richter van dit maandschrift (en van de Hollandia-Drukkerij), en nu het vijf en twintig jaar geleden is, dat het eerste nummer verscheen, mag een terugblik niet ontbreken.
Gerard van Eckeren vroeg mij om met den heer Schudel te gaan praten, omdat deze wel eenige herinneringen uit dien eersten tijd ten beste wilde geven, maar makkelijker kon vertellen dan schrijven. En aldus reisde ik op een Zaterdagnamiddag naar Soest, waar de heer Schudel woont.
Het was bar weêr, Hollandsch winterweêr uit de laatste jaren; dus geen sneeuw viel geluidloos, maar regen kletterde tegen de ruiten van het lokaaltje. Aan de halte Nieuwe Weg zou de heer Schudel mij opwachten, maar hij kende mij niet en ik hem evenmin. De zaak kwam echter spoedig voor elkaar, want er stond slechts één heer te wachten: grijze snor en sik, pet op en cape om. Een buitenman. Ik stapte op hem af, en de eerste woorden, die de heer Schudel tot mij sprak, brachten mij even van streek. Ik had nl. gedacht, dat alle ijdelheid me vreemd was en ziet, het bleek onjuist.
‘Ik zou u niet herkend hebben’, zei de heer Schudel na de kennismaking. ‘Uit die caricatuur van u in Den Gulden Winckel had ik me een heel andere voorstelling van u gemaakt: een ouwe heer met snorren als van den Duitschen Keizer. En u is nog jong’. Dit compliment monterde mij na die vrij troostelooze treinreis en het unheimische voorkomen dat Soest me in den winderigen, natten avond bood, danig op, en naast den kleinen kittigen buitenman liep ik over den plasbedekten landweg, tot we aan een huis kwamen onder een zwaar rieten dak schier verborgen. Maar binnen in de groote woonkamer, die door een allerleukste indeeling tevens studeerkamer is, brandde gezellig een open haard met blokken. Aan een raam stond de schrijftafel van den heer Schudel en vóór hem, tegen den muur, een kast met boeken. Natuurlijk neusde ik even.
‘Kijkt u gerust rond’ zei de heer Schudel, schoof een stoel naast de schrijftafel en ging er zelf vóór zitten. Ik keek, en tot mijn verbazing zag ik zeer veel medische werken in de open boekenkast staan.
‘Dat is zoo mijn liefhebberijstudie. Ik heb er altijd veel voor gevoeld, reeds als jongen. Mijn eerste patient was mijn moeder. Ik was toen, geloof ik, 18 of 20 jaar’.
‘Hebt u in de medicijnen gestudeerd?’
‘Neen, dat niet. Tenminste wanneer u universitaire opleiding bedoelt. Maar in m'n vrijen tijd studeer ik al sinds jaren, en nu ik niet anders meer om handen heb, wijd ik me er geheel aan’.
‘De Hollandia-Drukkerij is door u opgericht, is het niet?’
‘Ja, dat is wel eigenaardig gegaan. Oorspronkelijk was ik in het wijnkoopersvak, maar toen ik later geheelonthouder werd, waren die twee niet goed vereenigbaar. Toen ben ik in de levensverzekeringsbranche gekomen. Dat ging beter. Maar op een dag moest ik voor een vriend een werkkring zoeken. Ik ben Theosoof en had De Geheime Leer van Blavatsky willen vertalen en uitgeven. Een heel stuk van de vertaling was al af, maar van de uitgave is niets gekomen. Toch was deze poging tot uitgeven de directe aanleiding voor de oprichting der Hollandia-Drukkerij. Want toen de drukkerij opgericht was, had mijn jonge vriend werk en gaf ik er de levensverzekering aan’.
Louis F. Schudel
Oprichter van Den Gulden Winckel
‘Hoe kwam u zoo tot het uitgeven van Den Gulden Winckel?’
‘Van het uitgeversvak wist ik wel iets af, ik heb mij altijd aangetrokken gevoeld tot boeken; daar zal ik u straks wel van vertellen. Ik woonde in Utrecht en lag met influenza te bed. Toen kreeg ik eensklaps het denkbeeld om een klein goedkoop tijdschrift op te richten met korte boekrecensies en een boekenlijst met korte karakteristieken van elk boek. Dat moest gaan, meende ik. De kranten gaven in dien tijd nog niet zooveel recensies en het duurde dikwijls heel lang voor een bespreking werd opgenomen. Bij de tijdschriften duurde het nog langer. Dat was niet in het belang van de uitgevers, die er voordeel bij zouden hebben als de menschen gauw wisten wat de inhoud van hun boeken was en hoe het oordeel van bevoegden luidde.
Ikzelf kon dat niet doen. Daarom ging ik met mijn plan naar het Bureau van het Nieuwsblad van den Boekhandel, waar ik heel vriendelijk ontvangen werd. Daar bleek mij, dat de redacteur van dat blad, de heer de Rochemont, hetzelfde denkbeeld