Fransche letteren
Florian-Parmentier: La Lumière de l'Aveugle ou le Miracle de la vie intérieure, précédé d'un essai de codification du vers libre. (Uitg. ‘Edit. du Fauconnier’, Parijs, 1924).
BEHALVE zeer belezen criticus en individualistisch prozaschrijver, is de heer Florian-Parmentier een gewetensvol dichter. Zijn zinnebeeldig epos La Lumière de l' Aveugle verwierf 't vorig jaar den Nationalen Prijs voor dichtkunst, uitgeloofd door de Académie Française; dit was vanwege dit officieele lichaam een schoon gebaar, want men mag niet vergeten, dat Parmentier's individualisme somtijds een opstandig getinte kleur aanneemt, zooals b.v. in ‘L'Ouragan’, - maar in de symbolische reeks gedichten, die den prijs van ik meen 3000 francs behaalde, komt niets aanstootgevends voor; en de lezer zal ons niet van paradoxlievende boosaardigheid verdenken wanneer wij als onze meening uitspreken dat een verzenbundel, die voor een officieele belooning niet in aanmerking hadde kunnen komen, wellicht spontaner kunst geboden had. Niet bedoelen wij hiermee, dat Parmentier, die zijn veelzijdig vak verstaat en dat dus ook desnoods had kunnen doen, een bundel samenbouwde teneinde dien voor de lokkende bekrachtiging candidaat te stellen; - wel: dat de jury dat werk gevaarloos achtte, waarin de persoonlijkheid van den schrijver weinig op den voorgrond treedt. Dit objectiefblijven in bij uitstek subjectief werk zal den een verheugen, den ander bedroeven.
Maar in zijn lyrische geloofsbelijdenis, getiteld Le Génie (1923) had Parmentier ons reeds - in proza - gezongen van wat er aan edels en verhevens leefde in zijn kunstenaarsgemoed; en zèlf deelde hij ons immers eens mede, dat dit werkje, Le Génie, zijn persoonlijkheid beter belichtte dan zijn pacifistische en revolutiounaire prozawerken. Derhalve moeten wij eerder zeggen, dat in La Lumière de l' Aveugle juist zijn, velen nog te weinig bekende, individualiteit van dichter sterker spreekt dan zijn populairder dubbel-ik van denker of ideoloog. Wellicht ook daarom zal dit klankrijke epos geen groot publiek bereiken. En dat is te betreuren, want er komen vele schoone verzen in voor, waarvan wij echter de welluidendheid meer waardeeren dan de oorspronkelijkheid. Hoezeer b.v. doet Parmentier telkenmale aan Hugo denken, wat rhythme aangaat en kleurigheid, - aan den Hugo uit de eerste jaren, uit de dagen van Les Orientales en der Odes et Ballades; en andermaal aan den zoetvloeienden, eenvoudigen en symbolischen Sully Prudhomme ... En wat de stoutmoedig bedoelde innovaties aangaat, b.v. in Etape (pp. 116-117), waar de dichter louter gerhythmeerde klanken aaneenrijgt, zonder enkele logische beteekenis, volgens dit model:
- daar ook lijkt hij de originaliteit te willen zoeken in het voorzichtig-excentrieke, voorzichtig!: want 3000 frs. is een ronde som.... En we nemen den, in de voorrede op p. 39-40 nader omschreven wil maar voor de daad.
De draad die door dit heldendicht loopt is deze: een Man heeft de Wereld gezien, en begrepen, dat zulk een aanblik niets dan treurnis biedt; ach, kon hij maar niet langer zien! Was hij maar blind! Welnu, wie blind wil zijn voor de stof, is het reeds feitelijk; maar daar geen sterveling zonder licht kan leven, zal de blinde het inwendig zielelicht volgen, dat hem leidt naar het ideaal. Wat is dit ideaal? het samenzijn met een geestelijke Geliefde, met wier ziel hij zijn ziel eensgezind voelt gloeien vóór het Wonder des Heelals. Hebben zij tenslotte dat hoogtepunt bereikt, dan blijft hun niets anders over dan genotvol en extatisch te zwijgen. En dan ziet de Blinde, zooals Hugo zong:
L'Aveugle voit dans l'ombre un monde de clarté;
Quand l'oeil du corps s'éteint, l'oeil de l'esprit s'allume....
Niet in de Stof is het geluk; neen, den warmstbloedigen pantheïst ten spijt, is zelfs de Zon niet het heerlijkst licht:
C'est au profond des meilleurs
Qu'elle vibre, inaltérable.
La Lumière est la substance de l'amour;
Elle est l'essence de l'âme;
C'est en soi qu'on sent vraiment poindre le jour
Quand on a le coeur brûlant, comme une flamme,
Om zulk een onderwerp naar behooren tot een grootsch gedicht uit te werken, moet men evenwel een Verhaeren zijn. Parmentier heeft een gegeven gekozen - of aanvaard uit de gulle handen zijner inspiratie - dat te groot was voor zijn talent. En met een schier weergalooze techniekkennis vermag hij nog niet te bouwen, waar het noodige materiaal ontbreekt. Het gedicht wordt voorafgegaan door een verhandeling over het vrije vers, en die verhandeling beslaat een derde deel van het boek; het is, als wilde Parmentier ons vooraf zeggen: ik zal u eens theoretisch uiteenzetten wat ik kàn.... En ook hierdoor krijgt de ‘practijk’ der overige ⅔ min of meer het voorkomen van een toepassingsoefening. Het constateeren van het gebrek aan toereikende bezieling geeft iets pijnlijks, iets benauwends, gelijk het zien van een asthma-aanval. Florian-Parmentier leidde in de dagen waarin hij dit boek schreef een diep-ongelukkig leven. Deze tragische poging, boven zijn rampzaligheid uit te groeien werd misschien een nieuwe smart, toegevoegd aan de vele die hij reeds te dragen had. Het is treurig te bedenken, dat deze kunstenaar te goed is om beroemd te worden door populariteit, en dat hem, om via de bewondering eener elite de litteraire wereld te veroveren, de vonk ontbreekt.
M.J. PREMSELA