Den Gulden Winckel. Jaargang 24
(1925)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDostojefski en de GruyterJ. de Gruyter, Dostojevski en het Maatschappelijk Leven. - Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1924.DE redactie van ‘Den Gulden Winckel’ plaatste mij voor de moeilijke taak om een bespreking van de Gruyter's biografie te geven. Moeilijk is deze opdracht voor mij, omdat de heer de Gruyter zoo geheel anders staat ten opzichte van vele sociale problemen, en daardoor ook ten opzichte van Dostojefski, dan ik. Om te komen tot waardeering en critiseering van de Gruyter's werk zal ik dan ook zooveel mogelijk een objectief standpunt in moeten nemen ten opzichte van zijn boek. Ik herhaal: bijna van blz. 1 tot 311, de laatste pagina, verschil ik in de voornaamste opvattingen over de waarde van Dostojefski's werk van meening met de Gruyter, doch daar dit verschil voortkomt uit het geheel andere standpunt dat ik ten opzichte van Dostojefski inneem, wil ik in deze richting geen kritiek uitoefenen, en trachten dit boek te bespreken zonder deze kern te raken. In deze biografie stelde de Gruyter zijn verhouding vast ten opzichte van Dostojefski en Dostojefski's schepping. De aard dezer verhouding, (het resultaat), is de noodzakelijke consequentie van de Gruyter's levensopvatting, en ik kon vaststellen dat de Gruyter geheel ‘klaar’ gekomen is met Dostojefski, en zich een onwrikbare meening (consequentie van zijn levenskijk) gevormd heeft omtrent al wat ‘Dostojefski’ is en er mede samenhangt. Misschien eenigszins vreemd uitgedrukt, schrijf ik dezen laatsten zin neer, zonder dat ik hiermede een mindere appreciatie voor het werk van den heer de Gruyter wil uitdrukken. Doodenmasker van Dostojefski
Het standpunt dat de heer de Gruyter ten opzichte van Dostojefski inneemt zou ik willen noemen: een speciaal Europeesch oordeel, van een oudere generatie. De opvattingen van Jongeren over Dostojefski zou ik ter onderscheiding hiervan: Aziatisch willen noemen (niet Russisch, doch Aziatisch!). Mij thans objectief tegenover de opvattingen van de Gruyter stellend wil ik beginnen met de goede hoedanigheden van deze biografie te vermelden. Eén dezer is zeker: het zuiverder licht waarin hij zeer vele karaktereigenschappen van Dostojefski stelt dan Dostojefski's dochter Aimée deed. Terecht wijst de Gruyter op de verregaande oppervlakkigheid van Aimées boek. Willen wij komen tot volkomen inzicht en waardeering van Dostojefski's werk, dan moeten wij ons in de allereerste plaats een zuiver oordeel vormen over Dostojefski's karakter, en hiervan vooral de geweldige menschelijke schaduwzijde | |
[pagina 151]
| |
zien. Meresjkofski wees hier reeds op in zijn schitterend boek over Dostojefski en Tolstoi. De heer de Gruyter deed een goede daad door deze vingerwijzing van Meresjkofski te volgen. Voor ons moet een Dostojefski met groote menschelijke ondeugden van meer waarde zijn dan de suiker-Dostojefski van Aimée. Uit deze combinatie hel-en-hemel in Dostojefski's gemoed klinkt een hoopvolle roepstem door Azië en Europa, die zijn kracht zou verliezen, wanneer hij niet werkelijk voortkwam uit een bron, waar duivelsche boosheid en Goddelijk besef een wanhopigen strijd voerden. In verband hiermede wil ik hier wijzen op een andere karaktereigenschap van Dostojefski, die nog zuiverder belicht moet worden; wat de Gruyter verzuimt. Ik bedoel zijn z.g. christelijk berouw en boetedoening. Natuurlijk bestonden deze karaktereigenschappen bij Dostojefski, doch niet op zoo'n ongecompliceerd christelijke wijze als waarop dit gewoonlijk aanvaard wordt. Als tegenwicht tegen een àl te zoetelijke en christelijke opvatting verwijs ik naar een artikel ‘Dostojevsky et André Gide’ van Alfred de Tarde in ‘Les Nouvelles Littéraires’ van 3 Mei 1924. De volgende passage uit dit artikel laat ik hier volgen: ‘Il n'en reste pas moins que tous ou presque tous les sentiments chez Dostoïevsky se ramènent à l' orgueil. Et Gide en conviendrait à peu près, qui dit de ses personnages “qu'ils sont tous taillés dans la même étoffe, et que l'orgueil et l'humilité restent les secrets ressorts de leurs actes”. Encore serait-il juste de ne pas confondre cette feinte humilité qui n'est chez certains faibles, qu'une savante démarche de l'orgueil, avec l'humilité véritable, évangélique, total renoncement à soi. Je ne sais pas s'il existe un seul personnage humble, résigné, doux, selon l'esprit de l'Evangile, dans toute l'oeuvre de Dostoïevsky, mis à part, peut-être, l'admirable Starets Zosine, des Frères Karamazof. On n'y rencontre guère que des orgueilleux forts, ou des orgueilleux faibles, avec des armes différentes et des moyens de domination appropriés’. De beschikbare plaatsruimte laat mij niet toe aan dit artikel uit ‘Les Nouvelles Littéraires’ geheel recht te doen wedervaren. Waar is echter, dat zelfs in dien z.g. christelijken deemoed van Dostojefski menige droppel eerzucht en zelfverheffing gemengd was. Nergens zien wij zoo gelijktijdig immer Hel en Hemel als bij Dostojefski, en niets is zoo gevaarlijk voor een Dostojefski-biograaf dan iets simpel te definieeren. Overigens is het bovenstaande omtrent het berouw en den deemoed in Dostojefski's oeuvre alweer een zeer algemeene opmerking, die lang niet immer ten opzichte van alle passages in Dostojefski's werk mag gelden! Ieder psychologisch belangrijk fragment in Dostojefski's werk vereischt van den Dostojefski-biograaf een speciale behandeling en beschouwing. De psychologie van Dostojefski's romanhelden bestudeerend, zien wij immer nieuwe, en telkens rijker combinaties. Verstandelijk willen begrijpen voert vaak op dwaalwegen of tot oppervlakkigheid! Bizondere aandacht vereischt nog het feit dat wij niet te doen hebben met romanfiguren, die naast ons zouden kunnen wonen, doch met de zeer speciale figuren, die Dostojefski van uit zich schiep! Figuren van nieuwe en hoogere realiteit!Ga naar voetnoot1) Een tweede goede eigenschap van de Gruyter's biografie is deze, dat hij heeft ingezien dat de wereld van Dostojefski een wereld op zich zelf is, een wereld, zooals ik het in ‘Den Gulden Winckel’ d.d. 15 Jan. '24 noemde ‘van achter Dostojefski's gesloten oogleden’. De heer de Gruyter had hier een mooie gelegenheid gehad om deze wereld en zijn wetten dieper te bestudeeren. Hij doet dit echter zeer vlak en in vage termen, wat waarschijnlijk verband houdt met het zeer groot verschil van levenssfeer tusschen de Gruyter en Dostojefski (zie blz. 260). Na deze goede eigenschappen wilde ik eenige m.i. verkeerde hoedanigheden noemen. Ik herhaal nogmaals dat ik over de groote dingen en de Gruyter's standpunt ten opzichte van Dostojefski niet twisten wil, daar deze dingen bepaald worden door: eeuw en levensopvatting. Ten eerste dan is de Gruyter's appreciatie van ‘Arme Menschen’ mij onbegrijpelijk. Ik herhaal hier, wat ik over ‘Arme Menschen’ in de Nieuwe R'damsche Crt. d.d. 25 Nov. 1922 schreef: ‘Arme Menschen mist ontroerende kracht, doordat men geen oogenblik de idee van zich kan afzetten: deze menschen spelen slechts alles wat verteld wordt, het is een gezellig sentimenteel spelletje, waarbij ieder zijn rol heeft. Straks, als het boek uit is, lachen ze over het plezierige uurtje onder elkaar doorgebracht, en ze gaan naar huis, waar het werkelijke leven wacht ... Deze personen zijn knus, gezellig en sentimenteel als kinderen, die “vader en moedertje” spelen’. Behalve tegen de Gruyter's appreciatie van ‘Arme Menschen’ wil ik nog protesteeren tegen de vlakke wijze waarop hij de psychologie van Dostojefski's romanhelden behandelt. Vooral bij de bespreking van ‘Schuld en Boete’ heeft mij dit gehinderd. Bij de bespreking van Dostojefski's andere romans heeft de Gruyter bijna geheel geen werk van de psychologische lijnen en détails gegeven, wat vergeeflijk is, indien wij aannemen dat de Gruyter niets anders heeft willen geven dan zijn standpunt ten opzichte van Dostojefski en de verklaring van zijn in 't reine komen met Dostojefski. Ik herhaal het nog eens, indien we het boek zóó beschouwen is het de geheel doordachte consequentie van de Gruyter's persoonlijkheid. De hoofdlijnen van de Gruyter's opvattingen heb ik hier dan ook niet bestreden. Voor | |
[pagina 152]
| |
gelijk denkenden als de Gruyter kan deze Dostojefski-biografie een interessant boek zijn. Waarom een Engelschman kwalijk te nemen dat hij Engelsch spreekt en een Chineesch dat hij Chineesch praat? Dat zou dom zijn! GERARD VAN DUYN |
|