Boeken over literatuur
Van katholieke essayisten
Pioniers. Werk uit ‘Van Onzen Tijd’ verzameld door Th. de Jager en G. Knuvelder. (Van Munster's Uitgeversmaatschappij, A'dam).
Branding, door Pieter van der Meer de Walcheren. (uitgever als boven).
Kultuur en Leven, door M.A.P.C. Poelhekke. (uitgever als boven).
Lyriek, door M.A.P.C. Poelhekke. (J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij, Groningen, Den Haag).
DE Katholieken, in het moderne tijdsgewricht tot een krachtiger invloed op het geestelijk leven van Nederland geroepen, toonen een haast koortsachtigen ijver om op dit gebied hun gewicht - hun overwicht welhaast - te doen gevoelen. Drang tot apostolaat naar buiten, tot inwendige zending in eigen gelederen, bewijzen het herwonnen besef van eigen kracht. Een innerlijke gloed, amper bedwongen binnen de kluizen van het hart, opdat het metaal der zielskracht tot te beter wapens der daad omgesmeed worde, breekt bij pasgewekten of nieuwbekeerden tot laaie vlammen uit. En eindelijk het besef, het verlossingswoord voor de toekomst te spreken, verleidt tot een driest opeischen van heden en morgen voor zichzelf, van de erkenning dat zij in waarheid modern zijn. Men moge die neiging tot grootdoen ergerlijk vinden of vermakelijk, al naarmate men tot wrevel of ironie gestemd wordt, men moet toch tegelijk erkennen, dat zij een waarachtig levende kracht tot oorsprong heeft. Want te midden van de doling der moderne menschheid zijn zij het, die zich getrokken voelen tot een onverwrikbaar en eeuwig doel. Zij hebben één richting, één verlangen, één plicht, die al hun zoo onderscheidene aandriften en uitingen doet samenvallen in één brandpunt. Zij spreken hun verwachtingen, neen hun zekerheden omtrent den zege van morgen zóó meesleepend en overtuigend uit, dat anderen hun levensvisie, zij het ook slechts ten deele en aarzelend, aanvaarden.
Die herwekking van den Katholieken geest is een verschijnsel, dat uit allerlei oorzaken te verklaren valt. Eenerzijds als reactie tegen de rationalistische richting der 19de eeuw een algemeen Europeesch fenomeen, is het anderzijds een uitvloeisel der lang teruggehouden, maar eindelijk onweerstaanbare ontwikkeling van ons Katholieke volkselement. In zulk spel van factoren zijn echter personen van het grootste belang. Zoo is ook de groep ‘Van onzen Tijd’ een krachtig ferment geweest in de moderne Katholieke beweging. In het boek met den suggestieven titel ‘Pioniers’ ligt een deel van hun werk verzameld, een bloemlezing, die ons den geestdriftigen arbeid dier generatie voor oogen stelt.
Hier zijn artikelen van C.R. de Klerk, A.M.J.I. Binnewiertz, Theo Molkenboer, Maria Viola, Gerard Brom, H.W.E. Moller en L.J.M. Feber. Hun onderling verband schijnt vaak niet meer te zijn dan de afschuwelijke geelpaarse band, waarin ze zijn vereenigd; de reden om ze samen te brengen geen andere dan de genegen bewondering der verzamelaars. Want wat onderscheiden temperamenten en begaafdheden vindt men hier bijeen! Daar is de fijngeslepen ironie van Brom, de bruisende hartstocht van Febers betoog, de vleiendzoete taal van Maria Viola. Onderwerp en wijze van behandeling zijn al even verschillend. Maar als een beeld van al het vele, dat er toen roerde en werkte, is deze veelsoortigheid juist noodwendig en brengt zij tot ruimere waardeering.
De meeste substantie zit buiten kijf in het doorwrochte en gepassioneerde betoog van Feber. Het geeft in korte, rake lijnen een kritiek en een programma. En de manier, waarop hier met de Tachtigers wordt afgerekend maakt vaak den indruk of een oude genegenheid uit het hart wordt gescheurd. Maar naast den hartstocht, waarmee de weerstanden tegen de nieuwe Katholieke kunst worden gebroken, welk een vastberaden en kloeke ernst in het afbakenen der wegen door de ongebaande toekomst. Ik wijs slechts op de bladzijden, waarin Feber zijn zienswijze omtrent de zoogenaamde ‘gemeenschapskunst’ uiteenzet. Broms artikel tegen Adama van Scheitema is, hoe principieel de beschouwing ook telkens wordt toegespitst, luchtiger van toon. De speelsche schermutselingen met Scheltema's levensopvattingen zijn als het spel van kat en muis; maar hij weet telkens de zwakke plekken in zijn tegenstander met een enkel vlijmscherp zinnetje bloedig te treffen. Onder de overige stukken, waarvan sommige slechts documentaire waarde hebben, munten de besprekingen van Maria Viola uit door een zuiver aanvoelen der behandelde kunstwerken, hoewel soms - zooals in het stuk over Alberdinck Thijm - een groote vooringenomenheid haar oordeel schijnt te vertroebelen. Haar stijl is daarbij welig en vloeiend, voortreffelijke eigenschappen, die door een dikwijls al te gezochten opsmuk van arabesken - invloed der gesmade Tachtigers? - de simpele oprechtheid harer bedoelingen overwoekert.
Hoeveel meer zin heeft het 't werk van een heele groep te bundelen, waardoor het streven van een bepaalde periode door een reeks van voorbeelden wordt toegelicht, dan het verzamelen van een willekeurig aantal tijdschriftenartikelen tot een boek. De hulde van dankbare leerlingen of van het nageslacht moge zich op deze wijze tegenover een vereerden meester uiten, het vereischt wel heel veel zelfkennis, wanneer een essayist zelf zijn werk gaat bundelen. Ja, als er een duidelijke eenheid tusschen de verschillende artikelen bestaat, dan geeft het geheel den indruk, dien de deelen los naast elkander staande moeilijk zouden kunnen wekken. Het gelijke onderwerp kan zoo een band vormen, ook en nog veel beter eenzelfde grondgedachte, waaruit al de bijeengebrachte opstellen zijn voortgesproten.
De bundel ‘Branding’ van v.d. Meer de Wacheren bevat een kaleidoskopische verscheidenheid van onderwerpen: reisbeschrijvingen, betoogen en boekbesprekingen, essays over schilders en ontboezemingen volgen elkaar in bonte rij op. De eenheid, die ik vermocht te ontwaren, is de persoon des schrijvers zelf, die in zijn brandenden neophietenijver ons voortdurend overstelpt met lofzangen op zijn nieuw gewonnen levensinzicht. Dat is vermoeiend. Te meer waar zijn taal met zijn geestdrift opzwaait tot een luidruchtig pathos en dan weer ondanks alle overlading bevreemdend kleurloos is. De zaak der Katholieke opleving wordt door hem wel onstuimig gediend, maar in de handen van een Feber schijnt ze mij veiliger.
Leest men na hem den bundel van Poelhekke, dan is het of men uit het overstelpend lawaai van een marktplein in de stille schaduw van een oude boomenlaan komt. En toch is de stijl van dezen allerminst ingetogen, veeleer druk en gezocht, woordenrijk en praalziek, pathetisch soms en soms gemeenzaam. Maar er is in de ziel van den schrijver meer vaste stijl, die eenvoud van lijnen, welke een aangeboren geloof in den menschelijken geest trekt. Van der Meer kan bij een bespreking van Henriëtte Roland Holst geen oogenblik zijn eigen - och hoe jonge - overtuiging het zwijgen opleggen; Poelhekke weet ruim te waardeeren en vermijdt de wrijvingspunten. Vastberaden echter, als het moet, zet hij zijn geloof boven de kunst; met warmte getuigt hij en met gloed verdedigt hij, maar wij hoeven niet te vreezen, dat hij bij het minste