| |
| |
| |
Boekenschouw
Oorspronkelijke werken
Herman Heijermans. De moord in den trein. Speurdersroman. 2e druk. - Scheltens en Giltay, Amsterdam, zonder jaartal. (304 blz.) f 2.25, geb. f 2.95
Dat er zóó kort na het verschijnen van dit boek al een tweede druk van is, bewijst wel dat het bijzonder veel gelezen wordt. Heijermans heeft dit boek niet meer zelf kunnen afmaken, A.M. de Jong heeft het geheel volgens de aanwijzingen van den schrijver voltooid, wat aan het eind wel eenigszins te bemerken valt. Den inhoud van dezen speurders-roman weer te geven zou jammer zijn, daar alle scherpzinnig uitgedachte verwikkelingen en onverwachte ontknoopingen natuurlijk juist ‘de’ charme van het verhaal zijn. De opzet is zóó: Een rijke bankier, Arthur Rondeel, moet met een zeer belangrijke zending geldswaardige papieren naar Parijs. In denzelfden trein bevinden zich de twee louche en doortrapte hoteldieven Jaapje Eenhoorn en Karel Johan Tulp, benevens een armzalige broodschrijver, Hans Thijssen, een figuur die graag door Falkland beschreven wordt.
Juist op de Maasbrug ziet Nathan Marius Duparc, inspecteur der recherche, ‘de’ speurder in het verhaal die inderdaad ook alle ongeregeldheden op het spoor komt, dat er een lichaam uit den trein tuimelt ...; hij trekt aan de noodrem; - het blijkt dat de bankier met één lid van zijn gezelschap verdwenen is, bovendien is er een dame van haar juweelen beroofd en zijn de twee hotelratten verdwenen; nu volgt verwarring op verwarring. - Boeiend is het verhaal zeker, al is het op de vermoeiende, onsamenhangende en stooterige ‘Falklandjes’-manier geschreven. De ontknooping is zóó als niemand had kunnen verwachten, wat juist de verdienste is van dit boek, daar bij de meeste speurdersromans de oplossing òf zóó voor de hand ligt dat ze op de tweede bladzijde al voor iedereen duidelijk is, òf zóó ongerijmd dat het logisch uitdenken en naspeuren van het geval onmogelijk is. Deze gefingeerde misdaad zit alleraardigst in elkaar.
| |
Antoon Thiry. Onder Sinte Gommarus' wake. - Nijgh en van Ditmars Uitgevers Maatschappij, Rotterdam, 1924. (147 blz). f 2.50
In dezen bundel geeft Antoon Thiry een achttal fijne, gevoelige schetsjes, in een alleraardigst Vlaamsch geschreven, dat bijzonder suggestief en beeldend is, en ons geheel in het stadje Lier, met zijn begijnenhofjes en zijn ‘peekens’, zijn oude mannetjes verplaatst. Het is moeilijk te zeggen welke van de acht schetsjes het best geslaagd is. Het eerste is het verhaal van Ja'Kop, die kostganger wordt in het oude Sint Rochus Godshuis. Hij laat de peekens in 't eerste oorlogsjaar aardappelen planten, en wanneer dit goed lukt komt de pastoor en profiteert van de vruchten van hun arbeid. Natuurlijk ontbrandt er nu een stille strijd, die onder leiding van Ja'Kop gevoerd wordt. Eindelijk geeft de jaarlijksche voetwassching hem gelegenheid om wraak te nemen. Op een humoristische manier.
‘Op witten Donderdag zou volgens eeuwen oud gebruik de Pastoor Deken weer eens de voeten wasschen van twaalf menschen, ter herinnering aan Jezus' voetwassching. De traditie wilde dat men daar twaalf Sint-Rochus peekens voor gebruikte’. - Nu nemen de peekens wraak. - ‘Zie, daar verscheen er een voet, zoo zwart als een stoof, die traagzaam opgeheven wierd en in 't water gedompeld. Een onderdrukt gelach rees tallenkant en de rang haperde soms.
De koster moest om zeep en een handschrobberken. De deken stroopte zijn mouwen effen op en pakte den voet aan. Hij hijgde er bij. Zijn hoofd zag rood als bloed en zijn rug ging op en neer. Tien minuten werkte hij er aan eer hij proper was; als hij opstond zag hij er uit als iemand die dagen niet geslapen had en te voet van Scherpenheuvel komt’. Natuurlijk zijn alle twaalf voeten even vuil.
‘Als de laatste bediend was zakte de deken bijkans ineen. Men moest hem steunen. Gebroken, met hangend hoofd, liet hij zich de sacristy in brengen ...’
Allerliefst is ‘De vlucht van 't Kindeken Jezus uit 't Convent’ - dat vertelt van het Begijntje Parasiers, Moeder van het Convent, die moet vluchten wanneer de Duitschers komen. Van het beeldje van het kindeken Jezus, dat ‘uit den hemel’ is gekomen, kan ze niet scheiden. Ze neemt het op haar eenzame vlucht mee in een kindervoituur, als een kindje toegedekt. Een boer vindt haar, neergeschoten op den weg, met het kindeken Jezus in 't wagentje er naast. Het fijnste schetsje, dat bijzonder goed geschreven is, vind ik ‘Judeke en zijn laatste kerstoffer’, dat de geschiedenis is van een onnoozelen vioolspeler die op Kerstmis ‘voor ieder Kindeke Jezus in de kribbe zijn gebed van simpelen vioolspeler kwam doen met er een zoet kerstmisvooizeken te laten voor open ruischen’.
Honderde kinderen komen daar naar luisteren. Judeke wordt ziek en zal met kerstmis niet kunnen komen. De kinderen, vol verwachting, komen toch allen opzetten, en juist zijn ze door den ‘suisse’ uit de kerk gezet of: ‘zie de poort piepte open en uit den achter-kerkschen schemer kwam plechtstatig en traagzaam Judeke binnen, recht naar het kaarslicht toe. -
‘Seffens werd het stil, zoo stil dat men den tik-tak van den toren hooren kon, en niets roerde er nog in dien kring van aandachtig goudverlichte kindergezichten, wier oogen groot en open waren van de gulden klaarte der kaarsen.
Judeke lei de viool onder de kin en neeg het hoofd. In een zaligen glimlach loken zich zijn schuine oogen half toe en zijn baard beefde. En met een oud gebaar en traag-stappende vingeren speelde hij het zoet-weemoedig vooizeken, dat de kinderen dadelijk meezongen:
Maria, die zouder naar Bethlehem gaan....
Op den weg naar Sinte Rochus zakt Judeke in elkaar, en gedragen door de kinderen komt hij in 't Godshuis. ‘Een klein meisken droeg zijn hoogen hoed, een ander zijn viool’ ... zoo eindigde Judeke's laatste Kerstoffer. Schooner was er nooit een geweest voor hem....
| |
H.E. Kuylman. Snelwiek de edelvalk, met teekeningen van J.F. van Doornik. - W.L. en J. Brusse's Uitgevers Maatschappij, 1925. (128 blz.) f 1.90
De schrijver geeft in dit verhaal, evenals in zijn eerste boek ‘Snelvoet, de schrik der Veluwe’, een verhaal in den trant van William Long en Thompson Seton. Hoewel ze lang niet met die levendigheid en vlotheid geschreven zijn en ook de illustraties verre bij die van de buitenlanders achter staan, is het streven om ook eens iets te schrijven over dieren uit ons eigen land alleszins loffelijk. Het verhaal van den edelvalk Snelwiek is rijk aan allerlei avonturen en geeft blijk van een groote dierenkennis en dierenliefde. Voor jongens van een jaar of twaalf is het een uitstekend boek.
| |
Vertaalde werken
E. Philips Oppenheim. Millionairs tegen wil en dank. Vertaling Dicky Wafelbakker. - Uitgave A.W. Bruna & Zoon's Uitgevers-Maatschappij, Utrecht (234 blz.)
f 1. -, geb. f 1.50
Als aanbeveling staat op den gekleurden omslag van dit boekje een oordeel van de ‘Daily Mail’ luidende: ‘much
| |
| |
too amusing a book to pass by’. Onze verwachtingen zijn dus, niettegenstaande den naam van den schrijver, vrij hoog gespannen, en - worden zeer teleurgesteld. Alhoewel het gegeven van het boek niet onaardig is, en er ook hier en daar wel aardige trekjes in te vinden zijn is het geheel zóó onwaarschijnlijk en zoo onbestaanbaar, dat ons dit voortdurend hindert.
De twee millionairs tegen wil en dank zijn twee heeren van middelbaren leeftijd, George en Stephen Underwood. Ze bezitten een oude zaak, die ze reeds van hun vader hebben geërfd en verdienen daarin ontzettend veel geld; maar ze zijn altijd heel eenvoudig geweest, permitteeren zich geen luxe en geven hun geld aan geen overbodige zaken uit. Wanneer ze een bijzonder goed jaar hebben gemaakt overhandigt hun accountant hun een brief die door hun vader is nagelaten. In dezen brief spoort de oude heer zijn zoons aan om een goed gebruik te maken van het geld. Het is de plicht van een man die een zekere mate van welvaart geniet: een behoorlijk gedeelte van zijn verdiensten te besteden. Tracht zonder bepaald verkwistend te zijn genoegens te vinden voor de bevrediging waarvan een zeker bedrag aan geld noodig is. De kunst van uitgeven is bijna even moeilijk als die van sparen’.
Natuurlijk volgen de beide brave bachelors dezen wenk op. Ze trachten op allerlei manieren veel geld uit te geven, doch wát ze ook aanpakken, altijd brengt het weer geld op. Ze steken een flinke som in de opvoering van een operette - die een groot succes blijkt te zijn; ook een openluchttheater, waar iedereen honderden op verliest, geeft hun nog goede wist. Steeds nemen, niettegenstaande allerlei luxueuse aanschaffingen, hun rijkdommen toe, en ze kunnen er bijna niet in slagen hun chauffeur, butler en huishoudster de spaarzaamheid af te leeren. Natuurlijk doen ze ook veel goed met hun geld, redden jongelieden van den ondergang, enz.
De oplossing van het moeilijke probleem van geld uitgeven is het huwelijk van George Henry met het eenvoudige meisje Peggy Robinson, die goed weg met het geld weet.
| |
Marie Diers. Op het Heerenhuis. Vertaling van W.J.A. Roldanus Jr. - G.J. Slothouwer, Amersfoort, zonder jaartal. (213 blz.) f 2.90, geb. f 3.50
Deze roman van Marie Diers behandelt een geliefkoosd onderwerp van de schrijfster, nl. de opvoeding van ouderlooze kinderen. Gottfried von Pontow, een eigenzinnig, onberedeneerd en driftig man, landheer van een groot goed, verliest na een twaalfjarig zeer gelukkig huwelijk zijn vrouw en blijft alleen achter met zijn jonge kinderen. Verpletterd door het verlies, wil hij van geen vrouwelijke hulp, die de moeder zou kunnen vervangen, hooren en besluit zijn kinderen alleen en desnoods slechts met mannelijke hulp groot te brengen. Hoe het hem afgaat wordt in dezen als gewoonlijk aardig geschreven roman verteld. Met Ruth, de jongste van zijn viertal, heeft hij de meeste last, maar van haar houdt hij ook het meeste. Ruth's liefdesgeschiedenis vult de grootste helft van het boek. Zij houdt van Hans Wilhelm von Hacke, maar weet het zelf niet. Wanneer hij zijn laatste examen heeft gedaan, wil hij aan haar vader toestemming tot de verloving vragen; maar men wijst hem, onder het voorwendsel dat Ruth al verloofd is, de deur. Jurgen, de tweede zoon, wordt verliefd op een veel oudere vrouw, die bovendien met hem speelt en haar zinnen op de oude von Pontow heeft gezet. Wanneer het tusschen Jurgen, zijn vader en Olga de jonge vrouw tot een verklaring komt en Götz zijn zoon de deur wijst, maakt de jongen zich van kant. Het zelfverwijt van Götz is groot: ‘Von Pontow lette er niet op of hij alleen met den doode was of dat er nog iemand in de kamer was, met brandende droge oogen keek hij naar de veranderde trekken. Warm en warmer werd het hem om het hart. Het kwam hem plotseling voor, als had hij van zijn kinderen, als had hij van alle menschen op de wereld dezen het meest liefgehad; overweldigend was die gedachte. “Jurgen, mijn jongen, was dat noodig”, prevelde hij. De woorden kwamen er met rukken uit. En plotseling stond het laatste woeste tooneel scherp voor zijn oogen. Het laatste samenzijn met zijn zoon’.
Behalve deze droevige catastrophe loopt het verder met de drie kinderen goed af. Alle drie trouwen ze, Ruth ten laatste tóch nog met den eens weggestuurden Hans Wilhelm; en de oude von Pontow heeft een gelukkigen ouden dag.
| |
Zane Grey. Als de bergen roepen. (The call of the canon). Vertaald door J.C. Overbeeke. - J.T. Swartsenburg, Zeist. Zonder jaartal. (228 blz.) f 2.25, geb. 2.90.
De boeken van Zane Grey worden door een bepaald publiek verslonden. Ook dit specimen zal zijn weg wel vinden. Het is de geschiedenis van een paar verloofden. Het meisje woont in New York, de man is, om te genezen van de gevolgen van een gifgas-aanval, naar Arizona getrokken, waar het hem zoo goed bevalt, dat hij niet denkt aan terugkomen. Carley, het meisje, besluit dan maar hem op te zoeken. Ze tracht zich te schikken in de vreemde gewoonten en het ruwe leven in het Westen. Na heel wat teleurstellingen en met groote zelfoverwinning gelukt het haar er zich thuis te gaan gevoelen, doch niet dan na een tijdelijke verbreking van haar verloving en tallooze misverstanden, die den roman natuurlijk slechts boeiender maken. Dat zij, na een langen strijd, dien Carley in New-York voert, besluit naar Arizona te gaan om daar met Glenn (den man) te trouwen spreekt van zelf. De vertaling is weinig vlot en erg gekunsteld.
| |
Marie Diers. De zonden der Vaderen. Een geschiedenis van leven en sterven. Vertaling van W.J.A. Roldanus Jr. - G.J. Slothouwer, Amersfoort. (209 blz.)
f 2.90.
Ook in dezen roman geeft Marie Diers de ontwikkeling van een kind, een jongen, Andreas Mombert, en hoewel het over het algemeen een echt Duitsch-sentimenteel en opgeschroefd verhaal is, treffen wij er hier en daar toch wel fijne en goed gevoelde passages in aan. De geschiedenis begint reeds bij den vader van Andreas, Barthel, die een predikantszoon is en bestemd om de opvolger van zijn vader te worden, doch een bijzondere begaafdheid voor het vioolspel heeft en tegen den zin van zijn vader kunstenaar wordt. De eerste helft geeft de loopbaan van Barthel, die een wel knap maar zeer oppervlakkig kunstenaar wordt en trouwt met de traditioneele bleeke stille vrouw, ‘de fijne, bleeke lelie’, die door hem natuurlijk niet wordt begrepen en langzaam wegkwijnt.
Hun zoon is Andreas, en zijn geheele levensgeschiedenis wordt in dit boek verteld; zijn vader wil hem al vroeg van alles laten leeren, ‘alles veel te vroeg en van alles veel te veel. Hij werd groot en had een hoogmoedig fijn gezicht. Hij had dikwijls iets ouds, wijs over zich, en dan weer iets ongelooflijk kinderlijks’....
De jongen heeft een overdreven vereering voor zijn vader, hij wil in zijn oogen groot en knap lijken, en al zijn inspanning, al zijn werk doet hij voor hem. Natuurlijk komt de ontgoocheling en valt de vader van zijn voetstuk.
Andreas is een droomer en hij bereikt weinig. Hij ontmoet, wanneer hij volwassen is, twee zusters, op wie hij beurtelings verliefd wordt.
Hij bemerkt dat de oudste, een vrouw veel ouder dan hij, voor hem ‘de’ vrouw is; doch zij verstoot hem. Het
| |
| |
verdriet om deze weigering verdiept zijn leven en wordt tot zijn geluk.
| |
Marjorie Bowen. De adder van Milaan. Vertaald door M. Frieswijk - de Bas. - A.W. Bruna en Zoons Uitgevers-Maatschij., Utrecht. (332 blz.) f 1.25.
Als bijzonderheid wordt in het woord vooraf verteld dat de schrijfster toen zij dit boek schreef nog geen zestien jaar was. Na lezing van dezen roman vraagt men zich af hoe het mogelijk is dat een meisje, bijna een kind nog, instaat was het te schrijven. Het is een avontuurlijk verhaal, spelende in het Italië der Middeleeuwen, waarvan Gian Visconti, de heerscher over Milaan, de hoofdpersoon is. Uitstekend is de figuur van dezen tiran weergegeven en ook de entourage en de bijfiguren zijn goed verzorgd. Boeiend is de liefdesgeschiedenis van Visconti en Graziosa, de eenvoudige dochter van den schilder Vistarnini.
Graziosa wordt verliefd op Visconti zonder te weten wie en wat hij is; wanneer haar door Valentine Gian Visconti's zuster de oogen worden geopend, vergiftigt zij zich.
Even levendig als Visconti is de grootsche figuur van Mastino della Scala geteekend, den grootsten vijand van Visconti, die zijn steden, welke hij zoo liefheeft, ten laatste prijsgeeft voor zijn vrouw, Isotta d'Este, gevangen genomer door Visconti. Wanneer della Scala, veracht en gehoond om zijn verraad door zijn soldaten, zijn vrouw terugziet is zij dood, vergiftigd door Visconti. Het is werkelijk niet te gelooven dat dit goed gedocumenteerde, vlot geschreven boek het werk van een zoo'n jonge schrijfster zou zijn. In vele opzichten is het boven haar later werk te verkiezen.
| |
Alice Berend. De reis van den Heer Sebastiaan Wenzel. Vertaling van Christine Oudemans. - A.G. Schoonderbeek, Laren (Gooiland). (187 blz.) f 1.50, geb.
f 2.50.
Evenals in den vorigen roman van deze schrijfster: ‘De Geluksvogel’ is de hoofdpersoon uit dezen roman een figuur, die ons beter uit het Duitsche kluchtspel bekend is dan uit het werkelijke leven. In het eerste boek was het de verstrooide, naieve en dòod-goeie professor, hier is het de uitgedroogde, rijke oude vrijer, die aan niets anders denkt dan aan zijn gezondheid en aan lekker eten. Mocht de figuur van Geluksvogel ons getroffen hebben door zijn haast ontroerende naieveteit en zijn werkelijk menschelijk gevoel, deze uitgedroogde Sebastiaan Wenzel kan niet anders dan onzen wrevel opwekken. De onwaarschijnlijke uitgedroogdheid en de ongelooflijke piet-luttigheid van den ‘held’ maken het den lezer onmogelijk eenige werkelijke belangstelling voor hem te voelen. Op zijn 60ste jaar besluit de oude heer eens een reisje te gaan maken; - met de voorbereidselen en het verblijf aan de Italiaansche Riviera, dat natuurlijk op een teleurstelling uitloopt, zijn de 187 bladzijden van dit boek gevuld. Allerlei echt Fliegende Blätterachtige personen vormen den achtergrond voor Sebastiaan. De manzieke oude vrijster, die Sebastiaan achtervolgt, het raadslid Sprechhammer, die alle meisjes achterna loopt, met de jaloersche echtgenoote, en ten slotte het lieftallige jonge meisje, dat in het bezit is van een gouden haardos, waarop een rood mutsje prijkt - ze ontbreken geen van allen. Op háár wordt Sebastiaan voor 't eerst en 't laatst in zijn leven verliefd. De kleine Marianne, met het gouden haar en bovendien nog met héél kleine schoentjes van slangevel, heeft definitief zijn hart gestolen, en hij vindt het bijna zijn plicht het jonge meisje een plaatsje aan te bieden voor het raam van zijn woning. Maar wat moest er dan met de moeder gebeuren? Hij had geen plaats voor haar. Ook zou ze zich met de huishouding willen bemoeien, zooals alle vrouwen op dien leeftijd. De kleine Marianne zou zich stellig niet om zijn
doen en laten bekommeren en hem alles laten regelen; ze zou lachen bij alles wat op tafel kwam. Er werd bij hem dan ook niet slecht gekookt en gegeten’. - Ongelukkig vertelt het meisje hem dat ze in stilte verloofd en ziels-gelukkig is, waarop Sebastiaan Wenzel maar weer naar zijn comfortabele huis vertrekt om daar nog vele jaren in rust en vrede door te brengen.
| |
Jutta Ihlenfeld. Ontnuchterd. - La Rivière en Voorhoeve. Zwolle. (243 blz.). f 1.50 geb.
Dit uit het Duitsch vertaalde boekje geeft ons alweer een geschiedenis van den oorlog, en wel voornamelijk hoe de bewoners van het stadje Friedland er op reageeren, - welke inwoners er sneuvelen enz. enz. Er komen eenige innig brave weduwen en jonge dochters in voor, evenals een schurkachtige zwakkeling, die zich het geld van een der brave weduwen op oneerlijke wijze heeft toegeëigend. De weduwe, Elizabeth Gottschalk, is een der hoofdpersonen van het onbeteekenend romannetje. Verder komen er nog in voor het echtpaar Lehmann, waarvan de man de valsche zwakkeling is en de vrouw een feeks, tot alles in staat. Natuurlijk krijgt ieder zijn verdiende loon, de braven worden beloond en de slechten gestraft, en de weduwe Gottschalk krijgt ten slotte nog den man, dien zij als meisje door allerlei afschuwelijke misverstanden is misgeloopen. Waarom dergelijke zoetsappige, onware en kwezelige boekjes vertaald worden? - In dit genre is toch wel iets beters en frisschers te vinden.
N.v.K. - B.
|
|