2 vol.) en zijn essays over ‘Goethe’ en ‘Wagner’. Hij stamde uit het bekende geslacht der Chamberlain's, maar was door zijn bewondering voor den Bayreuther Meester en zijn huwelijk met diens dochter Eva, geheel verduitscht. | |
Eugenio Sellés †De Spaansche tooneelschrijver Eugenio Sellés, is, na een langdurig lijden, te Madrid gestorven. Hij werd geboren te Granada 4 April 1844, studeerde rechten en debuteerde als dagbladschrijver. In 1877 ging, gepatroneerd door José Echegaray, zijn eerste stuk in het teatro Espanol: ‘La Torre de Talavera’. Dit verwierf veel bijval. Als zijn hoofdwerk geldt: ‘El nudo Gordiano’. Hij was lid van de Spaansche Academie. |