Den Gulden Winckel. Jaargang 24
(1925)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDuitsche letterenEgon Erwin KischI.EGON Erwin Kisch deed de laatste jaren twee boeken verschijnen, die hem plotseling een geheel eigen plaats verschaften. Dat hij een literator van belangrijke kwaliteiten was, had hij reeds eerder in vele boeken bewezen. Zijn roman ‘Der Mädchenhirt’ was een schildering van den zelfkant der Praagsche samenleving, die zeker niet voor een dergelijk werk van Francis Carco behoeft onder te doen en dit eerder overtrof door een sociologischen ondergrond, dien we bij den Franschman misten. Zijn oorlogsdagboek ‘Soldat im Prager Korps’ is een der weinige goede Duitsche oorlogsboeken, het dagboek van een journalist die zelfs in de loopgraven geen enkel oogenblik voorbij liet gaan om hetgeen hij beleefd had, neer te schrijven, - die, toen hij gewond was, het eerst naar zijn dagboek greep en pas daarna naar zijn hoofd. Dit boek heeft geen enkele tendenz, polemiseert niet en predikt geen enkel soort humanisme. Het is een zakelijk, nuchter verslag. Juist daarom zal het waarschijnlijk de meeste oorlogsboeken overleven. | |
II.‘Klassischer Journalismus’Ga naar voetnoot1) is een werk van bijna 800 pagina's. Het was zeker geen gemakkelijke taak deze bloemlezing uit de Europeesche journalistiek der vorige eeuwen samen te stellen. Met veel moeite moest het materiaal hiervoor bijeen worden gezocht. Geheele jaargangen van vaak reeds niet meer bestaande couranten, weekbladen en maandschriften moesten worden geraadpleegd en doorgelezen. De schrijver bepaalde zich niet alleen tot Duitschland, zoodat hij denzelfden arbeid ook voor andere landen moest verrichten, waarbij hij dan genoodzaakt was, het gekozen artikel naar den oorspronkelijken tekst te vertalen. Hoeveel jaargangen moet Kisch wel hebben doorgeworsteld, eer hij besluiten kon een artikeltje van 8 à 10 pagina's te kiezen. Dit artikel moest dan niet alleen karakteristiek zijn voor den schrijver, doch tevens belangrijk van journalistiek standpunt; en een denkbeeld geven van de taak en roeping der pers in die periode. De samensteller is hierin uitmuntend geslaagd. ‘Klassischer Journalismus’ is een werk geworden, dat men ondanks de 800 pagina's leest als een courant: een aparte rubriek hoofdartikels, een rubriek feuilletons, daarna buitenlandsche correspondentie, ten slotte muziekrecensies, tooneelrecensies en boekbesprekingen. Zelden bood een bloemlezing spannender lectuur. Kisch vatte zijn taak zeer breed op, zoodat o.a. stukken van Pascal, Luther, Napoleon, Dostojewski, E.T.A. Hoffmann, zelfs Plinius opgenomen werden, die men mogelijk niet in een dergelijk werk zou denken te vinden. Aan elke bijdrage laat hij een korte inleiding voorafgaan. Van Luther tot Jaurès leven we de ontwikkeling van het journalisme mede. Uit de opgenomen proeven van Duitsche journalistiek blijkt dat deze het belangrijkste was ten tijde van Napoleon. Om diens figuur groepeeren zich alle groote journalisten der vorige eeuw: Görres, Friedrich von Genz, Ernst Moritz Arndt, Heinrich von Kleist en vele anderen. Merkwaardig is tevens, dat Duitschland bijna geen enkelen journalist kan aanwijzen die als vertegenwoordiger der burgerij gelden kan, zooals dit door de eeuwen heen in Frankrijk het geval was. Börne en Heine kan men niet als zoodanig noemen, Lasalle, Marx en Engels evenmin. Zoo werd deze anthologie tevens een werk van cultuurhistorische waarde. We ontmoeten Emil de Girardin en diens waardiger tegenstander Armand Carrel (over wien Moritz Heimann eenige jaren geleden een belangrijk drama schreef), Arctino, met wiens werk het minder eerlijke, minder waarheidslievende journalisme begint, den klassieken Oostenrijkschen prozaïst Kürnberger, Georg Förster, Herzl, Janin, Huret, Frans Mehring en talrijke anderen. Strijden we thans niet over het onvruchtbare probleem waar journalistiek eindigt en de literatuur begint. ‘Klassischer Journalismus’ is een werk op welks tweede deel (‘Zeitgenössische Publizistik’) wij met spanning wachten. Bij de verschijning hiervan, kan men dan, met het eerste in herinnering, belangrijke conclusies trekken en bezit men een overzicht der Europeesche journalistiek zooals, naar ik meen, nog in geen enkele taal werd gegeven. | |
III.‘Der rasende Reporter’ (Erich Reisz 1925) is een boek, welks titel aanvankelijk weinig goeds laat vermoeden. Men neemt het ter hand met de verwachting allerlei sensatieartikelen te lezen, doch ziet zich gelukkig in deze verwachting bedrogen. Kisch beziet al deze gebeurtenissen, die hij hier beschrijft, als een gewoon mensch - niet in de eerste plaats als journalist. Zonder vooropgezette meening dus, zonder den blik, waarmede ongetwijfeld de verschillende redacties hadden gewild, dat hij deze dingen zag. Hij houdt zich echter enkel aan de feiten - aan hetgeen hij met eigen oogen ziet - met eigen ooren hoort. Hij is van meening dat een journalist geen verre reizen behoeft te doen om een goed artikel te schrijven, omdat niets ons eigenlijk vreemder is dan de eenvoudige waarheid, niets exotischer dan een beschrijving onzer naaste omgeving. Deze journalist geeft evengoed een verslag van zijn bezoek aan de nachtasyls van White-Chapel, als van een vergadering van kolenmagnaten uit het Roergebied. Beide schildert hij even nuchter en nauwkeurig. Hij behoeft geen enkele partij te verdedigen of aan te klagen - geen standpunt in te nemen. Hij is enkel een getuige, die een zoo zakelijk mogelijk verslag wil geven. Hier raken we de kern van deze journalistiek. Egon Erwin Kisch wil geen literair journalist zijn, geen politicus, geen essayist; enkel ‘een gewoon mensch’ (in de beteekenis die Schopenhauer hieraan hechtte) - die gewetensvol noteert hetgeen hij ziet. Hij is een verslaggever, die de dingen ziet als ‘the man in the street’; die zich onafhankelijk voelt van de meening zijner hoofdredacties, doch door zijn nuchterheid en zakelijkheid toch zóó schrijft, dat deze hoofdredacties zijn bijdragen niet kunnen weigeren. Wanneer deze reporter een verslag geeft van zijn bezoek aan de stokers op een der schepen van de Hamburg-Amerika lijn lezen we geen enkele passage over de onderdrukking dezer menschen, hun slecht logies, hun gering loon. We krijgen enkel een zakelijk verslag, dat echter door zijn onopgesmukte nuchterheid sterker inwerkt. Deze reportage wordt hier in handen van Egon Erwin Kisch een wapen. Een wapen dat door zijn-bijna-Marxistische-methode een wapen in den strijd voor een betere samenleving wordt. Dat deze strijd door Kisch niet wordt gevoerd met huma- | |
[pagina 135]
| |
nistische leuzen, al te gemakkelijke scheldpartijen of grove eenzijdigheid, doch met zakelijke, betrouwbare gegevens is de onschatbare verdienste van deze reportage. Hij wijst hier den journalist een weg om zichzelf te blijven (zonder met zijn beroep in botsing te komen) en richt tegen hoofdredacties en directies een barricade op, die op den duur onneembaar zal blijken te zijn.
NICO ROST |