Uit de tijdschriften
Roeping
Dit typographisch goed uitgevoerde R. Kath. maandschrift voor verdieping van Leven en Schoonheid, onder hoofdredactie van Dr. H.W.E. Moller trekt de laatste maanden vooral de aandacht door de artikelen van den jongen dichter Henri Bruning (zie Henrik Scholten's Kroniek in dit nr. van D.G.W.) over Kunst en Kunstenaar. Hoe afwijzend Brunings houding (aanvankelijk) tegenover de kunst is blijke uit dezen aanhef van zijn beschouwing in het Februari-nr.
‘We lopen onherroepelik dood. Ondanks de tevredenheid en zelfgerustheid die zich gaande-weg van ons allen gaan meester maken. We zijn al doodgelopen: voor een goed deel altans.
We moeten om de verhoudingen direkt hèlder te hebben, even terugzien.
Ons doel, het doel der jongeren - hun eind-doel altans - was: een waarachtig-katoliek leven. Want dat was voor hen het enige waardoor de ondergang die God over Europa dreigde te voltrekken (een ondergang waarin het zich-zelf - ontwricht en ont-aard als het was - bijna onverbiddelijk trok) kon worden verhoed.
Dat was hun eind-doel. Hùn middel meenden zij: hun kunst. Hun arbeid voor dit leven was dus: te arbeiden aan, te strijden voor een waarachtig-katolieke kunst.
Maar - zooals we in ons vorig artiekel zagen - kunst leidt niet meer dan welke andere arbeid ook, in tot vergeesteliking der naasten. Welnu: dan moet, bij die gelijkwaardigheid, onze plicht aan andere normen worden getoetst: dan wordt onze plicht, onze levenstaak enkel bepaald door de vloek (die zoveel schoonheden inhoudt) waarmede het eerste mensenpaar uit 't Paradijs werd heengedreven. Moesten we éérst de kunst ‘zo goed mogelijk’ bedrijven, tàns moeten we zo goed mogelik volbrengen hetgeen ook de eerste plicht was van het uitgedreven mensenpaar: in het zweet ons aanschijns ons brood verdienen. Het is dus niet zó, dat onze eerste plicht is kùnstenaar te zijn en [wij] dan mogen... nee, moeten denken: de rest (het brood) komt wel in orde - maar omgekeerd: onze éérste plicht is die zg. ‘rest’ te doen en dan moeten we denken: de vergeesteliking der naasten komt wel in orde, daarvoor zal God als Gòd wel zorgen.