| |
Boekenschouw
Oorspronkelijke werken
L. van Lange. De Goden beschikken. - Rotterdam, W.L. en J. Brusse's Uitgevers-Maatsch. 1925. (267 blz.).
f 4.90
De schrijver van ‘De donkere aarde’ komt thans met zijn tweeden roman. Evenals zijn eerste boek zijn de figuren van dezen roman weinig levend, weinig reëel. Het dikwijls zeer gecompliceerde gevoels- en gedachteleven van de hoofdpersonen wordt ons op een subtiele en psychologische wijze beschreven. Een levendige handeling is er ook in dezen roman niet, het is grootendeels beschrijving - beschrijving van gevoel, van stemmingen in een bijzonder klaren en intellectueelen stijl. De inhoud van het boek doet eenigszins aan den eersten roman van dezen schrijver denken. Ook hier een jonge vrouw, Lotte, die, zwak en onvast van karakter, bang is om van een eenmaal gevonden levenshouding afstand te doen. Verloofd en op het punt van trouwen ontmoet zij in haar neef Albering den man dien zij liefheeft. Na een ontmoeting weten deze beide menschen dat zij met elkaar gelukkig zouden zijn. Lotte tracht slapjes en aarzelend haar engagement nog te verbreken, maar wanneer haar oom en voogd, aan wien ze dit plan met halve woorden meedeelt, haar geen gelijk geeft, besluit ze, even willoos,
| |
| |
maar weer alles bij het oude te laten. Na dit gesprek met haar oom ontmoet ze haar verloofde Jan, aan wien ze niets laat merken:
‘Een deel van haar innerlijk was open tegen Jan, als haar blik, en bereid met hem te spreken op den meest natuurlijken toon, te lachen om wat ze verzinnen zouden en zich te herinneren alles wat ze samen beleefd hadden, zonder bezwaren, zonder berouw. En toch bleef in haar die donkere melancholie over, die bijna aan ons physieke wezen te raken schijnt, die een achtergrond in ons vormt en ons door sombere dagen heen begeleidt, zonder onze vrijheid van doen en denken al te zeer te belemmeren. Het was misschien een reactie op den schok. De menschen veranderen aan ons zoodra wij hen ontmoeten en ons dwingen, de helft van onze aandacht naar de hunne te richten. We zijn een andere, alleen voor ons venster en onze tafel en onze boeken, en we zijn een andere zoodra een ander wezen met twee woorden de schimmen die in ons zijn, een richting meedeelt die onze eigen wensch en onze eigen bedoeling maar vluchtig beïnvloeden kan.
Het beeld van Albering was altijd bereid in haar terug te keeren en haar geheel in bezit te nemen; maar zoodra Jan zich weer met haar bemoeide op de oude wijze keerde een deel van de oude gewoonten in haar terug en verzoenden haar althans met het oogenblik’.
Wanneer Lotte met Jan getrouwd is, blijft haar gevoel voor Albering haar vervullen. Ze tracht hem zooveel mogelijk te ontmoeten, altijd schijnbaar toevallig, en wanneer haar man voor een paar weken op reis moet, gaat zij met opzet in Den Haag logeeren, wetend dat Albering in Scheveningen is. Ze ontmoeten elkaar telkens en weten, zonder een enkel woord van liefde, wat er tusschen hen is. ‘Hun toon bleek wonderlijk overeen te stemmen. Lotte dacht er over na hoe dat kwam. Ze hadden beiden een geheimen glimlach in zich, die hen rustig maakte en heel hun omgeving aanstak als zij wilden. Hun herinnering ging in de diepte, hun beelden konden zich aaneenschakelen tot een harmonieusen stroom en hun woorden drukten uit wat zij wilden ... zij was niet koket en zelfs niet tot koketterie in staat. Haar heele kracht was haar eenvoud en haar zwakheid ... En zij had geen geestelijke krachttheorie of beredeneerd geloof dat wijzer en sterker is dan alle impulsen, om zich te verweren ...’
Er volgt een tijd van diep, maar onzeker, weifelend geluk voor hen. Doch Lotte's man krijgt een vliegongeluk en is zwaar gewond. En hiermede loopt voor Lotte de episode met Albering ten einde. Zooals altijd, durft ze niet. Na een zware zenuwziekte vindt ze eindelijk haar evenwicht. Haar liefde voor Albering blijft, als een mooie herinnering. Wanneer ze elkaar nog eens ontmoeten komt het oude verlangen nog eens boven. Albering meent dat Lotte, ‘het arme creatuur, dat zich minder gemakkelijk redden kan’, moet boeten voor zijn gebrek aan slagvaardigheid. ‘De goden beschikken’, meent Albering, maar voor ditmaal lijkt hun oordeel onrechtvaardig. En het boek eindigt met de troostelooze gedachte van Lotte: ‘Wat heb ik gedaan, dat dit alles me zoo overkomen moest ...’
| |
Vertaalde werken
Stephen McKenna. Sonia's Huwelijk. Vertaald door Jeanne Reyneke van Stuwe. - D. Bolle, Rotterdam, 1924. (381 blz.). f 2.90, geb. f 3.90
Sonia's Huwelijk is het vervolg op Sonia, waarvan een paar jaar geleden de Nederlandsche vertaling verscheen. Daarin maakten wij kennis met de verwonderlijk subtiel geteekende vrouwen-figuur van Sonia. Aan het eind van dat eerste deel trouwt ze met David O'Rane, die in den oorlog zijn beide oogen heeft verloren. Nu vinden we hen terug, pas getrouwd. Na een tijd van volmaakte sympathie, komen er allerlei oneenigheden tusschen de twee jonge menschen. De schrijver zelf geeft in een opdracht aan Walker Francis Roch een uiteenzetting van de redenen, waarom hij dit vervolg schreef (dit boek werd geschreven in 1918).
‘Een “vervolg” van een boek is heel dikwijls een mislukking, maar ik beschouw Sonia's huwelijk ook niet bepaald als een vervolg, maar meer als een toelichting, als een soort van epiloog. Sonia kon niet ontvankelijk wezen voor geluk, vóor zij het leed had leeren kennen, en de opofferingen der eerste oorlogsdagen waren voor vele menschen iets nieuws en zij gingen die met koppige volharding overdrijven. De langdurigheid van den oorlog - als het aldoor den eenen wel-gemikten slag na den andere toebrengen op dezelfde gekneusde plek - is de proefsteen geweest voor vele overlevenden’. En zoo zien we Sonia in dezen roman kennismaken met het leed. De geschiedenis is gauw verteld. Sonia's man, David O'Rane of Raney, gaat op in zijn maatschappelijk werk; zijn huis staat open voor alle verdrukten en Sonia voelt zich al gauw veronachtzaamd. Ze wordt, flirtziek als ze is, ingepalmd door een ploertigen man, Grayle. Ze loopt van David weg, die er verpletterd onder is, ze verwacht een kind van Grayle, ze verlaat hem ook weer en wordt door O'Rane weer in hun huis opgenomen; na de geboorte van het kind verzoenen ze zich. Dit is ongeveer de inhoud van den roman, die knap psychologisch geschreven is en bijzonder interessante bladzijden geeft over den oorlog en de stemming in Engeland in dien tijd.
Sonia staat den lezer levendig voor den geest, met haar onberekenbare nukken en haar vluggen geest. Ziehier hoe zij beschreven wordt na het bekend worden van haar samenleven met Grayle door een van O'Rane's beste vrienden:
‘Iedereen die alles zit uit te rekenen schijnt één ding te vergeten, en Grayle was op dien regel geen uitzondering; zoo straks zei ik, dat Grayle vroeger nooit in een positie is geweest als tegenwoordig; verder vermoed ik dat Grayle een beeld van een vrouwtje zag en onmiddellijk dacht: die is de verovering waard. Hij bestudeert haar zorgvuldig. Koopen kon hij haar niet, want haar heele leven heeft zij altijd alles gekregen wat zij wou, zonder er ooit iets voor terug te geven; hij kon haar niet bedwelmen door drank, want daarvoor was haar hoofd te sterk en haar natuur te koud. Hij hoefde haar niet met liefdoenerijtjes aan te komen, want Beresford behandelde haar op de ridderlijkste en devootste manier, en ze ging met 'm om als met 'n soort van schoothondje - wat hij feitelijk ook is; maar Grayle ontdekte, dat 't eenige wat hij doen kon was haar af te snauwen en bruut tegen haar op te treden. Hij liep gewoon weg, hij verwaarloosde haar, hij gaf haar bitse antwoorden, in één woord hij deed zóó - zonder zelfs ook maar even te laten blijken dat er bij hem toch wel gevoel in 't spel was - of hij volmaakt goed buiten haar kon. Aanstonds kwam zij hem tegemoet gesneld en begon avances te maken ....’
Een fijn geteekende bijfiguur is de dichter Beresford, die door O'Rane als 't ware van de straat wordt opgeraapt, en sterk anti-militairistische gevoelens heeft. Hij zit een paar maal daarvoor in de gevangenis en gaat in hongerstaking. Hij is hopeloos verliefd op Sonia, die hem aanhaalt en vertroetelt als een schoothondje. Hij valt als slachtoffer in een vechtpartij van Stornaway (die het boek in ik-vorm schrijft) en den ploert Grayle, waarbij Beresford als getuige aanwezig was. Wanneer Sonia's kind geboren is verzoenen David en zij zich weer, hoe onwaarschijnlijk het lijkt. Ziehier hoe het gevoel van David wordt verklaard.
- Je hebt geloof ik nooit begrepen hoe lief ik Sonia heb. - Toch wel. Maar we waren het hier over eens, meende
| |
| |
ik, dat er proeven waren waartegen zelfs de grootste liefde niet bestand kon zijn. -
- Dat heb ik ook gedacht, 't is zoo. Maar zou dat dan niet een zeer oppervlakkige liefde zijn? Ik heb Sonia slecht behandeld en zij mij nog slechter. Voor ik getrouwd was dacht ik altijd dat 't huwelijk een dood-eenvoudige zaak was. Als ik nu haar leven eens bedorven heb omdat ik geen verbeelding genoeg had om me in haar bestaan in te denken, omdat ik geen consideratie genoeg gebruikte.
- Vergeef me, Stornaway, maar ik kan hierover niet verder redeneeren. Je trots is er toch ook eenigszins in betrokken. Ik heb altijd beweerd dat ik meer van haar hield dan ooit eenig man ter wereld van 'n vrouw gehouden had ... als ik dat nu niet bewijzen kan ...’
Het boek is goed vertaald.
| |
Joseph Conrad. De neger van de Narcissus. Vertaling van W.J.A. Roldanus Jr. - H.P. Leopolds Uitgevers-Maatschij. 's-Gravenhage. (214 blz.).
f 2.25, geb. f 2.90.
Joseph Conrad is wel de grootste schrijver van zeemansverhalen dien wij kennen. Hij was een Pool, en ging in zijn jeugd naar zee. Op middelbaren leeftijd begon hij over zijn zeemansleven te schrijven en deed dit in het Engelsch. Conrad schrijft over de zee op een manier alsof iedere golf een bijzondere ziel heeft. Hij vertelt van de schepen die hun bestemming en hun noodlot volgen op de woelende zee, tegen het geweld van de golven in. ‘De neger van de Narcissus’ is een eenvoudig verhaal van eenvoudige zeelui, met de levende zee als altijd wisselenden achtergrond. De ‘Neger’ is ziek aan boord gekomen en maakt gebruik van het medelijden der bemanning om alle matrozen te tyranniseeren, altijd pralend met zijn naderend einde.
‘We bedienden hem met woede en nederigheid in zijn bed, alsof wij de lage hovelingen van een gehaat vorst waren, en hij beloonde ons daarvoor met zijn onbarmhartige kritiek. Hij had het geheim ontdekt om de fundamenteele dwaasheid der menschheid steeds aan den gang te houden; hij bezat het levensgeheim, deze vervloekte stervende, en hij maakte zich meester van ieder oogenblik van ons bestaan ... We wantrouwden Jimmy, elkaar, ja, ons zelf. We wisten niet wat we doen moesten. Bij iederen onbeteekenenden draai van ons eenvoudig leven ontmoetten we den aanmatigenden Jimmy, die gearmd met zijn vreeselijken en gesluierden vriend ons den weg versperde’. - Werkelijk heeft Jimmy niet gesimuleerd, en hoewel hij zelf toch denkt nog levend thuis te zullen komen, sterft hij onderweg.
‘Per slot van rekening kwam Jimmy's dood nog als een ontzettende verrassing. Tot dat oogenblik wisten wij zelf niet welk een geloof wij gehad hadden in zijn bedrog. Wij hadden zijn levenskansen zoozeer volgens zijn eigen schatting geraamd, dat de dood, als de dood van een oud geloof, de grondslagen van onze “maatschappij” schokte. Een gemeenschappelijke band was weg: de sterke, krachtige en respectabele band van een sentimenteele leugen’. - Om dit simpele verhaal van den neger is het suggestief geschreven leven van de mannen in den ‘bak’. Een van de boeiendste passages van dit boekje is de prachtige beschrijving van den storm, met de redding van den neger uit zijn gesloten hut en het ontzettend lijden der bemanning.
‘Het was te koud voor nieuwsgierigheid en bijna voor hoop. Zij konden nergens een oogenblik of een gedachte aan geven, behalve aan de groote geestelijke inspanning om te willen blijven leven. En de begeerte om te leven hield hen onder den wreeden wind en de wreede koude levend en apathisch, terwijl de bestarde zwarte dom van den hemel langzaam wentelde boven het schip, dat, hun geduld en hun lijden dragend, door de stormachtige eenzaamheid der zee dreef’.
| |
John Raleigh. Figurante. - N.V. Gebr. Graauw's Uitgevers Maatschappij, zonder jaartal. (232 blz.)
f 2.25, geb. f 2.75
Het geïllustreerde omslag van dezen ‘roman’, die door een Hollander met een Engelschen naam geschreven is, doet al niet veel verwachten. Wie verwacht een eenigszins ware schildering van het tooneelleven te vinden, wordt teleurgesteld. Het boek geeft de buitengewoon slecht geschreven geschiedenis van een meisje dat aan 't tooneel wil en natuurlijk ‘valt’. Het is onbegrijpelijk dat een dergelijk boek een uitgever en bovendien nog lezers vindt.
| |
Ernest Pérochon. Zij die waakten. Geautoriseerde vertaling van Ellen Forest. - A.W. Bruna & Zoon's Uitgevers-Maatschij. Utrecht, zonder jaartal (303 blz.)
f 3.75, geb. f 4.50
In de voorrede schrijft de vertaalster: ‘Dit boek leek me zóó weinig fransch, niet in de gedachte, maar in de bewerking, dat ik niet laten kon Pérochon dit te schrijven. - En zie wat hij mij vertelt: ‘De Marais, waar “les Gardiennes” speelt, is gedeeltelijk door Hollandsche ingenieurs en Hollandsche arbeiders uitgebaggerd, die er hun invloed sterk hebben doen gelden. Onder de bewoners van de Marais, is het Hollandsche type volstrekt geen uitzondering’. In dezen, heel sober en eenvoudig geschreven roman vertelt Pérochon van de vrouwen, die in het kleine dorpje Serigny, in de Marais, zijn achtergebleven, wanneer de groote oorlog alle weerbare mannen heeft weggeroepen. De hoofdfiguur van het boek is La Misangère. Heel sterk heeft zij het verantwoordelijkheidsgevoel dat op de vrouwen rust, nu de mannen vechten voor hun vaderland.
‘Jong of oud, de vrouwen waren de bewaaksters van den huiselijken kring, van het huis, van den grond van allen rijkdom, bewaaksters ook van wat door het geduldig streven door de eeuwen heen was bijeengegaard om het leven van het ras gemakkelijker te maken’.
Soms is ze hard in haar aandrijven tot werken, en haar plichtsgevoel ontziet niemand. Haar man, vader Claude, die oud en ópgewerkt is, drijft ze steeds voort, zonder eenig medelijden voor zijn zwakte. Op een dag bezwijkt hij onder het werk, valt van een berg en breekt zijn dijbeen. Claude geeft la Misangère de schuld.
‘Zijn oogen bewogen heen en weer in zijn onbewegelijk gezicht als zochten ze iemand: toen ze Hortense gevonden hadden bleven ze haar onversaagd aanzien. “Dat is jouw schuld”, zei hij.
Ze antwoordde niet en keek een anderen kant op. Toen herhaalde hij: Hortense het is jouw schuld. Jij hebt me dat ding opgestuurd. Jij hebt me laten werken terwijl ik ziek was. Je zult ons allemaal afmaken’.
Bijzonder fijn en ontroerend is de liefdesgeschiedenis van het stille dienstmeisje Francine en den zoon van de Misangère, Georges. Francine, een vondeling die nooit van iemand liefde heeft ondervonden, is als herboren door haar liefde. ‘Ze voelde zich nu in niets meer anders dan de anderen, ze was nu ook niet meer zoo eenzaam als vroeger ... Zoo was dan van nu af aan Francine Riant, als alle anderen, verbonden met het groote drama van den oorlog. Ze had angst, beefde en hoopte, en dat ook haar hart op het rythme van algemeene angst en vreeze mocht meekloppen was voor haar een vreemd en koortsig geluk’. Deze liefelijke idylle wordt door de Misangère verstoord. Ze belastert Francine bij Georges, die zijn moeder gelooft en Francine, die zelf moeder moet worden, in den steek laat. Dit is wel het mooiste gedeelte, en de figuur van Francine, in haar ontroerende berusting, is bijzonder zuiver
| |
| |
geteekend. Hortense hééft gewaakt voor het geluk van al de haren, maar ze weet dat ze het heeft veroverd ten koste van haar eigen gemoedsrust: ‘ze dacht aan Claude, die gestorven was met een vervloeking voor haar op zijn lippen; aan haar kinderen, die niet van haar hielden; dan zag ze Francine weer voor zich die alleen het toeval tegemoet ging. - Als de ander zei ze: “Ik heb wat me toekomt”. En dan ging ze haar koude huis, waar de schaduw van den avond zich al nestelde, binnen om te lijden’.
| |
Horace Annesley Vachel. Quinney en Co. Uit het Engelsch vertaald door G. Mühring. - G.J. Slothouwer, Amersfoort. zonder jaartal. (302 blz.) f 3.50, geb. f 4.50
Quinney en Co is de echt Engelsch gemoedelijk en humoristisch geschreven geschiedenis van den antiquair Joe Quinney. Hij begint als kleinhandelaartje in het plaatsje Melchester, en wordt daar al heel gauw een beroemdheid. Zijn stelregel is om nooit namaak als echt te verkoopen, en hiermee wint hij het vertrouwen van de kenners. Doch hij wil ‘hoogerop’ en besluit naar Londen te gaan, om zich daar een plaats te veroveren onder de knapste experts. Alleraardigst is het gescharrel van de antiquairs onderling beschreven en Quinney ondervindt tot zijn schande dat zijn beroemde collega's hem graag bedriegen en benadeelen. Ten slotte komt Quinney er toch, maar - hij wijkt af van zijn plechtig genomen besluit om nooit namaak voor echt te verkoopen. Hij krijgt n.l. een bediende, die bijzonder knap is in 't restaureeren van z.g. ‘kreupelen’, dat zijn authenthieke stukken van oude meubels; ‘men kon er bij vinden keurig gesneden kopstukken, leuningen bal- en klauwpooten, vaak van de hand van groote meesters als Chippendale, Sheraton Hepplewhite en Adam’. Quinney verkoopt de dingen wel niet zèlf, maar hij weet er toch van. Hij gaat zelfs zoo ver dat hij stoelen, die door zijn bediende James zijn gerestaureerd, eerst in 't geheim verkoopt aan een handlanger en ze dan op een verkooping zelf inkoopt. Op die manier wil hij ze als ‘antiek’ met groote winst verkoopen. Ongelukkig komt James, die bovendien nog naar Posy, Q.'s dochter vrijt, achter dit bedrog. Hij bedreigt zijn patroon alles openbaar te maken, wanneer deze zijn toestemming tot zijn huwelijk met Posy niet geeft. En daar Posy rotsvast op de eerlijkheid van haar vader vertrouwt, is Quinney in een zeer moeilijk parket. Hij redt er zich handig uit, door op de laatste nipper aan den kooper en de met hem meegekomen expert te verklaren dat de bewuste stoelen niet echt zijn. De chèque wordt terug gegeven en Quinney's naam is onbevlekt. De afpersende James
verdwijnt, zonder Posy, van het tooneel. Het boek is hier en daar wat langdradig, maar over 't algemeen van een Dickens-achtige gemoedelijkheid en smakelijkheid.
| |
Pierre Benoit. Königsmark. Vertaald door W.J.A. Roldanus Jr. - Amsterdam, J.M. Meulenhoff 1925. (284 blz.).
f 1.90
Königsmark is de eerste avonturen-roman van Benoit. Hierna volgen l'Atlantide (ook in het Nederlandsch vertaald) dat den Prix Goncourt kreeg en nog eenige andere in hetzelfde genre, die allen evenveel succes hadden.
Het geheim van Benoit's succes ligt voor een groot deel hierin, dat hij zoo'n uitstekend verteller is en den lezer voortdurend weet te boeien. Hij heeft een bijzonder persoonlijken stijl, die direct de belangstelling van den lezer vasthoudt. De inhoud van Königsmark zal ik hier niet resumeeren; dat zou een groot gedeelte van het genoegen dat het lezen zal geven, wegnemen. Hoewel hetgeen in dezen roman gebeurt, bijzonder sensationeel is: de vreemde huwelijken van de schoone prinses Tumène, de dood van haar eersten man onder eigenaardige omstandigheden, de brand die plotseling in het paleis uitbreekt en de sensationeele onthullingen van Raoul Vignerte onmogelijk maakt, en de daarop volgenden moord op Melusine, de vertrouwde van de prinses ... maken den roman toch absoluut niet tot ‘prikkel’lectuur, omdat het boek psychologisch en dramatisch bijzonder interessant is. Nooit is de opeenvolging van avonturen vermoeiend, omdat ze steeds amusant en boeiend zijn. ‘Königsmark’ is ontspanningslectuur in den besten zin des woords. Men leeft er gedurende een paar uur zóo in mee, dat alle avonturen werkelijk voor ons zijn en de herinnering aan de schoone Hertogin Aurora ons nog dagenlang bij blijft.
| |
Arnold Bennett. 'n Type. Vertaling van mevrouw G. van Uildriks. - Den Haag, J. Philips Kruseman, zonder jaartal.
f 2.25, geb. f 2.90
Dit alleramusantste en geestige boek van Bennett vertelt de geschiedenis van Edward Henry Machin, hoe hij, zonder in iets uit te blinken of een buitengewone begaafdheid te hebben, er in slaagt om van een eenvoudig kantoorklerkje burgemeester van Bursley, zijn geboortestad, te worden, en van een jongen die geen cent bezit een vermogend man. Hij bereikt dit alles door zijn brutaliteit, zijn ‘flair’, zijn zotte invallen. Een ‘type’ is hij zeker. Allergrappigst en voor jongelui van onzen tijd (waarin de wensch om ‘rijk te worden’ een ziekte is), zeker om van te watertanden is zijn experiment met de reddingsboot, die hij voor een prijsje koopt en waarin hij tochtjes organiseert voor de bezoekers van een badplaatsje naar een ‘echt’ wrak, met ‘echte’ schipbreukelingen om hen er heen te roeien. Al gauw wordt dat een goudmijntje. Tegen de zeeziekte vindt hij nog een mengsel uit van citroensap met chocolade, waarvan hij 't recept voor een flinke som verkoopt. Op allerlei dwaze manieren slaagt hij altijd weer; hij heeft altijd weer opnieuw ‘schitterende’ invallen en weet zich uit alle moeilijkheden te redden. En al deze bespottelijke ideeën en zotte avonturen zijn op zoo'n geestige en humoristische manier beschreven dat we telkens in een lach schieten. Ziehier hoe ons het huis en huishouden van den welgestelden handelsman in de provincie geschilderd wordt:
‘Het was een deftig heerenhuis met een breed dubbel ingangshek, terwijl de oprijweg, die naar de voordeur leidde, met opzet zijn doel vermeed en in bevallige bochten door den geheelen tuin kronkelde. Dat herinnerde aan de George's. Het moderne element kwam tot uiting in erkervensters, een badkamer en tuinsproeiers. Er was ook een stal met een dogcart uit Victoria's en een paard uit George's tijd, die door den heer Cotteries voor zijn zaken werden gebruikt. Als zijn vrouw en dochter er mee wenschten te rijden, was vast en zeker het rijtuig uit, of op het punt, uit te gaan, of het bejaarde paard was moe en moest rust hebben. De man die het paard roskamde, ploegde ook de bloemperken, brak de vensterruiten bij het schoonmaken en smeerde de bruine laarzen met zwarte schoensmeer in. De twee dienstmeisjes verschilden met hem van meening omtrent de grens die het gebied hunner plichten scheidde van het zijne -’. De manier waarop Machin zijn vrouw Nelli verovert, waarop hij zich gegedraagt op zijn huwelijksreis en ten slotte hoe en met welke middelen hij bereikt dat hij tot burgemeester wordt gekozen, 't is alles even dwaas. Tusschen de vele sentimenteele en conventioneele romannetjes die uit het Engelsch vertaald worden is zoo'n boek van Bennett werkelijk een verademing. In 't Engelsch bestaan er nog vervolgen op dit eerste deel, die zeker ook wel vertaald zullen worden.
N.v.K. - B.
|
|