tooneel-renaissance een fraaie uiting. Zijn historische spelen ‘Jacob van Artevelde’ en ‘Philips van Artevelde’, zoowel als zijn bijbelsch drama ‘Judas’ verdienen beter dan de onverschilligheid, waarmede men ze tot nu toe heeft bejegend. Wel is het te begrijpen, dat tooneelgezelschappen zich niet aan een opvoering gewaagd hebben; de stukken eischen een ingewikkeld en te vaak wisselend décor om de groote kosten te wagen, die tot een financieel echec al daarom moeten leiden, wijl het huidige publiek tot dergelijke stukken nog niet is opgevoed. Maar ook zonder een opvoering kan men genieten van de lyrische drift, die er door Verschaeve's drama's vaart, van de sterke dramatische momenten, die de schrijver weet te bereiken door een beroep te doen op de vaderlandsche instincten zijner landgenooten.
En daarbij wat een weldadige warmte in Verschaeve's toon, wanneer hij het streven en mislukken van deze volkshelden teekent. In den opgang van Jacob van Artevelde zien wij werkzaam de krachten tot zijn val; wij voelen in de verdeeldheid van het Gentsche volk, in de vaak en zelden vergeefs beproefde listen van achterklap en afgunst, dat Jacob zijn plannen op drijfzand bouwt. Maar als het einde voor hem komt rijst hij omhoog als een tragische held, wijl hij niet ondergaat aan de omstandigheden of een vijandig lot, maar aan in hem zelf gelegen tekortkomingen. Met de helderziendheid, die de naderende dood schenkt, ziet hij de reden zijner falen in en belijdt dit aldus:
't Azuur is niet zoo rein als zijn ziele,
Ik heb er geen gegeven aan dat volk
En daarom huilt het mijnen droom ten gronde.
Ja, wijsheid had ik; klaar heb ik gezien;
'k Beminde wel, maar kon geen liefde stichten.
Mijn liefde baarde wijsheid in mijzelf
Geen liefde in andren .....
Niet in de hoofden, maar in 't bloed moet men
Gedachten zaaien, wil men haar onsterfelijk.
Het is misschien een zwakte in dit tooneelstuk, dat deze grondgedachte eerst aan het eind ontwikkeld wordt zoodat men in de eerste bedrijven minder het innerlijk conflict, dan wel de politieke gebeurtenissen zich ziet voltrekken. Maar erkend moet worden, dat deze met levendige aanschouwelijkheid worden geteekend. Stellig is het volgende stuk Philips van Artevelde gelukkiger geslaagd, wijl hier de tweespalt in de ziel van den hoofdpersoon van den aanvang af duidelijker geteekend is. Philips is daardoor, juist wegens zijn zelfstrijd, dichter bij ons hart. Maar daar de ontoereikendheid van zijn krachten de oorzaak is van zijn falen, is hij voor een waarlijk tragische held niet forsch genoeg; hij trekt door zijn daden niet een lijn, die naar een fatalen ondergang leidt, maar hij wordt medegesleept op een weg dien de omstandigheden hem opdringen. Zijn tragiek bestaat in het besef van zijn onmacht en het toch moeten verder gaan. Zijn lot is daarom minder aangrijpend dan wel ontroerend; met medelijden zien wij zijn hopeloozen strijd aan, nog verscherpt door de hooge verantwoordelijkheid, die op hem wordt geladen.
De conceptie der karakters is bij Verschaeve in het algemeen niet grootsch genoeg. Daarom worden wij door zijn drama's meer gewezen op de mogelijkheden, die er in zijn opvatting schuilen, dan op de effecten, die er in verwezenlijkt zijn. Wij betreuren het, dat zijn onmiskenbaar talent niet gerijpt is tot een dieper innerlijk begrip van het dramatisch conflict. Dit blijkt zeer duidelijk uit zijn ‘Judas’, zooals ik in een opstel, dat in ‘De Witte Mier’ is verschenen, heb aangetoond. Dit bijbelsch spel is over het geheel van een zoo verheven ernst en zoo ongewoon-lyrische expressie, dat ik er geen ander modern Nederlandsch drama naast zou weten te plaatsen; maar de teekening van het karakter van Judas is door gebrek aan diepte onbevredigend.
Cyriel Verschaeve heeft echter dit bereikt, dat wij de mogelijkheid van het dichterlijke drama weer durven aanvaarden. Hij heeft getoond welke schoone mogelijkheden hier aanwezig zijn en tot welke nobele geestdrift de ziel kan worden ontstoken. Er gaat door zijn verzen een warme gloed, dien het hart van den dichter er aan mededeelde. Want zij zijn sober en oprecht, zoo beheerscht, dat ze soms even koel aandoen; maar dan, in de oogenblikken van waarachtige spanning, schiet een vurige geestdrift onverwachts omhoog en zwelt de toon aan tot innerlijk-bewogen pathos. Het is de onkreukbare zuiverheid van Verschaeve's kunst, die aan deze drama's haar bekoring en haar groote waarde verleent. Een krachtiger talent, dat dieper doorschouwt en hartstochtelijker uitbeeldt, zou stellig grootere meesterwerken kunnen scheppen, maar in hun bescheiden begrensdheid zijn deze drama's een mooie en gave kunst.
JAN DE VRIES