Den Gulden Winckel. Jaargang 24
(1925)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Dubech als tooneelcriticusLANG voór Dubech's gebundelde tooneelcritiekenGa naar voetnoot1) van de pers kwamen, had men hem reeds uit de ‘Action Française’ en de ‘Revue Universelle’ leeren kennen als een van de zeldzame ernstige beoordeelaars van het Fransche tooneel. Weldra bleek hij er de scherpste van, en menigmaal wachtte men op zijn oordeel om te weten wat een of andere Parijsche opvoering, bekeken buiten alle partijschappen, onbekwaamheden en modegrillen, nu eigenlijk wel waard mocht zijn. Wat André Levinson voor den dans is, dat is Dubech voor het Fransche tooneel: een levend geweten. Een zeer strenge, bij de klassieke meesters geschoolde geest, fabelachtig belezen, die zich van alle voorbijgaande beroemdheden en partijprogramma's en richtingen niets aantrekt, maar alles weegt met een heldere en scherpzinnige natuur, die getemperd en beproefd werd door het beste der vorige eeuwen: de Fransche critische traditie in haar zuivere waarde. Het is met Dubech gesteld als met elk waarachtig criticus van beteekenis: hij schept de zuivere sfeer, waarin men schakeeringen en waarden meten kan: zijn oordeel is niet onaanvechtbaar - vage droom van een onvervulbaren eisch dien men den criticus te dikwijls stelt - maar het heeft zeker blijvende beteekenis: hij is kroniekschrijver in den ouden zin. Tooneelcritiek in dien zin berust op maatschappelijke critiek; deze gebundelde opstellen laten thans duidelijker de hechte levenshouding zien die hun grondslag is. De speelkunst wordt zelden beoordeeld; de gedachten waarop het stuk leeft worden naar voren gebracht, getoetst, en daarna volgt nogmaals de belichting van het werk. De critische wetten, die daarbij gelden, zijn waarheid, natuurlijkheid en soberheid. Dubech is een van hen die het rustige, vaste oordeel hebben van een beschaafd toeschouwer met levenskennis en kunstzin; als kunstenaar is hij dan tevens verfijnd tot in alle vertakkingen en begaafd met de macht om zijn oordeel met klassieke helderheid te kunnen grondvesten. Hij bezit de scherpe analyse, die nog menigeen met hem gemeen heeft; hij bezit daarboven het prachtige gevoel voor maat en waarde dat die analyse eerst vruchtbaar maakt en dat zoo uiterst zelden te vinden is. Wanneer men dezen bundel doorwerkt, verheldert het Fransche tooneel zich. Men behoeft niet lang te lezen om b.v. Maurice Rostand en Bataille veroordeeld te zien met een felheid en redelijkheid, die hun faam voor goed vernielt, ook al ware deze critiek de eenige tegenover honderd verheerlijkingen. Het is niet te verwonderen dat Copeau's repertoire een goed deel van het boek vergt en dat toch de critiek, zuiver waardeerend, niets van zijn minder sterke pogingen verhult; noch dat de ‘Comédie Française’ Dubech's groote liefde heeft en tevens zijn onmeedoogenlooze veroordeelingen uitlokt. Men zal hem in ons land allicht het liefst lezen over bekend repertoire, b.v. Géraldy's ‘Aimer’, Ghéon's ‘Pauvre sous l'Escalier’, Amiel en Obey's ‘Souriante Madame Beudet’, Bouhelier's ‘Carnaval des Enfants’, Claudel's ‘Annonce faite à Marie’ e.a. Maar men moge ook de voortreffelijke beschouwing over den ‘Misanthrope’ doorwerken, waarin hij Alceste niet als tragische maar als ridicule figuur aantoont, het meesterlijk opstel over den ‘Britannicus’, de prachtige waardeering van Mazaud's ‘Dardamelle’, de ontleding van Romains' eigenaardigen schralen en intellectueelen humor in ‘Trouhadec’ en ‘Dr. Knock’. Over ‘Dr. Knock’ o.a.: ‘Son caractère est indécis et difficile à saisir. Vague au premier acte, il semble, au second, un vulgaire coquin, habile et conscient. A ce moment, la médecine n'est pas en cause; c'est Knock qui en fait mauvais usage, il est seul coupable. La médecine est un bienfait dont un forban peut toujours mésuser. Au troisième acte, c'est autre chose: Knock semble entraîné par une sorte de mystique de la médecine. Ce n'est plus seulement une canaille qui s'enrichit, c'est un illuminé malfaisant. Raison pour laquelle M. Romains a manqué son but: il attaque tout à la fois’. Zoo wordt in ‘Carnaval des Enfants’ de illusie van ‘menschelijkheid’ onthuld als zwakte, zoo wordt Claudel's tweeslachtigheid aangetoond en de feilen van Porto-Riche. Men kan niet veel strenger oordeelen; maar men kan ook, van het hooge standpunt dat hier is ingenomen, niet veel onfeilbaarder oordeelen als Dubech doet en met reden bevestigt. Ongetwijfeld zal men al lezende tegen hem in verzet komen; de Nederlandsche critiek is zooveel welwillender, dat men zich aan dezen onwrikbaar hooggestemden criticus wel stooten moet. Maar die weerstand, dien men, Dubech lezende, te overwinnen heeft, eindigt bijna steeds met een verdieping van inzicht en het bewustzijn dat men tegenover een historisch criticus staat, die niet met de kleine waarden van den dag wenscht te rekenen, doch alleen met de duurzaam geldende. Zulk een verschijning mag voor de alledaagsche waardeering te streng zijn, - het tooneel leeft nu eenmaal ook van het alledaagsche succes - maar als beoordeelaar in den grooten zin zal men thans niet licht iemand vinden wiens waardeering over het Parijsche tooneel en de beteekenis der klassieken en modernen van zoo blijvende waarde is.
J.W.F. WERUMEUS BUNING |
|