volk zoozeer, zoo uitsluitend zichzelf, dat zijn dichters slechts groot waren door niet meer dan Hollanders te zijn. En toch kwamen hier de groote geestelijke stroomen van buiten niet minder krachtig ons volksleven binnenstroomen, toch waren wij kinderen van den tijd, waaraan de groote volkeren om ons heen vorm en inhoud gaven - wij namen gretig op, ontvingen meer dan we uitstraalden, maar onbuigbaar handhaafden wij onzen eigen aard.
De groote Hollanders, die deze Amerikaansche serie aan het buitenland bekend wil maken, zullen dan ook wel hoofdzakelijk geleerden en staatslieden, krijgshelden en wijsgeeren zijn; want is een Hollandsch dichter groot, dan is hij groot alleen voor ons. Vondel is daarvan een treffend voorbeeld. Men kan hem gerust zetten naast de uitnemendste geesten, die West-Europa heeft voortgebracht, nooit zal hij die overtuigende kracht van schoonheid bezitten voor wie hem slechts als kunstenaar kan genieten. Want voor ons is hij méér. Hij spreekt het innigste en verhevenste van ons Hollandsche wezen uit, hij is ons dierbaar om zijn beperkingen niet minder dan om zijn goddelijke gaven; hij is ons de opperste vertolker van al het liefelijke en forsche, al het weidsche en teere, dat er in onze taal besloten ligt.
De buitenlander zal in zijn drama's den nagalm van classicistische kunst hooren, zal hem minder waardeeren als een groot vertegenwoordiger van een kunstrichting, die echter onherroepelijk voorbij is - voor ons leeft hij, altijd even jong, door het rhythme en den klank van zijn woord. En wij sluiten hem met een jaloersche liefde in ons Hollandsch hart, omdat wij weten, dat hij alleen tot ons in zijn volle grootheid spreken kan.
Ik weet dus niet, of Prof. Barnouw met zijn boek onzen Vondel naar buiten meerderen roem zal verschaffen; dit kan ons zelfs vrij onverschillig laten. Maar hij heeft een leven van Vondel geschreven, dat voor ons, Nederlanders, een kostelijk bezit is - omdat in groote forsche lijnen een beeld van onzen dichter is geteekend, waaraan een warme liefde een innigen gloed verleent. Wij hebben reeds enkele - o, al te weinige - levensbeschrijvingen van Vondel, die degelijk en doorwrocht zijn, maar naast het allerbeste, dat er over hem geschreven is, stel ik toch zeker dit boek van Barnouw.
En zoo mòèt hij ook tot het buitenland spreken! Want wie zou hem niet liefhebben, dien trouwhartigen, vromen Vondel, wiens nobele ziel zelf een schoon gedicht is? Ontroerend is de ootmoed van dezen eerlijken kunstenaar, die zich telkens en telkens weer aan de voeten zet van zijn vereerde voorbeelden, en die toch steeds in bruisende aandrift een werk van schoonheid schept, waaruit boven alles zijn eigen geest spreekt. Men behoeft Vondel niet te verdedigen om zijn nauwgezette opvolging der klassieke kunstwetten: zijn eigen verzen zijn rechtvaardiging genoeg. Die moet men laten zingen in zijn hart, op zijn rhythme moet men zich laten omhoogdragen tot voor de poorten van het Hemelsche Paradijs - dan weet men ook voor goed, dat alle leer en alle voorbeeld niets dan stof is, waaraan de groote dichter eerst zijn eigen ziel meedeelt.
Het boek van Barnouw is een voortreffelijke biografie, waaruit de vreemdeling het leven van Vondel èn het leven van Holland leert kennen; dat hem dus Vondel doet begrijpen als een dichter, voortgekomen uit het Nederlandsche geestesleven van de gouden eeuw. Maar de grootste lof is deze, dat Prof. Barnouw iets van de macht van Vondel's vers aan den buitenlander heeft meegedeeld, door een aantal der fraaiste verzen op meesterlijke wijze te vertalen. Van den Lucifer, het hoogtepunt onzer Nederlandsche literatuur, heeft hij zelfs groote stukken weergegeven - en hoe dicht nadert de vertaling het voorbeeld in verzen als deze:
If fate will that I fall, stateless, dishonoured,
Let fall, if I but fall wearing this crown,
Wielding this staff, surrounded by this train
Of faithful and the thousands on our side!
Daarnaast moeten genoemd worden de geestige overzetting van de Rommelpot in 't Hanekot, en andere stukken der hekeldichten. Maar de kroon spant de beroemde rei uit den Palamedes, die in het Engelsch gewaad ons bijna de volledige schoonheid van het origineel suggereert:
He's blest who in a lovely nook
Beside a rustling, silvery brook,
His cottage builds and rude dwelling.
That man's indeed a happy king
He does not pine for empty praise;
The property that he surveys
Is all he needs. His ears drink in
Of singing birds the merry din,
When dew-drops that the morning shed
Have here and there their length outspread
On petals of unfolding roses
And earth the fragrances discloses
And countless colors, to the eye
Of pretty flowers whose rainbow dye
A bridal robe for Iris weaves.
Het Vondel-boek van Prof. Barnouw verdient door Nederlanders, niet minder dan door vreemdelingen, gelezen te worden. Het is te hopen, dat het weldra naast Huizinga's Erasmus in het Nederlandsch als een deel van een serie ‘Groote Hollanders’ verschijnen zal.
JAN DE VRIES