Bij den zeventigsten verjaardag van Jacobus van Looy
HET is al weer heel wat jaren geleden, dat een dier nu bijna legendarisch geworden figuren van '80: het was in Juni 1896, dat L. van Deyssel zich zette tot een soort van lofrede, ‘een proeve van toost’ op zijn voormaligen bentgenoot Van Looy. Waaraan, aldus toen van Deyssel, sprekende over de verleden dagen, waaraan herkenden wij elkander al niet! Wij wisten het immers dadelijk, ons binnenste kon bijna ruiken, of er in een gezelschap een ‘echte’ was ...
Jacobus Van Looy is zijn heele lange en vruchtbare leven zulk een ‘echte’ gebleven, en als ik van deze gelegenheid gebruik mag maken om en passant nu ook mijn waarde landgenooten even in 't zonnetje te zetten, of beter in den stralenden afglans van dezen eminenten kunstenaar (worden er op de verjaardagen van Koningen geen lintjes uitgedeeld?), dan zou ik willen zeggen: 't is een lintje op de borst, een pluim op den hoed van ons Nederlandsch publiek, dat het in Van Looy altijd ‘den echte’ is blijven ‘ruiken’. Veel van '80 is vergaan en verbleekt; een nieuw geslacht met nieuwe verlangens heeft wel eens moeite om zich terug te verplaatsen in een tijd, toen ouderen hunne ziel en zaligheid inzett'en voor idealen, die ons nu soms machteloos en zelfs wel eens kinderachtig lijken; vroegere genegenheden zijn vermoeid en slap geworden; maar onze liefde voor Van Looy is gebleven. Op jongeren dan wij hebben wij die liefde van ons hart mogen enten, en zoo zijn aan den ouden stam van onze geestdrift voor Van Looy altijd weer nieuwe bloesems van bewondering en rijke vreugde ontsproten tot op dezen dag! Het is dan ook geen cénacle, geen kringetje of onder-onsje, dat zich verheugt en in gedachten pelgrimt naar den Kleinen Houtweg te Haarlem om den grijzen kunstenaar te eeren - men kan veilig zeggen, dat het heel lezend Nederland is.
Wàt trekt ons, jong en oud, in Van Looy; wàt is de magische invloed die van hem uitgaat? ... Ik peinsde erover toen ik dezer dagen nog eens in dien kostelijken eersten bundel Proza las, dien ik, nu bijkans dertig jaar geleden, van mijn schooljongensspaarduiten kocht. Zit 't geheim niet juist in het woord, dat ik hier neerschreef:
magisch? Lees een stuk als ‘De Nachtcactus’ en ge zult het begrijpen. Als geschiedenis is het heelemaal niets bizonders, zooals bij Van Looy ‘het verhaal’ nooit veel bizonders was. Een jongeman uit de stad, die de gast is van een tuinbaas op een buiten; die met dezen man de broeikas binnengaat om den nachtcactus te zien bloeien, en die daarna droomt van zijn jeugd, zijn reizen en een oranjefeest. Een verhaal
12 September 1855
Geboortehuis (rechts) van Jacobus Van Looy in de Zoetestraat te Haarlem
van niets dus - ge vergist u: een verhaal van zeer groote dingen, de geschiedenis van machtig, ondergrondsch gebeuren, een verhaal van giganteske worstelingen tusschen licht en duister, van de tuinmanslantaren met de inktige schaduwen, en het is of de boomen met de beenen hunner spokige wortels zich opwringen en hun grillige takkenarmen strekken en klagen en alsof in die klacht de klacht opgaat van de menschen op het land die hun ge-