Den Gulden Winckel. Jaargang 24
(1925)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPierre Louys †Ga naar voetnoot1)DE dood van Pierre Louys heeft, gelijk men dat met rede zegt: rouw gebracht over de Fransche letterkunde. Maar niet alleen de letterkundigen treuren. Niemand, die in verband staat met of belang stelt in het geestelijk leven, kan bij dit verscheiden onverschillig blijven. Louys was een buitengewoon rijkgestoffeerde geest, een rustig-bedachtzaam en scherpzinnig man. Zijn cultuur was grooter dan die van zijn tijd en hij had een critisch vernuft, waar geen van zijn tijdgenooten aan raken kon. Hij behoorde tot die groep Fransche kunstenaars uit het eind van de XIXde eeuw, die mede geholpen hebben om de kunst en de poëzie van de heerschende invloeden te bevrijden. Hoewel zij zich officieel vol eerbied toonden voor de meesters, reeds vergaan of voorbijgestreefd, maakten zij voor zich zelf, bewust, een geheel nieuwe kunst; of zij hielpen, bewust, een nieuwe kunst voorbereiden. Ik heb Louys een dertigtal jaren geleden oppervlakkig gekend. Hij kwam dikwijls op de Bibliothèque Mazarine. Ik woonde toen naast die instelling en bezocht haar | |
[pagina 125]
| |
dagelijks. Werkte hij in dien tijd niet aan zijn sierlijke vertaling van Meleagus? Ik zag hoe hij, vol vuur en ijver, de texten van de Anthologie bestudeerde, terwijl ik de historische documenten raadpleegde. Een kleine ‘mythe’ door mij gepubliceerd: ‘Le Repentir de Pythéas’ had zijn aandacht getrokken en wij spraken gaarne schertsend over de barbaren, de halve barbaren en de kwart-barbaren, voor wie hij het, zonder veel overtuiging!, opnam. Hij was verzot op het zuivere hellenisme; maar óók op een mengsel van Grieksche en Oostersche cultuur. Hij wist echter voor zich zelf duidelijk te onderscheiden en hij stond hierdoor alleen reeds verre boven al zijn critici, bewonderaars en vleiers. Met het oog op de zuivere waardebepalingen en de juiste groepeering der verdiensten is het te betreuren, dat hij bij het groote publiek bijna uitsluitend bekend is door zijn ‘Aphrodité’, dat zeker niet zijn beste werk is. Dan is ‘La Femme et le Pantin’ een heel ander boek: een gaaf en krachtig meesterwerk. De onvergelijkelijke stompzinnigheid van onze letterkundige wereld maakte, dat Aphrodité, gehéél tegen de duidelijk uitgesproken bedoelingen van den schrijver in, beschouwd werd als een monument van het verfijndste atticisme. De brave François Coppée lanceerde Louys, en voor die gelegenheid haalde hij de heele helleensch-romeinsche oude-rommel van de Romantiek en de ‘Parnas’ nog eens voor den dag. Dat neemt niet weg dat in dat boek de toon, de stijl en de denkvormen dichter bij het Hooge Lied en zelfs dichter bij de vertellingen der Duizend en Een Nacht staan, dan bij de mannelijke geest van de atheensche poëzie uit de goede jaren. Ik was juist te Athene toen het artikel van Coppée verscheen in ‘Le Journal’. In het belang van Louys, om hem de gerechte toorn der Godinnen te besparen, leek het mij goed en nuttig om het heiligschennend blad te verbranden op de plaats van twee kleine tempels aan Aphrodité gewijd, waarvan de ruïnen zich bevinden op den weg naar Eleusis, niet ver van de kerk van Daphni. Ik geloof niet dat Louys mij dit offer aan de waarheid ten kwade geduid zal hebben. Hoewel wij elkander nooit meer gezien hebben werd onze geestelijke relatie nooit geheel verbroken. Nog voor kort bedankte hij mij voor de aandacht die ik besteed had aan zijn theorie, volgens welke alle verzen in het werk van Molière door Corneille geschreven zouden zijn. Louys hechtte groote waarde aan die ‘ontdekking’. Den tegenstand schreef hij toe aan een samenzwering van Académie en officieele wetenschap. Maar tot welk een uiterste zijn heftige en teedere liefde voor het paradoxale, zijn rustige hartstocht voor het verbijsterende Onverwachtsche hem ook voeren mochten, hij verdedigde zijn, ondanks alles een beetje krankzinnige, stellingen met een bewonderenswaardige kennis van zaken; een vindingrijkheid en een scherpzinnigheid, welke betooverden. Maar het Oordeel, zult ge zeggen! Hij had een scherp en juist kritisch oordeel. Deze gave echter was helaas bij zijn generatie niet in tel. Hij heeft dezen schat in zich miskend. Maar niet altijd! Het kiesche en exquise van zijn kunst dankt hij daaraan: aan ‘le jugement’.
CHARLES MAURRAS |
|