Den Gulden Winckel. Jaargang 24
(1925)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandkroniekHerman Teirlinck aan het woord.De dichter Jan R.Th. Campert heeft een onderhoud gehad met Herman Teirlinck. Hij publiceert daar een verslag van in ‘Het Vaderland’ van 14 Juli. Wij citeeren er de fragmenten uit, welke op Teirlincks eigen werk betrekking hebben,: ‘Bent u aan een nieuw stuk bezig?’ ‘Ik ben altijd bezig’, was het antwoord, ‘ik zoek altijd door, ben aan het experimenteeren. De laatste jaren hebben mij veel geleerd. Een vorm voor een nieuw stuk heb ik; natuurlijk: de vorm is het resultaat van mijn theorieën; alleen een inhoud heb ik nog niet. Ik wil nu een inhoud, die interessant op zichzelf is, die de menschen bezighoudt - b.v. een detective-stuk, dat iedereen, je vader, moeder, neef en nichtjes in spanning zitten: “Wie is de moordenaar?” Begrijpt u mij goed, ik zeg niet dat ik een detective-stuk ga schrijven, dat is een oud genre, maar ik wil een inhoud, die evenzeer het publiek vasthoudt. Dat komt wel; in die dingen moet je vertrouwen op je eigen ... tja ... genialiteit, laat ik zeggen. Het A-Z-spel in Leiden heeft me de bewijzen gegeven, dat in vele opzichten mijn theorieën juist zijn; dat het mogelijk is de menschen te boeien zonder litteratuur op het tooneel; niet waar, een dialoog is zoo gemakkelijk te schrijven: “Hij zeide ... zij zette zich zoo ...” Op het tooneel; doet dat niets. Het is mogelijk een stuk te vertoonen zonder woorden, misschien bereik ik het eens’. ‘Was u tevreden over de opvoering in Leiden?’ ‘Tevreden - daar was een heele boel goeds, maar het beroerde was dat het weêr niet meewerkte, de eenige factor, dien je niet in je hand hebt; daar ging naar mijn meening minstens 60 pct. van het effect verloren. 't Is jammer. Niet waar, ge inviteert de menschen tot het bijwonen van een openluchtspel, een prachtig water, een schoone avond en ... de kilte kwam uit het water naar je op. De menschen hebben allemaal hoe noem je dat ... griep gekregen ... ik toch ook. 't Meeste heb ik wellicht aan den architect van den Pauwert gehad; die had direct de groote lijn te pakken. Evenals het zeker is voor u en mij, dat ge moet eten, is het voor mij zeker dat het tooneel monumentaal moet zijn. Daar zijn nog niet veel menschen, die dat inzien. De Hollandsche architecten zijn er achter waar het heen moet’. ‘Vertelt u mij eens, bent u nog bezig met belletristisch werk?’ ‘Ja’, het kwam er een beetje aarzelend uit, ‘ik schrijf aan een roman. 't Is ruim twintig jaar geleden dat mijn laatste roman verscheen. Nietwaar ... het is toch altijd een behagelijk idee een goed boek te schrijven. Wat ik tegenwoordig doe - de menschen kijken er een avond naar, gaan naar huis en vergeten; maar zie je een roman, dat is zooiets wat je opneemt, wat weegt in je handen. Tegen den winter hoop ik er mede klaar te zijn. Maar ik wil er iets bijzonders van maken. Zakelijk, kort - en dan, door de tragiek van het gebeuren moet een groote humor zijn te voelen, en dat is juist waar ik momenteel mee inzit. Ik ben m'n vroolijkheid kwijt, al sinds een half jaar voel ik me moe, down - ik weet: vroeger was ik joyeus, zooals wij dat noemen, tegenwoordig niet meer - ik ga nu voor een maand naar de bergen, hoop daar wat op te fleuren’. | |
Prijzen: Teirlinck gelauwerd.De jury, aangesteld door de regeering tot toekenning van den driejaarlijkschen Belgischen Staatsprijs voor Nederlandsche tooneelliteratuur en bestaande uit de heeren Maurits Sabbe, Karel van de Woestijne, J. de Gruyter, Prosper Verbaere en Joris Eeckhout, heeft dezen prijs, die drieduizend frank bedraagt, voor het afgeloopen tijdvak toegekend aan Herman Teirlinck. Bekroond werden hiermede de drie stukken: De Vertraagde Film, Ik dien en De Man zonder Lijf. De inzendingen voor den prijskamp, schrijft de correspondent van de N.R.C, uit Brussel, waren vrij talrijk; het literaire gehalte der stukken stond voor enkele daaronder hoog. De pogingen tot vernieuwing van ons tooneel teekenen zich meer en meer af. Naast Herman Teirlinck, die hiervan de duidelijkste en literair-beste bewijzen heeft gegeven, zouden jongeren te noemen zijn waar heel wat van verwacht kan worden. Zooals ge weet zijn letterkundige prijzen in België nogal talrijk. De koninklijke Vlaamsche Academie alleen reikt er een vijftal uit, waarbij komen bovengemelde staatsprijzen, de eene voor letterkunde in het algemeen, de tweede voor tooneelletterkunde. Vóór den oorlog werden die prijzen om de vijf jaar uitgeloofd, en bedroegen zij de som van vijfduizend frank. Na den oorlog werden zij driejaarlijksch en ingekrompen tot drieduizend frank. Thans heeft de minister van Wetenschappen en Kunsten, de heer Kamiel Huysmans, eene nieuwe regeling getroffen, waar zoowel Fransch-Belgische als Vlaamsche letterkundigen hem dankbaar voor zullen zijn. Voortaan, en te beginnen met 1925, | |
[pagina 187]
| |
zal er jaarlijks een prijs ten bedrage van tienduizend frank worden uitgeloofd voor het beste boek van zuiver belletristischen aard, tooneel inbegrepen, en om de vijf jaar een prijs van hetzelfde bedrag voor kritisch of beschouwend werk. Het ligt verder in de bedoeling van den tegenwoordigen minister ruime ondersteuning aan de letterkundigen te verzekeren in den vorm van reisbeurzen. - | |
Van de Woestijne spreekt over zijn werk.Na Teirlinck sprak Jan Campert Karel van de Woestijne, bij wien hij op zijn buiten in Zwijnaarde bij Gent te gast was. Hij geeft van dat bezoek een levendig verslag in ‘Het Vaderland’ van 26 Juli: ‘Ik werk vrij veel, maar onregelmatig, dat komt zoo; misschien jaag ik u straks wel weg: “Meneer, 'k ga 'n beetje schrijven”. Je voelt het ineens stijgen in je, 's nachts, 's morgens, 'k Ben nooit bang, dat het weg zal blijven, ik werk nooit volgens vooropgezette plannen; in den loop der tijden heb ik al wel duizend plannen gemaakt. Aan sommige ben ik begonnen, halverwege laat ik het weer liggen. Ook niet volgens bepaalde theorieën. Als ge zoo langzamerhand mijn leeftijd hebt bereikt, dan moet je niet meer veranderen, dan heb je je iets verworven: een vast bezit - ik houd niet van experimenten - voorloopig ben ik niet bevreesd dat ik uitgeput zal raken. Er komt nu een bundeltje bij Palladium van mijn laatste verzen. Van Krimpen schreef mij er over. Wanneer precies weet ik niet. Trouwens de kopij is nog niet eens weggezondenGa naar voetnoot1). Ook heb ik een grooten bundel klaar liggen; vermoedelijk zal deze heeten: God aan Zee. Ge weet ik heb een paar jaar in Oostende gewoond. Eigenlijk was het voor mijn gezondheid absoluut niet goed. 's Winters heb ik last van hevige rheumatiek-aanvallen; maar 't was voor de kinderen. Daar was een ding wat me verzoende: de zee, die had ik den ganschen dag voor me. Ook bij De Sikkel verschijnt een herdruk, met houtsneden van Jozef Cantré, van mijn Christophoros. En dan, ik ben aan een roman bezig. Ja, eigenlijk is het geen gewone roman. 't Zal wel wat vreemd worden. Ik heb er lust in; dezen zomer, als ik veel tijd heb, hoop ik hem klaar te krijgen: Twee menschen, die alle misère hebben geleden, die bestaat. Absoluut òp. - Stel u voor: de historie van een schrijver, die een oogenblik een tijd van roem heeft gekend, dan vergeten wordt - zijn werk beteekent ook niets - en een meisje, een onderwijzeresje, dat veel idealen had, nu ook geheel aan den grond. Die menschen hebben zoo'n negen kinderen gehad. - Vanuit die ellendesfeer wil ik schrijven. - Maar, klaar is het boek nog niet, en er liggen zooveel fragmenten in m'n bureau, dus ...’ | |
Van de Woestijne en de oude letteren.‘Ook denk ik erover om dingen uit de oude letteren uit te gaan geven. Ge weet, ik ben professor te Gent in Nederlandsche letterkunde. Met Vermeylen samen. Hij het historische gedeelte, ik behandel ieder jaar een onderwerp. Zoo heb ik nu Hooft behandeld. 't Volgend jaar neem ik de Mystici. Dat vergt alles veel tijd, ge moet er veel voor lezen en zelf werken; met alles wat geschreven wordt zijt ge 't niet altijd zelf eens, niet waar. Ieder uur college vergt vier uur voorbereiding, behalve het algemeene overzicht, dat ik buiten beschouwing laat - maar ik doe het graag. Er is zoo ontzaglijk veel merkwaardigs en nog onbekend. Kent u la Célestina? Nee. - Die wil ik graag uitgeven met een inleiding en noten. 't Is eigenlijk de eerste realistische roman, Spaansche - vreemd, er staan soms dingen in, die niet - laten we zeggen - duidelijker genoemd zouden kunnen worden, en wanneer de liefde er bij te pas komt, dan verandert plotseling de toon van het boek en wordt het hoffelijk en sierlijk als de gewone ridderroman uit dien tijd. Zoo is er nog veel meer. In dien tijd waren wij verder dan Noord-Nederland. Alles kwam over het Zuiden. Kent ge de Rede van de Waerdichheit der Poesie van Hooft? 'n Schande dat daar nú eigenlijk pas een goeie druk van is verschenen bij Trajectum ad Mosam. Ik heb die zeer goed bestudeerd, maar, op enkele punten na, heeft Hooft bijna alles overgenomen van Carel van Mander. Natuurlijk, hij heeft het geformuleerd in zijn kernig proza; 'k geloof niet, dat daar ooit al eens de aandacht op gevestigd is. Toch weten wij dat Hooft van Mander's werk kende, door middel van den ouden Spieghel. - Er valt nog zeer veel te doen op dat gebied. En ge moet bijkans alles zelf doen. Het eenige boek, waar ik wat aan heb, is de Geschiedenis van te Winkel. Ik geef toe, het is hopeloos dor, maar de bronnenvermeldingen zijn buitengewoon. Kalff is niet altijd juist, Prinsen dilettantisch’. | |
Zijn meenig over tijdgenooten.‘Mijn meening over de hedendaagsche Vlaamsche litteratuur? Van de oudere is eigenlijk Teirlinck de eenige nog, die veel werkt. Vermeylen wordt in beslag genomen door de politiek, zit in alle mogelijke commissies, moet altijd naar vergaderingen. Ook werkte Vermeylen, scheppend, nooit veel. Teirlinck is een ander geval. Een rustelooze geest, maar gróot. Tijden werkt hij niet, tot: een morgen voelt hij zich lekker, heeft goed geslapen, drinkt een kop koffie en begint, schrijft den heelen dag door met gemak, mits hij maar niet gestoord wordt. Ik-zelf kan ook heel goed tegen hard werken, achttien uur per dag doet me niets, slapen doe ik weinig. Onder de jongeren is nog niet veel, niets groots. Alleen Richard Minne, dat blijkt een geweldig dichter - wel de beste van 't Fonteintje. Zoo zijn er nog enkelen, Firmin van Hecke b.v., allen weinig bekend; ze geven niet uit. Wat het is, weet ik niet, een soort laksheid, ze komen er niet toe. Maar het meest hinderen mij toch, wat ge b.v. vindt bij Wies Moens, die Anklänge aan andere dichters, Walt Whitman b.v. Dan heb je die Antwerpensche groep Paul van Ostayen, Victor Brunclair; ik houd niet van dat geëxperimenteer, dat meedoen aan alle richtingen, de eene week impressionist, volgende expressionist. Waarom? Omdat het weer wat anders is. Er zijn hier enkele goeie: van Nylen, Minne, ook de anderen van 't Fonteintje. Maar onderling is er zeer weinig samenhang. In Antwerpen wisselt men nogal eens vantijdschrift; het Fonteintje heeft het eigenlijk het langst uitgezongen. Nu publiceeren we in uw land. Jammer toch dat er geen eigen tijdschrift is. Indertijd hebben Teirlinck en ik er een willen oprichten; alles was klaar, het papier al gekocht, meen ik, we hadden een naam; toen is er weer niets van gekòmen - waarom weet ik eigenlijk niet. Och, en tenslotte, ik ben ook niet geschikt om al die administratieve zaken te regelen. Wel is er behoefte aan. Bij de jonge Hollanders vind ik zeer veel schoons. Daar schijnt iets te leven momenteel. In Bloem's ‘Het Verlangen’ zijn buitengewone verzen, evenals in ‘In Memoriam’ van Werumeüs Buning. | |
De Beginselen der Chemie.‘Wat naders over Beginselen der Chemie? Ge zijt niet de eerste die dat vraagt. Mijn vrienden vragen er naar: wat bedoelt ge er toch mede, wat zit er achter? Er zit niets achter, het sluit aan bij mijn Afwijkingen, het zijn verbeeldingen. Ik zelf weet wel natuurlijk onder welke omstandigheden ze geschreven zijn, welk verband erin zit, maar dat is veel te ingewikkeld èn onbeteekenend om het uit te leggen. Het zou geen zin hebben. - Hoort ge dat trammetje fluiten? - Welnu, ik hoor dat, denk tegelijkertijd aan eenzelfde ge- | |
[pagina 188]
| |
luid dat ik eens vernam in Ostende, aan zee, dan aan een sirene, ik zie plotseling een arme vrouw die tuurt naar den horizon. - Ik schrijf: de nood van de visschersvrouw klinkt als de bel der tram. Zoo maak ik die schetsen. Zoo moeten de menschen ze maar nemen. Over vijftig jaar komt er misschien wel een of ander geleerde, die er een boek over schrijft. Ik houd ervan de dingen te zeggen, zooals ik ze denk. O, ik weet zeer goed, dat ik wel eens dingen publiceer, die minder door den beugel kunnen; waar men zich aan ergert - 't is wel eens aardig de menschen te ergeren’. - | |
Een interview met Agnes Maas-van der Moer.In de ‘Amsterdamsche Dameskroniek’ vinden wij, van de hand van den heer Frans Hulleman, een interview met de schrijfster van ‘De Omweg’, ‘De Bittere Kelk’, ‘Het Eeuwige Rhythme’ e.a. Er worden daarin dingen gezegd, die wel is waar geenszins nieuw zijn, maar die toch wel eens, van tijd tot tijd, herhaald mogen worden. ‘Mevrouw Agnes Maas-van der Moer is iemand met een zeer zakelijke meening over vele werken van den laatsten tijd. De lezer luistere eens naar haar kunst-eischen: “Het feit, dat men zes, zeven bladzijden noodig heeft om een zaak duidelijk te maken, is voor mij een bewijs, dat men toch maar heel weinig ver gevorderd is. Hoe verder men komt, hoe simpeler, maar ook hoe overwogener het woord gekozen zal worden, dat de zaak uitdrukt. Onze taal is rijk, wij hoeven geen woorden aan elkaar te lijmen en zelf te bedenken; niet daarin toont zich het persoonlijke. Het persoonlijke toont zich door de manier waarop men zijn taal gebruikt”. Deze schrijfster is verder een voorstandster van geserreerd werk, zoowel voor het kleine als voor het groote onderwerp. Zij wil sober werk, sober, niet in de beteekenis van saai, want saaie en degelijke literatuur is er in Holland genoeg; werk, dat geen levend enthousiasme uitstraalt, is er ook bij groote hoeveelheden aan te wijzen. Zij houdt van het enthousiaste, maar overal waar het geexalteerd wordt, gaat het geestdriftige naar den gevaarlijken kant overhellen, terwijl het persoonlijke, dat, waaraan een schrijver of schrijfster dadelijk te herkennen is, door deze vrouw, die van zich doet spreken, zeer hoog wordt geschat. Men ziet wel aan deze uitingen, dat er een niet te overbruggen klove ligt tusschen deze zeer individualistische schrijfster en degene, die sociaal gevoelt, die zichzelf oplost in het geheel. Het is een kwestie van temperament en men kan de voor dezen tijd niet zeer wijde strooming in dit kunstzinnig karakter verklaren uit afkomst, aanleg, opvoeding, milieu, - frangas, non flectes, - toch is zoo'n stem buiten het koor van socialistisch gezinde dichters en schrijvers zeer echt en oprecht. De lezer luistere weer naar haar oordeel over “Droomkoninkje” van Heyermans: Ik las “Droomkoninkje” nog eens over en toen ging ik het zoo verschrikkelijk grof en leelijk vinden, dat ik wel weer over Holland kon huilen, en den bedorven smaak! Perscampagne? Maar de menschen slikken het dan toch maar, dat verouderde, tendenzieuse, sentimenteele, zwaar in de verf gekladde brokje fantazie; want zoo léven menschen niet! Ik kan niet tegen die opgestapelde mooidoenerige woordmassa's, die zoo weinig inhoud hebben en waar niets achter ligt. Ik wil het sobere, het beheerschte, dat de groote levensproblemen maar even aanduidt, zoodat de lezer er een hoek van ziet en zelf verder gaat denken. Niet het koude, saaie, maar het warme, tintelende, beheerschte’. Men kan het er mee eens zijn of niet, mevrouw Maas staat volkomen vrij en onafhankelijk in haar oordeel, zij behoeft zich niet voor de bonzen op kritisch gebied te ontzien, zij durft haar meening tegen alle mode-eischen en tegen alle kritiek in te handhaven; zij is van oordeel, dat men alleen kan vooruit-komen door het ideaal, dat men zich van literatuur heeft gevormd, altijd voor oogen te houden, dáár naar toe te werken, dus zelf-kritisch te zijn en zich noch te laten verblinden door den lof van de groote Pieten op kritisch gebied, noch zich door hun blaam te laten ontmoedigen’. Tot zoover het artikel uit de Amsterdamsche Dameskroniek. De houding van den heer Hulleman, die, vriend, bewonderaar en biograaf van Heyermans, toch de eerlijke bestrijding van Heyermans' geest weet te eerbiedigen, is heel wat hooger en edeler dan die van de laffe kritieklooze lofzemelaars, die met veel uiterlijk misbaar op het afwijzend oordeel van Dr. Gerretson en Mr. Bloem aan het blaffen zijn geslagen. | |
Tegen de Pornografie.In het Nbl. v.d. Boekhandel leest men: Wij hebben inzage gekregen van een aantal bescheiden, welke betrekking hebben op de bestrijding der pornografie door de justitie, en aan deze stukken ontleenen wij de volgende mededeelingen. De Nederlandsche justitie treedt zeer actief op tegen de pornografische lectuur. Zij let op wat geëtaleerd wordt, en op de reclame welke daarvoor wordt gemaakt. Zij gaat in den laatsten tijd niet spoedig over tot inbeslagneming of vervolging, doch treedt zeer dikwijls adviseerend op, ontraadt aan bona fide handelaren den verkoop van bepaalde lectuur, en geeft daarbij blijk, het karakter van deze lectuur en hare verspreiding met aandacht te volgen. De geschriften tegen welke zij zich richt, rechtvaardigen het optreden der justitie ten dezen ten volle. Terwijl de bona fide handelaar, die zich wellicht niet of niet voldoende rekenschap gaf van wat hij in voorraad hield, met zachten dwang er op wordt gewezen, dat hij zijne gedragslijn in dit opzicht moet wijzigen, welke wenk blijkbaar steeds gaarne is gevolgd, treedt de justitie minder mild op tegen hen, die, zeer wel wetende wat zij doen, in het verspreiden van ontuchtige lectuur hun bestaansmiddelen trachten te vinden. Staat het vast, dat iemand zich bezig houdt met dezen handel in lectuur van dergelijken aard - en het spreekt vanzelf dat in dit geval het optreden der justitie gedekt wordt door vonnissen - dan is de justitie onvermurwbaar. Zij stelt zich op de hoogte van de wijze waarop deze lectuur verzonden wordt, en stelt vast, welke personen aan deze verzending deelnemen. Deze zendingen worden den eenen keer reeds op de stations, een anderen keer tijdens het verdere vervoer in beslag genomen, naar een politie-bureau geleid, en daar onderzocht. Definitieve inbeslagneming is vrijwel als regel hiervan het gevolg. Ook hierbij treedt de justitie adviseerend op. Personen, die zich inlaten met de verzending der hier bedoelde lectuur worden bij deze inbeslagneming naar een politiebureau geleid, en daar wordt hun gewezen op de mogelijke gevolgen hunner handelwijze, wat tot resultaat heeft gehad, dat het hun, die zich op de verspreiding dezer lectuur toeleggen, thans zeer moeilijk is, handlangers daarbij te vinden. Ook de minder bona fide handelaren, die hierbij betrokken zijn en zich, optredend als agenten der eigenlijke verspreiders, niets van de waarschuwingen der justitie aantrekken, worden niet uit het oog verloren. De wegen langs welke zij hunne zendingen ontvangen worden nagegaan, en voor hen onbruikbaar gemaakt. Daarmede zijn zij echter nog niet van de zaak af, en blijven zij voortgaan met een geschrift, dat in beslag genomen is, te verkoopen, dan kan het gebeuren, dat een politie-agent voor hun deur wordt geposteerd, welke man in opdracht heeft, hun die in dit huis iets hebben gekocht, bij het verlaten | |
[pagina 189]
| |
van het huis te gelasten hunne pakjes te openen, waarbij de bedoelde geschriften, indien zij in de pakjes worden aangetroffen, in beslag genomen worden. Op deze wijze wordt de verkoop van bedoelde geschriften zeer afdoende bestreden. Gegevens welke wij bezitten, rechtvaardigen de conclusie dat de verkoop dezer lectuur niet meer het derde gedeelte van den omvang van vroeger bezit, en de resultaten van het optreden der justitie wettigen de meening, dat deze verkoop voorshands niet meer zal stijgen, doch wel verder afnemen, een feit, dat wel door niemand zal worden betreurd. - | |
Stichting Herman Heyermans.Het comité dat zich indertijd gevormd heeft, eerst om op den zestigsten verjaardag van den grooten schrijver hem een hulde te bereiden en na zijn dood om voor de nagelaten betrekkingen een nationaal steunfonds bijeen te brengen, heeft de volgende bedragen ontvangen: bij den heer Henri Dekking, Rotterdam, f 24.632.54; bij den heer P. Klijnveld, Amsterdam, f 3.452.25; bij den heer M.L. Rosenberg, Amsterdam, f 39.038.69½. Totaal uit Nederland, Indië en andere landen (incl. rente) f 67.123,48½. In deze som zijn begrepen bedragen, bijeengebracht met het speciale doel om, tijdens het leven van Herman Heyermans, hem en zijn gezin te steunen, en tevens om, voor zoover mogelijk, vóór zijn dood de dringende vorderingen te regelen. Voor deze beide doeleinden zijn uitgegeven f 8.968.37. Zoodat ter beschikking van het Heyermans-comité bleef: f 58.155.11½. De kas van den heer P. Klijnveld werd nagezien en accoord bevonden door de heeren penningmeesters. De kas en bescheiden van den heer H. Dekking werden, alvorens te worden overgedragen aan den heer M.L. Rosenberg, te Amsterdam, nagezien en accoord bevonden door de heeren: J.C. Veder, voorzitter Kamer van Koophandel, te Rotterdam; A.B. de Zeeuw, wethouder te Rotterdam; mr. P.J.v. Wijngaarden, notaris, te Rotterdam. De kas en bescheiden van den heer M.L. Rosenberg, te Amsterdam, werden nagezien en accoord bevonden door de heeren: mr. J. Kalff Jr., Hoofd-Red. ‘Handelsblad’, te Amsterdam; W. Drop, penningmeester S.D.A.P., te Amsterdam; A.v. Ogtrop, bankier, (lid der fa. H.J.v. Ogtrop & Zn.) te Amsterdam. Voor belanghebbenden liggen de bescheiden ter inzage, en wel: in Rotterdam, Nieuwe Binnenweg 19a, in Amsterdam Spuistraat 199. Het Groote-Comité heeft opgehouden te bestaan; allen leden hiervan komt een woord van welgemeende erkentelijkheid toe voor de door hen betoonde belangstelling. Allen, die tot dit gunstige resultaat hebben bijgedragen, zegt het comité hiermede nogmaals hartelijk dank. Thans is opgericht ‘Stichting Herman Heijermans’ en zijn als beheerders daarvan aangewezen de heeren: F.M. Wibaut, voorzitter; Henri Dekking, lid; dr. L. Heijermans, lid; H. Klijnveld, secretaris; M.L. Rosenberg, penningmeester. | |
Het Nederlandsche Boek te Parijs.De heer J. van Krimpen, een der beste kenners en beoefenaars der typografie in ons land schrijft, met zorg en autoriteit, in het Algemeen Handelsblad over het Nederlandsche Boek te Parijs: Een zorgvuldige keuze uit de boeken van De Zilverdistel de Kunera-pers, Joan Blaeu, Palladium, Ch. Nypels, Trajectum ad Mosam, en enkele zeer goede uitgevers, aangevuld met enkele proeven van toepassing der letters Hollandsche Mediaeval, Erasmus en Lutetia, zou in laat ons zeggen zestig nummers, een volledig en zeer duidelijk beeld vertoonen van den tegenwoordigen stand der boekdrukkunst in Nederland. Vast staat dat het werk van De Roos en dat van mr. Van Royen geheel ontbreken. En verder staat vast, dat De Roos volop bereid ware geweest om mede te doen indien de tentoonstellingscommissie van wat meer goeden wil te zijnen opzichte had blijk gegeven dan zij gedaan heeft. Mr. Van Royen - vice president der tentoonstellingscommissie - heeft zich om zeer respectabele redenen van inzending onthouden. Maar ware hij met den juisten aandrang, komende van competente zijde uit het midden van hen die deze tentoonstelling maakten, niet te bewegen geweest om de hem toekomende plaats, die niemand hem had kunnen of mogen misgunnen, in te nemen? Ik kan er niet aan twijfelen. Het traditioneele werk (in de beste beteekenis van het woord), dat er wèl is, vertegenwoordigt het oeuvre zijner makers bovendien onvoldoende; terwijl naar verhouding veel te veel plaats is gegeven aan het tijdschrift Wendingen en wat daar om heen gebeurt, èn aan boeken in uitgeversbanden die, hoe aardig zij soms mogen zijn, op geen enkele wijze als bijzonder belangrijk beschouwd kunnen worden. De boekdrukkunst in haar geheel deelt bovendien het lot van alle inzendingen, die geen al te groote afmetingen hebben: zij is opgeofferd aan den waan dier non existente ‘samenwerking der toegepaste kunsten’, die de vloek is der geheele Nederlandsche afdeeling op de Parijsche tentoonstelling. Men kan niet de boeken of het glas of de ceramiek gaan bekijken, omdat alles verspreid is over de ‘rare bedden, die voor nijlpaarden, rare stoelen die voor martelkamers en rare gebouwen, die voor Marsbewoners vervaardigd schijnen’. En de omgeving dezer verschrikkingen veroorlooft geen rustige beschouwing van voorwerpen, gemaakt voor het gebruik en het genoegen van sterfelijke menschen. Zoo is er voorloopig moeilijk een andere gevolgtrekking te maken dan deze: de Parijsche tentoonstelling zal bij de mannen van het boek wel sterk den lust bekoeld hebben om op deze wijze aan dergelijke ondernemingen mede te doenGa naar voetnoot1)’. |
|