Men zette naast dit zuiver-weelderig vers den aanhef van den tweeden zang van ‘Ganymedes’:
Toen, grauwe bliksem, schoot Zeus' vogel neer,
En zijn gevreesde glinsterende klauw,
Kromde zich prachtig om den teedren arm
Van Ganymedes, doch hij kwetste niet
Maar zette in den ruwen harden bal
Van eigen eelt der naag'len spitse punt.
Hoe onmachtig is dat alles! Hoe weinig hevigheid van plotseling toeschieten, hoe weinig verraderlijke ontzaglijkheid. En dan eensklaps, eenige regels verder, weer een verrassend plastische zegging:
Beneden zich den angstgen armenzwaai
Der makkers, en 't deemoedig slaafsch gebaar
Zoo gaat het telkens, zoo blijft het gaan. De schoonheden liggen verslingerd onder een overwoekering van nietswaardig bijwerk, en alleen hun flonkering verraadt ze nu en dan aan den speurenden blik.
- Dijkstra's werk is veel meer dan illustratie. Want neem deze vijf houtsneden uit het boek, ge hebt een compleet Ganymedesverhaal, dat ge zonder tekst verstaat.
Toch zijn ze niet even goed. De nummers twee ‘Roof’ en vijf ‘Triomf’ zijn 't minst geslaagd. ‘Roof’ om de ongemotiveerde onrust van beweging, om de vormlooze adelaarshals en om de zinledige vulling der bovenhoeken, terwijl ‘Triomf’, ondanks de teedere lijn van het lichaam, hol blijft van onzekerheid en het glorieuse eener overwinning mist. Daarentegen zijn de nummers éen: ‘Ganymedes als herder’, drie: ‘Schenker’, en vier: ‘Zeus’ van een groote kracht. Hoe karakteristiek ook voor Dijkstra zelf. De eerste: 't fijne jongenslijf tusschen de twee koeien gecomponeerd, herinnert me aan Dijkstra's gevoelige etsen; twee, breeder en onrustiger van lijn, toont verwantschap met zijn doeken van maaiers en bindsters, zooals hij ze kleurig schilderde in dat weelderige Noorder kleiland. Alleen de archaïstische trekjes hier en daar: een dwarsweggezette voet, haar- en spieruitbeelding hinderen; die had hij moeten en kunnen vermijden.
Maar in ‘Zeus’ gaat Dijkstra een nieuwen weg op. Dit strakke en onverbiddelijke, het doet denken aan die prachtige middeleeuwsche ivoren, doorteederd van de broosheid der craquelures en vol stille souvereiniteit.
Het is wonderlijk, hoe weinig men in Nederland het werk van Dijkstra, zijn etsen, zijn schilderwerk, kent. Trouwens, hoe weinig kent men de geheele Groninger school: Jan Wiegers met zijn felle, anti-