heeft getoond, door daad en woord, dat de Zedelijke Schoonheid, zooals zij die zich denkt, de grondslag van levensbeschouwing en daadwerkelijk leven moet zijn. Zelfs wanneer wij de opvattingen der schrijfster niet kunnen deelen, voor wat betreft de grondslagen harer wereldbeschouwing, wij voelen in haar een voorvechtster voor dezelfde idealen, die ons, door andere zieleprisma's gebroken, eveneens voorzweven. De ouderwetsche aestheten, die, in blakenden ijver tot uitdrijving van den dominee, aan de kunst haar zedelijke waarde hebben ontnomen, kunnen zelf niet begrijpen hoe dor en ijdel zij de muze, welke zij zoo buitensporig verheerlijken, gemaakt hebben. Wij zijn niet bang voor den terugkeer der zedepreekers, die stellig door deze geestelijke wending weer aan alle kanten zullen opstaan, omdat wij vertrouwen hebben in de kracht en den gloed van het nieuw-ontwaakte moreele besef. De opstellen, die mevr. Roland Holst in dit boek bundelde, behandelen verschillende problemen die zij, als belijdster van het marxistische geloof, in kunst en leven aanwezig voelt. Wie haar overtuiging niet deelt, zelfs daar recht tegenover staat, leert tot zijn vreugde telkens uitspraken, die hem zelf uit het hart gegrepen schijnen. Vooral in haar kritiek op de burgerlijke kunst der 19de eeuw, in het opstel ‘Maatschappelijke oorzaken van middeneeuwsche en moderne mystiek’, zegt zij treffend-rake dingen, die door een verdediger der burgerlijke (wat nog niet hetzelfde is als kapitalistische) traditiën volkomen worden beaamd. Haar betoog is, sierlijkheid en harmonische bouw buiten beschouwing gelaten, te vergelijken met een verplaatsbaar Amerikaansch huis; soms krijgt men den lust het bouwwerk over te brengen op een fundament, dat meer met eigen inzichten strookt - want het huis zelf schijnt een fraai en aangenaam verblijf.
Het boek eindigt met een reeks opstellen, samengevat onder den titel ‘Historisch Materialisme en Kunst’, die, naar de schrijfster in een Inleiding meedeelt, tot de laatst geschrevenen behooren. De afstand tusschen deze beschouwingen en die over de moderne mystiek is buitengewoon groot, grooter misschien dan de schrijfster het zichzelf bekennen wil. Die verhandelingen uit vroegeren tijd zijn een massale bouw, waarvan de steenen historisch materialisme heeten en de mortel marxistische dialektiek. Hier buigt zich een groote geest voor te lage ingangspoorten van den tempel des Levens. Maar nu, na vijf-en-twintig jaar, is daar een lucht en nobel bouwwerk opgerezen, omhooggedreven door oneindige geestelijke verlangens - zooals eertijds op een benedenbouw van romaanschen stijl een kerk werd opgetrokken in den stijl der Renaissance. Eerst schenen productiewijzen de eenige drijvende krachten der menschheid, bepaalden zij den ganschen geestelijken bovenbouw. Nu voelt de schrijfster echter hoe diep en wijd vertakt het geestelijk leven onder de maatschappelijke kultuurvormen aanwezig is; hoe de imponderabilia van den geest het leven der menschheid evenzeer beïnvloeden als de bevrediging der stoffelijke behoeften.
Het evenwicht tusschen hare marxistische denknormen en haar geestelijke verlangens schijnt mij uiterst wankelbaar toe. Zullen de laatste de eerste tenslotte toch verbrijzelen? De Roomsche criticus Bernard Verhoeven zag in de poëzie van Henriëtte Roland Holst een zielegang, welke haar onvermijdelijk scheen te voeren tot een aanvaarding van religieuze concepties, die in het Katholicisme het volmaaktst verwezenlijkt zouden zijn. Die lijn is scherp getrokken, voorzoover zij aangeeft de ontwikkeling van een leven voor de aarde tot een leven voor den geest. En dan doet het er niet toe, welken vorm van religie deze moderne Hadewych eindelijk zal vinden - de hoofdzaak is, dat zij de zelfgevlochten aardebanden heeft kunnen loswinden en weer de kracht vond in den acther op te stijgen.
JAN DE VRIES