In stille uren, als wij er met levenlooze voorwerpen alleen waren, dan gebeurde 't werkelijk, dat wij, als een openbaring, de ware huiselijkheid niet meer alleen voelden, maar die ook duidelijk zagen in den zonnebundel. Hoe gemakkelijk worden wij langs die licht-wegen van geluk tot God gebracht, hoe gemakkelijk, en hoe goed! En wij lazen door: ‘Van Hem zijn alle dingen, van Hem alleen!’ Zagen wij, of hoorden wij de herinnering? Klonk daar niet één der liederen van onze oude Zondagen, toen wij nog thuis waren? Het was een gezang; daar stond: ‘Van U’; ja, en daar volgde:
‘Uw liefd' en trouw omringen
En wat w'ooit goeds ontvingen,
Maar - wij gevoelen ons in onze eigen gedachten en herinneringsleven gevangen. Dat was onze bedoeling niet! Dit zou immers een kinder-bijbel wezen. En nu eerst komen wij tot de ontdekking, dat de titelpagina dit in 't geheel niet vermeldt. Dus, 't boek geeft niet wat wij bedoelen? Omdat ... Ja, omdat - wij 't voor onszelf óók mooi vinden. Sluit dat de kinderen uit? En wij herinnerden ons een welkomstwoord uit Potgieter's ‘Eerste Nachtmaals-viering’, een welkom, door den grijzen dorpspredikant aan zijn aannemelingen gewijd:
‘Welkom, welkom dan gij allen, wien de hemel zich ontsluit,
Welkom, gij niet langer kind'ren, broeders, zusters! ons gelijk, -
Doch waarom niet langer kind'ren? hun behoort het hemelrijk!
't Schoonste beeld van God en menschheid, dat het bijbelboek ons biedt,
Zegt mij, is 't geen liefd'rijk Vader, die in allen kind'ren ziet? ...’
Neen, wanneer wij een begripsbepaling van kinderbijbel willen geven, dan moet het deze zijn: het bijbelverhaal in zoodanigen vorm, dat men voortdurend het gevoel heeft: ‘wat hier verteld wordt, aan ware gebeurtenissen, is ook gedeeltelijk mijn eigen geschiedenis!’ Wij hebben omtrent het bovenaangehaalde stukje aangetoond, hoezeer de lezer zich erin betrokken gevoelde, en uit de opmerkingen, daarbij gemaakt, blijkt spoedig, dat ook voor kinderen die taal en die beelden uit het leven gegrepen zijn.
Wat zouden wij graag den schrijver op zijn weg door de bijbelsche geschiedenis der menschheid verder volgen! Hoe gaarne zouden wij wijzen op zachte deiningen van het gemoedsleven, gelijk dit telkens bewogen wordt. Want dat er groot verschil is tusschen levendig en gevoelvol beschrijven, blijkt duidelijk wanneer men bv. een omschrijving van Genesis 46 vergelijkt, zooals deze gegeven werd in E. Gerdes' ‘Bijbel voor de Jeugd’ bij die van van de Hulst. Eerstgenoemde verhaalt:
‘Het spreekt van zelf dat vader Jakob nu geen kleine haast had om naar Egypte op te trekken. Zoo spoedig mogelijk werden de kudden bij elkander gedreven, de tenten opgebroken en alles wat bruikbaar en licht te vervoeren was op de lastdieren geladen. In vroolijke drukte krioelden mannen, vrouwen en kinderen, knechten en dienstmaagden door elkander. Eindelijk was alles gepakt: de wagens werden aangespannen, de oude vader, benevens de vrouwen en kinderen nemen plaats, en - de karavaan toog voorwaarts naar Egypteland’.
Wij willen nu geen aandacht vestigen op deftige woorden, die in kindertaal niet passen, zooals ‘benevens’, ‘toog’, en andere. Maar wat wij missen blijkt voldoende, wanneer wij nu de parafraseering van van de Hulst laten volgen:
‘En vol dankbaarheid aan God, die hem deze overgroote vreugde nog schonk in zijn ouderdom, zeide hij: ‘Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog, ik zal gaan en hem zien, eer ik sterf’.
‘Dat werd een drukke tijd in Jakobs huisgezin. Alles werd klaargemaakt voor de groote reis, en altijd weer sprak men daar over Jozef, en over Egypte, en over deze vreemde, maar mooie geschiedenis, die in hun leven voorgevallen was. Hoe wonderlijk toch had de Heere alles geleid!
Men sprak, ja, maar men dacht nog meer.
Jakob wist nu, dat zijn zonen hem vroeger bedrogen hadden, maar er was geen boosheid, neen, er was alleen vreugde in zijn hart en dankbaarheid aan zijn God, die nu Jakobs gansche familie redde door - Jozef’.
In dezen vorm, in dezen rythmischen, krachtigen stijl, spreekt men tot het hart der kinderen, vestigt men indrukken van onvergankelijke waarde. In allen eenvoud. Kunstmiddelen van den stijl, gelijk een nu en dan herhaald ‘lieve kinderen’, - of ‘dat klinkt vreemd, nietwaar?’, - of ‘maar wat dunkt u, kinderen?’ zijn hier buiten gehouden en versmaad. Zulke taal geeft het geheel een zoetelijke tint, welke wij in Betsy's bewerking van den kinderbijbel van Mevr. de Wed. A.B. van Meeteren geb. Schilperoort zoo gaarne zouden missen. Reeds de aanhef ‘Lieve Lezertjes’, is stuitend voor iederen fikschen achtjarigen knaap, en is voor ons een naklank van van Alphen's
‘Zie hier lieve Wichtjens,
Door een enkelen greep uit het Nieuwe Testament willen wij ten slotte nog aanwijzen, welke eenvoudige stijlmiddelen de heer van de Hulst gebruikt om zijn bijbel-geschiedenissen te doen spreken tot elk ontvankelijk hart. Zoowel deze schrijver als de be-