Den Gulden Winckel. Jaargang 25
(1926)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFransche letterenCharles SilvestreGa naar voetnoot1)WANNEER men van een schrijver zegt: ‘hij is een braaf auteur’, wordt ongeveer hetzelfde bedoeld als wanneer men van een niet zeer intelligent persoon getuigt: ‘...maar hij is toch een brave man’. Bedoelde literaire braafheid is niet zoo makkelijk te bepalen. Men kan weldenkend zijn en toch niet braaf, zeer geloovig en niet braaf. Zoo zijn b.v. Péguy, Claudel, Jammes geen brave auteurs, maar wel in de meeste hunner werken Bordeaux en Bazin, en ook, ofschoon in mindere mate, Bourget. De braafheid wordt voornamelijk gekarakteriseerd door een zeker gebrek aan originaliteit, door eene gemakzuchtige onderwerping aan de gangbare moraal, zonder dat die onderwerping op eene diepe overtuiging gegrond is. Vaak echter worden ook ‘braaf’ genoemd eenige zeer interessante schrijvers, wier persoonlijk accent zoo teeder is en subtiel, dat het soms aan de literaire kritiek, en altijd aan de literaire snobsen ontgaat. Deze auteurs nochtans behooren tot de allerbesten van dezen tijd, en onder hen verdienen Henri Pourrat, Paul Cazin, Maurice Brillant, Charles de Bordeu, Joseph de Pesquidoux in de eerste plaats onze aandacht. Meestal houden zij zich schuil in een afgelegen provinciestadje; maar zij zijn niet eens profeten in hun eigen land. Daar zij van hunne publicaties zeer geringe financieele voordeelen hebben te verwachten, schrijven zij niet ‘à tort et à travers’ en alleen dàn wanneer zij werkelijk iets hebben te zeggen. Die omstandigheid is natuurlijk in zichzelve geen waarborg voor goed literair werk, maar is toch zeer gunstig voor de productie van degelijken arbeid. Onder deze schrijvers, die men wel eens, niet zonder een zweem van misprijzen, regionalisten noemt, neemt de heer Ch. Silvestre een der eerste plaatsen in. De onderwerpen die hij behandelt zijn weinig origineel. In zijn jongste werken Belle Sylvie en Prodige du Coeur is geen spoor te ontdekken van eenige moreele, philosophische of ethische onrust; zij zijn glashelder van doodgewone psychologische realiteit. Belle Sylvie is de geschiedenis van een jonge vrouw uit den adellijken stand, die, even vóór de Revolutie, met den vicomte d'Argé, dien zij liefheeft, in het huwelijk treedt. Een eenvoudige jongen uit het volk, Jacques Chabanne, die zich door de revolutionnaire theorieën heeft laten verleiden, bemint haar in het geheim van zijn hart. Nadat de Revolutie is uitgebroken, wordt Sylvie's echtgenoot in een hinderlaag gedood. Sylvie en haar kindje worden door Jacques Chabanne in bescherming genomen. Deze neemt dienst in de republikeinsche legers en wordt, door zijn leveranties, een rijk man. Hij is steeds even verliefd. Hij koopt het oude kasteel waar Sylvie verblijft en vraagt haar ten huwelijk. De jonge weduwe, door zooveel toewijding getroffen, stemt toe. Maar het geluk blijft achterwege. De wroeging overmeestert Jacques Chabanne, want het was hij, die destijds Sylvie's echtgenoot in een hinderlaag lokte. Het onderwerp van Prodige du Coeur is nog eenvoudiger. Het is de geschiedenis van Claire, die het kind harer mondaine schoonzuster opvoedt. Het is uit liefde voor haar overleden broeder, dat de jongedochter, die in den oorlog haar verloofde verloor, den kleinen jongen als een moeder verzorgt en bemint. Maar de mooie jonge moeder, die graag wil hertrouwen, komt haar kind terughalen. Het is de angst, niet alleen het kind te verliezen, maar het te zien ondergaan in een wufte wereld van luxe en vermaak, die Claire het leven kost. Zij sterft, maar niet zonder dat het offer van haar leven het wonder verricht: de jonge moeder ziet van haar huwelijksplannen af en zal met haar zoontje op de hoeve blijven wonen, in het stille, afgelegen land. Men kan zich voorstellen tot welke sentimenteele banaliteiten een dergelijk verhaal kan aanleiding geven. Hoe komt het nu dat die kleine roman zoo zuiver is van toon en zulk verrukkelijk accent heeft van menschelijke hartelijkheid? Het is hetzelfde wonder dat van Belle Sylvie een boek maakt van zulke schoone innigheid, dat men niet licht die lieve figuur uit een voor immer verdwenen wereld vergeet. Even doet dat werk ons denken aan de delicate verhalen van Francis Jammes, maar de toon is toch anders. Men denkt hier geen oogenblik meer aan literatuur. De lezer voelt zich als een genoodigde, die voor een tijd in de intimiteit van een familiekring vertoeft, waar hij kennis maakt met menschen, die niets principieels heldhaftigs hebben, maar die vriendelijke, moreele ‘noblesse’ bezitten, welke het kenmerk is van een beschaafd ras. De paradoxale André Gide heeft destijds geschreven: ‘C'est avec les sentiments honnêtes qu'on fait les mauvais livres’. Het werk van Ch. Silvestre is daarop een antwoord. | |
Saint-MarcetIn November 1925 zijn aan de Fransche litteratuur twee merkwaardige figuren ontvallen. De eene is Elémir Bourges, lid van de académie Goncourt, een der meest origineele litteraire scheppers der negentiende eeuw; de andere, minder bekend, is le comte de Comminges, die meestal zijn werken met het pseudoniem Saint-Marcet onderteekende. Men kan zeggen dat het werk van den eerste reeds tot de litteraire geschiedenis behoort, vooral met zijne twee Shakespeariaansche romans Les Oiseaux s'envolent, les Fleurs tombent en Le Crépuscule des Dieux, en dat zijn groote beteekenis thans onloochenbaar is. Dit is nog niet het geval met het werk van Saint-Marcet, dat zeer verscheiden, in waarde ongelijk, maar alleszins merkwaardig is. Het is verwant aan het werk van Toulet, Codet, Pellerin en andere fantaisisten. Het heeft diezelfde charmante geestigheid, diezelfde verborgen gevoeligheid, die soms spot en grijnst om niet te schreien. Toch zou ik niet durven beweren dat hij tot de school der fantaisisten behoort; hij was eigenlijk niets dan een amateur. Hij ging zijn eigen grilligen weg. Zijn karakteristiek is een soort van romantisme à rebours. Men sprak veel in de romantische periode - en hoeveel later nog! - van de eenzaamheid der dichters en hun onbegrepen leed, men toonde ons den strijd van den kunstenaar, wiens zolderkamertje bevolkt was met een wereld van begeerde | |
[pagina 252]
| |
droomen naar dewelke hij zijne machtelooze armen uitstrekte. Wij leerden het treurige lot kennen van de door de Fortuin en den Roem begunstigden die den kelk der aardsche genoegens tot den bodem hadden geledigd en, als gezegde bodem was bereikt - maar ook niet eerder - hun walg uitspraken over het leven en zijn vreugden. Men kent deze dichters, zij zijn onsterfelijk: Chateaubriand, Lamartine, de Musset, Vigny... Maar werden ooit naar waarde begrepen de fierheid en het stoïcisme van die enkelen, van huis uit ontgoochelden, die niet hun leed wilden bekennen, maar die van wat het leven aan luttele genoegens bood met een glimlach bleven genieten? Ook zij werden door hun droomen bedrogen, maar achtten het overbodig daarvoor God of de Natuur, of de Maatschappij aansprakelijk te stellen. Zij bleven glimlachen omdat zij bleven droomen. Zoo waren er eenige elegante geesten, die op het einde der negentiende en in het begin der twintigste eeuw - meestal zonder eenigen overleg, noch eenige verstandhouding - op eenvoudige, gezonde wijze reageerden tegen het romantisch pessimisme en het esthetisch egoisme, welke, na 1870, op enkele uitzonderingen na, de Fransche litteratuur hadden overweldigd. Van deze enkele schrijvers was Saint-Marcet een der beminnelijksten. In werken als Aventurine, Addy, La comtesse Panier, Elodéa leeft een lieve geest van levensgenot die frivool kan schijnen, maar waarachter een teederheid schuilt, die, in de ergste ontgoochelingen, het hart bewaart voor verbittering en wanhoop. Men kan van deze werken niet zeggen dat ze goed gecomponeerd zijn - integendeel, meestal ontbreekt de compositie geheel - maar er gaat een natuurlijke charme van uit, die geest en gevoel bekoort. In deze boeken wordt door de personnages erg veel gereisd, meestal op zeer ongeregelde en onverwachte wijzen, en voor de fantastische reistochten van gelieven is Saint-Marcet een buitengewone gids. De détails zijn maar even aangeduid, de landschappen even geschetst, - maar hoe fijn en scherp! - en de psychologische verwikkelingen lijken in die lichte atmosfeer het spel eener subtiele fantasie. Hoe ver staan wij met deze vriendelijke boeken van alle litteratuur! Nergens geloof ik - behalve bij de ongeevenaarde madame Colette - vindt men een grootere spontaneïteit bij het schrijven. En deze zeldzame gave - is dit niet curieus? - valt juist ten deel aan een zoogenaamd mondain auteur, terwijl zoovele gewichtig doende profeten, die steeds den mond vol hebben van natuurlijkheid en eenvoud en rechtzinnigheid, tevergeefs aan een holle rhetoriek trachten te ontsnappen. Het laatste werk dat van Saint-Marcet verscheen behoort tot een gansch ander genre dan de vorige en is in zijn soort een meesterwerk. Het is La zône dangereuse. Het is een boek van sombere naaktheid, dit verhaal van den lichamelijken en moreelen ondergang van een jonge vrouw, wier man als officier aan het front strijdt, terwijl zij in de onmiddellijke nabijheid van het slagveld een losbandig leven leidt. | |
Noot over St. MarcetAimery Graaf van Comminges werd geboren 25 April 1862 te Toulouse. Hij was achtereenvolgens vaandrig onder generaal Denegrier in Tonkin; luitenant der cavalerie, adjudant van den minister van oorlog, generaal Zurlinden, en werd gepensionneerd als kapitein. Hij huwde een Elzassche, de dochter van generaal de Waldner. Toen de oorlog uitbrak was Comminges burgemeester van Clairoix in de nabijheid van Compiègne. Hoe hij door zijn takt en organiseerend talent zijn gemeente, tijdens de invasie der Duitsche horden, veel leed wist te besparen, vindt men in het kort vermeld in de ‘Souvenirs d'un écrivain’ van André Maurel (ed. Librairie Hachette, Parijs 1925) blz. 231 e.v. Comminges was secretaris-generaal van de ‘Union Civique’; hij stierf in November 1925 in zijn woonhuis, rue St. Guillaume 11 te Parijs. Als schrijver had hij zich vooral grooten naam verworven door zijn tallooze hippische verhandelingen, welke gelden als standaardwerken op dit gebied. Zijn litteraire oeuvre verscheen onder verschillende schuilnamen. Allereerst: ‘Le Voluptueux Voyage ou les Pélerins de Venise’; geteekend: Ginko et Biloba: in het tijdschrift ‘Le Mercure de France’, van 15 Juli tot 1 October 1906. Dit verhaal verscheen later in boekvorm, maar werd, zonder dat men weet waarom, spoedig uit den handel terug getrokken. Van 15 December 1921 tot 15 Februari 1922 verscheen in de ‘Mercure de France’ een roman: ‘La Zône dangereuse’, onder den naam Marthe Genlis. Bernard Grasset gaf in 1925 dit meesterwerk van Comminges als boek uit onder het pseudoniem Saint-Marcet. In de nos. van 1 en 15 November 1923 publiceerde de Mercure de France, ook onder den naam van Saint-Marcet: ‘Elodéa ou la Roue de la Fortune’. Editie in boekvorm bij ‘Le Divan’, waar een heruitgave van ‘La Comtesse Panier’ onder den eigen naam des schrijvers verscheen. ‘Godelieve, princesse de Bahr’ (Calmann-Lévy) en ‘Addy ou Promenades d'amants et villégiatures’ (Grasset) verschenen eveneens onder den naam Comminges; terwijl het omslag van ‘Aventurine’ (Stock) weer dien van Saint-Marcet draagt. Behalve ‘Le voluptueux Voyage’ is ook ‘Les Aventures Amoureuses de Jean de Saint-Lary’ onvindbaar. De graaf van Comminges laat een roman in manuscript geheel voltooid na. Over de uitgave daarvan is, tot heden, nog niets naders bekend gemaakt. Zijn laatste werk was een serie voortreffelijke artikelen in ‘L'Intransigeant’: ‘Heures de Promenade aux Arts Décoratifs’. Deze zijn nog niet herdrukt. Over Comminges leest men met profijt: Pierre Lièvre (die hem persoonlijk goed gekend heeft) ‘Esquisses critiques’ (Ed. Le Divan, Parijs 1924) blz. 23 e.v.; Jean-Louis Vandoyer in de Nouvelles Littéraires van 28 November 1925, René Groos in ‘L'Eclair’ van 17 October 1924, en Jacques Boulenger in ‘L'Opinion’ van 10 Oct. 1924. Een zuster van Aimery de Comminges, Madme Rambourg, heeft, onder het pseudoniem Jean Roanne, bij de Mercure een roman ‘Marie-de-Garnison’ uitgegeven. (Zie hierover Jacques Boulenger in L'Opinion van 2 Nov. 1923, blz. 13 en Fernand Vandérem in Le Figaro, supplément littéraire van 27 Oct. 1923). J. VAN NIJLEN |