| |
Boekenschouw
Oorspronkelijke werken
Charles Huygens. Tegenstellingen. - G.J. Slothouwer, Amersfoort, zonder jaartal. (242 blz.).
f 3.90
Deze roman van een mij onbekenden schrijver speelt in den oorlogstijd. Een jonge man, amsterdamsch reeder, Frank van Oosterzee, woont het uitbreken van den oorlog in Berlijn bij. Levendig worden de toestanden die ons allen nog versch in het geheugen liggen geschilderd, en niet alleen de toestand in Duitschland, ook die in ons land. Frank is getrouwd met een Duitsche vrouw, de dochter van een gepensionneerden Pruisischen generaal.
Carla is niettegenstaande haar huwelijk en jarenlang verblijf in Holland toch met hart en ziel Duitsche gebleven en komt zelfs zoover dat zij spionnagediensten voor Duitschland gaat verrichten. Franks familie treffen nog allerlei andere ellenden, die alle een gevolg van den oorlog zijn: een zusje wordt door een verdwaalde kogel bij het aardappeloproer in Amsterdam getroffen, een zoon wordt zenuwziek, schepen van de reederij worden getorpedeerd enz. enz. Het boek, dat wel goed, maar wat droog en zakelijk geschreven is, brengt ons de oorlogsjaren weer duidelijk in herinnering met alle distributie-narigheden, zijn eigenaardige handelaars in varkens, zeepen, vetten, met zijn politieke moeilijkheden en zijn vele spionnen, waar men ze het minst zou verwachten. Frank en zijn vrouw scheiden, Carla gaat naar haar familie in Duitschland terug, Frank blijft met de kinderen achter. Wanneer Frank voor herstel van zijn gezondheid naar Zwitserland gaat, willen zijn kinderen daar graag met een paar Duitsche kinderen spelen, welk voorval de hoofdpersoon van dezen roman doet zeggen tegen zijn ex-zwager: ‘Is het niet Günther, alsof de kinderen je vertellen wat je al dadelijk in de naaste toekomst te doen hebt? Er is een oogenblik geweest, Günther, dat zij bij ons de scheepvaart stil wilden leggen uit angst voor duikbooten. En toen heb ik er op gewezen dat wij reeders een taak hadden; dat wij in 't belang van ons land niet de veilige haven mochten opzoeken, maar onszelf moesten zeggen: Hou zee! Is het niet merkwaardig dat je zoo spoedig, wanneer het leed, het persoonlijke leed, over je komt, je beginselen vergeet? En is het niet of een handeling van die kinderen, die er toch waarachtig niets aan doen kunnen dat ons tegenwoordig geslacht al die ellende over de wereld heeft gebracht, je herinnert, dat je niet de veilige haven van je eigen leed mag opzoeken, maar dat je midden in het leven moet blijven staan om voor hen de toekomst zonniger te maken’.
| |
Maurits Wagenvoort. Maria Magdalena's loutere liefde. Nieuwe Herziene uitgave. - Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur. Amsterdam, 1925. (343 blz.).
f 3.50
Dit boek werd reeds geschreven in 1896 en nu wordt het opnieuw, in een herziene editie, in het licht gegeven. In de opdracht, die tot mevrouw Louis Couperus is gericht zegt de schrijver o.a.
‘Eens noemde hij (L.C.) het “een mijner liefste boeken”, een ander maal “een heerlijk werk”, en gij weet hoe hij het in zijn boekerij geplaatst had onder de “groote historische romans” welke hij bezat. Dezen laten herdruk had ik gehoopt aan hem te kunnen wijden’ ...
Na deze inleiding zijn onze verwachtingen vrij hoog gespannen, en hoewel Maria Magdalena een zeer serieus en goed geschreven boek is, kunnen wij het groote enthousiasme, waarvan hierboven melding wordt gemaakt, toch niet geheel deelen, althans niet zóo, om van een ‘heerlijk’ werk te kunnen spreken.
‘Maria Magdalena's loutere liefde’ behelst, meer nog dan het relaas van die liefde, het leven en sterven van Jezus. Dit zeer bekend gegeven is behandeld op de wijze van een historischen roman: het persoonlijke gevoel en de persoonlijke opvatting van den schrijver blijven geheel buiten spel en het boek is de zeer minutieuse beschrijving van Jezus' leven en lijden. Laat ik met een paar citaten volstaan, die de beeldende en gave beschrijvingskunst, waardoor dit boek treft, toonen.
‘Steeds en overal bedreigd door den dood, gelijk nu reeds Johannes den Dooper gedood was, omdat hij de waarheid verkondigd had, aanvaardde Jezus dit onvermijdelijk einde en werd zijn moed grooter, zijn kracht sterker. Had men zich reeds vroeger verwonderd dat zijn woord klonk als dat van een machthebbende, te Jeruzalem, in den Tempel, voelde hij krachtiger dan elders dat hij, de zoon Gods, hier in het huis zijns Vaders was. Eenmaal, tegen het Paaschfeest, had hij een zweep genomen en de geldwisselaars, de schacheraars, de venters, die door hun geschreeuw en getwist den Tempel ontheiligden, weggeranseld, voortgedreven ten poorten uit, de straat op. Een algemeene ontzetting van eerbied was door deze daad van moed gegaan over het toegestroomde volk, maar tevens ook had hij honderden gevaarlijke vijanden tegen zich opgeroepen -’.
Tot slot nog dit citaat dat beschrijft hoe Judas' liefde voor Jezus in haat verandert door Maria Magdalena.
‘Met een glimlach van voldoening overzag Jezus nu de talrijke groep mannen en vrouwen, die over het leven uit getrouw, hem volgde, en daarbij viel zijn oog, terwijl zijn lach nog blijder scheen, op Maria Magdalena. Zijn oogen verkregen plotseling een uitdrukking van aangename verrassing, zijn ingevallen wangen wonnen kleur. “Volgt gij mij ook, Maria?” vroeg hij.
Zij viel hem te voet, en de handen smeekend tot hem opheffende, riep zij: rabboni, sta toe dat ik u volge!’
‘Volg mij’, zei de Heer, haar opheffende, ‘gij zult met den Zoon des menschen de eeuwige gelukzaligheid deelen. Toen wist Judas, dat hij rabbi Jezus haatte’.
| |
G. Sevensma Themmen. De andere weg. - Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam, zonder jaartal. (244 blz.).
f 3.50, geb. f 4.75
Lou van Weel, een gevoelig en vroom jong meisje, gaat, na haar examen teekenen, in Amsterdam wonen, waar ze een betrekking heeft gekregen in een groote meubelzaak. Het gezin van Weel is niet zoo innig verbonden als Lou wel zou wenschen: haar vader is niet geloovig, gaat niet naar de kerk, en dat doet Lou vooral, die innig geloovig is, veel verdriet. De moeder leeft slechts oppervlakkig mee met haar gezin en doet alles om den vrede in huis te bewaren. Verder is er nog een achterlijk broertje Pim dat onmogelijk kán leeren maar door ‘Pa’ toch wordt gedwongen om naar de H.B.S. te gaan.
In Amsterdam maakt Lou kennis met allerlei voor haar nieuwe elementen: Lucie, de dochter van de mevrouw waar zij inwoont, studente in de philosophie, Greet, de zich voor anderen opofferende, Hans, student in de rechten, en dan nog een studente in de theologie. Met deze jonge menschen boomt Lou zwaar over allerlei diepzinnige onderwerpen, maar het eind van alle redeneering is telkens ‘de oude smeeking’:
| |
| |
‘Heer neem mij maar mee. Als ik u maar mag zien -’. Lou maakt kennis met een jongen man, haar nieuwen patroon Aart van Gravesteyn, die haar liefkrijgt en ook voor haar ‘der herrlichste von allen’ is. Toch loopen hun gevoelens en levensopvattingen zeer uiteen, en Aart is eigenlijk een uiterst oppervlakkige en zeer egoïstische natuur, vrij bekrompen en kleinzielig, die bovendien zijn aanstaande vrouw in onwetendheid laat omtrent teedere relaties uit zijn jonggezellenleven. Dat dit huwelijk voor de gevoelige en aanhankelijke Lou niet gelukkig wordt ligt voor de hand. Al gauw wendt Aart zich weer naar zijn leven van jonggezel, en laat Lou alleen. Wanneer Lou's kindje dood geboren wordt, vervalt ze in een hevige apathie. Tot overmaat van ramp wordt de arme Pim juist in dien tijd zwaar zenuwziek en moet naar een inrichting. Dit alles wordt voor Lou, die toch al zooveel te dragen heeft, verzwegen, tot ze bij een onverwacht bezoek aan haar ouderlijk huis de treurige tijding hoort en hierop in verontwaardiging over het zwijgen van haar familie er allerlei zware verwijten uitgooit die ‘Pa’ noodzaken haar zijn huis te ontzeggen.
Dit voorval geeft Lou den genadeslag, en ze dreigt, evenals Pim, zenuwziek of erger te worden. Haar huwelijk, dat ze zoo mooi zag en verwachtte, is mislukt, en hoewel er geen boos woord tusschen Aart en haar valt is het toch duidelijk dat hij niets om haar geeft. Ze wordt met haar vriendin Greet naar buiten gezonden.
Na Aarts eerste wekelijksch bezoek blijkt zijn oppervlakkig egoïsme weer duidelijk. Het doet Lou pijn, en bitterheid over haar mislukt huwelijk komt in haar op.
‘Toen ze eindelijk moe en uitgeraasd stil op haar kussen lag, gulpte ook tegelijk het warme berouw in haar op.
“O Vader” fluisterde ze “vergeef”. Ik wist het niet, ik heb U niet gezien’. Nu zag ze Hem, en den weg dien Hij wilde. Zijn hand was op haar en Zijn kracht bij haar. Ze stond op en liep naar het raam. Op het korenveld tegenover het huis wachtten nog een paar late schooven. Aart - dacht ze, wij - late schooven. O, jongen, als God ons maar binnen haalt ....
Wanneer Lou, geestelijk gesterkt door haar geloof, weer thuis is, bemerkt ze dat haar man haar bedriegt. Ze wil niets zeggen, ze hoopt hem door haar liefde te binden. Dit lukt niet en ze verrast hem in de armen van die andere. Radeloos loopt ze dan 't huis uit, reist naar haar ouders in Den Haag, doch dwaalt eerst wanhopig door den regenachtigen avond, tobbend en wèg in haar verdriet. Ze wordt door de tram overreden en deerlijk verminkt in een ziekenhuis opgenomen. Wanneer ze voelt dat ze moet sterven heeft Lou een hevigen strijd die zich aldus besluit:
‘Blijven of gaan, ze gaf het willig over. - God was er. Hij had heerlijkheid en moed en troost, wat zou ze dan nog vreezen. Ze voelde zich veilig in de omslotenheid van zijn sterkte, die haar zou dragen in het leven of in den Dood’. - Vredig sterft ze, verzoend met iedereen. Ik geloof dat dit boek een eersteling is; als zoodanig zijn er veel te waardeeren kwaliteiten: fijne karakterteekening van de hoofdpersonen en een zeer beschaafde schrijftrant. Alleen van langdradigheid is het niet vrij te pleiten, en ook het slot kon wel wat minder melodramatisch zijn geweest.
| |
Tine Bonnema. De gouden draad. - D.A. Daamen's Uitgeversmaatschij, 's Gravenhage. (2 dln 470 blz.) f 3.90
geb. f 5.40
Evenals ‘De andere weg’ van mevr. Sevensma Themmen is dit boek een ‘christelijke roman’. Hoewel de verschillende personen die in dezen roman voorkomen wel levendig zijn weergegeven en ook de entourage en de interieurschildering niet onverdienstelijk is en het geheel vlot is geschreven komt ‘de christelijkheid’ wel heel erg op den voorgrond en maakt dit boek voor ‘anders denkenden’ daardoor wel eens een vreemden indruk. Wat bijv. te zeggen van een jongen van veertien jaar die met zijn grootmoeder de volgende gesprekken houdt: ‘Weet u wat Jaap Dekker laatst zei? onderbrak Bob haar overpeinzing. Wij praatten een beetje als jongens onder elkaar in de pauze, een paar waren Hervormd, een paar Gereformeerd, Jaap en ik onder anderen. Een van de Hervormde jongens zei tegen Jaap: ‘Jullie kerk heeft nog niet zoo lang bestaan; de onze is veel ouder! ...
Jaap kon dat zeker niet velen en zei nijdig-bedaard terug: - En jullie kerk is als een mooi, ... prachtig gebouwd renpaard, maar ... het is dood. En of je nu al zegt wat 'n mooi paard en wat 'n fijne ranke pooten ... slanke hals en fiere kop ... 't paard is en blijft dood. -
De hoofdinhoud is de liefdesgeschiedenis van het jonge en zeer godsdienstige meisje Elly van Schagen en Dominee de Groot Herwaarde. Hieromheen groepeeren zich nog vele kleine bij-verhalen, zooals dat van het gevallen meisje Noortje dat tot inkeer is gekomen en naderhand nog met een post-ambtenaar trouwt, en van Elly's zusje Nan, die van een ‘anders denkenden’ jongen houdt. Gelukkig komt ook dit terecht. Na een zware ziekte is Nan geheel veranderd. Na veel twijfelen van den kant des dominees, na veel angstig wachten en hopen van Elly's kant vinden de twee elkaar. Elly ‘ontvangt het uit God's hand als een bijzondere begenadiging dat ze, zoo jong nog - de vrouw mocht worden van een Dienaar Gods....’
| |
Vertaalde werken
Johannes Dose. Vrouwenadel. Uit de herinneringen van een oud geslacht. Uit het Duitsch vertaald door E. van Ruytenberg. - (C R. Hindrichs, Breskens 1924). 296 blz.
f 2.25; geb. f 2.90
In de inleiding van E. van Ruytenberg lezen wij o.a. over dezen roman: Een brokstuk uit de geschiedenis van J. Dose's oude woonplaats Hadersleben brengt hij ons in zijn ‘Vrouwenadel’. Dit oude stadje, eens de beroemde residentie van Deensche koningen en Sleeswijksche hertogen, waar een oud huis van 1559 historische herinneringen wakker roept, is het tooneel waarop zich de geschiedenis afspeelt. Midden in de moeilijke tijden, die ook in de hertogdommen onmiddellijk na den 30 jarigen oorlog heerschten, voert ons de schrijver in zijn Vrouwenadel. De zweedsche heldenkoning Karel Gustaaf met zijn avontuurlijken geest is in oorlog met Denemarken dat, ondanks de hulptroepen van Polen (die ook met de Zweden in oorlog waren) en Brandenburgers die het willen komen steunen, toch bijna wordt veroverd.
Van al de ellende verbonden aan de ‘hulp van Polen’ die gepaard ging met branden en moorden, vertelt het boek op een boeiende manier. Vooral de predikanten hadden het door de ‘Polacken’ hard te verantwoorden en werden bij massa's vermoord en gemarteld. Natuurlijk ontbreekt de romantische geschiedenis van een jonge en zeer edele vrouw niet in dit boek. Het is Eleonore van Eisenberg, die vol moed alles trotseert, iedereen helpt, jonge mannen in een geheime onderaardsche gang bergt, een Poolsch officier die het op haar eer heeft gemunt een duchtig lesje geeft en die ten slotte liefde opvat voor een ander Poolsch officier, doch - zij kan hem niet trouwen omdat hij Roomsch is en zij zeer fanatiek Luthersch. Een gelukkig toeval komt den gelieven te hulp. De Pool, Bogislav Tetten geheeten, verteld dat hij door een eed aan het Roomsche geloof is verbonden:
‘Bij mijn rechterhand moest ik beloven om, zoolang zij het zwaard kon trekken, het te voeren tegen de Zweden en aartsvijanden van het Katholieke geloof, en een strijder te zijn voor de alleenzaligmakende Kerk!’
Na vele jaren komt Tetten terug zonder rechterarm, die
| |
| |
hem in den oorlog is afgerukt, en zonder Roomsch geloof, zoodat de beide oude gelieven eindelijk vereenigd zijn. Het is een interessant tijdperk waarover deze roman handelt, en hoewel de personen zeer conventioneel en weinig levend zijn weet het boek door den vlotten stijl toch wel te boeien.
| |
Hugh Walpole. Levensmoed. (Fortitude). Geautoriseerde vertaling van mevrouw G. van Uildriks. - Uitgegeven door J. Philip Kruseman, Den Haag. (De gouden serie, deel XI). (432 blz.).
f 3.90, geb. f 4.90
Deze zeer lijvige roman geeft de levensgeschiedenis van Peter Westcott; van het oogenblik af dat hij als twaalfjarig jongetje in de gelagkamer van Samuel Figgis in Treliss hoort zeggen door den ouden ‘grijzen Mozes’: ‘'t Is het leven niet waar het op aan komt, 't is de moed die je er toe hebt ...’, tot aan
Hugh Walpole
het oogenblik dat hij als volwassen man, na een leven vol teleurstellingen, met moed een nieuw leven begint.
Het begin van den roman doet eenigszins Dickensachtig aan - de vreemde, wreede vader, het donkere huis waar Peters jeugd wordt doorgebracht, de zieke moeder en de stokoude grootvader zijn zoo duidelijk geteekend en worden ons even kalm en smakelijk voorgezet, als in de romans van Dickens dikwijls het geval is. De kostschool-ervaringen van Peter zijn ook op deze eenigszins langdradige, maar duidelijk typeerende manier weergegeven. Peter komt na een hoogloopende oneenigheid met zijn vader in een klein tweedehandsch boekwinkeltje, waar, geheel onverwacht, opeens nihilistische plannen schijnen te worden uitgebroed. Hij schrijft een boek, dat direct een zeer goed stuk werk blijkt te zijn en den weg naar succes en roem voor hem opent. Hij trouwt met de vrouw die hij liefheeft en wier bezit hem het grootste geluk op aarde lijkt. Het huwelijk mislukt.
Dit gedeelte van het boek is misschien wel het beste - de kleine misverstanden, de langzame verwijdering die tusschen Clare en Peter rijzen en hun liefde verwoesten. Wanneer het kind, de kleine Stephen, sterft, wordt de kloof nog grooter, en tenslotte gaat Clare weg met een huisvriend. Dit treft Peter diep, en hij besluit terug te gaan naar huis, naar Scaw House waar zijn vader nog leeft.
Wanneer hij in Treliss aankomt, treft hij daar een vriendin aan uit zijn eersten tijd in Londen. Ze is zeer ziek en sterft waar hij bij is. Zij haalt hem er toe over om opnieuw te beginnen.
‘Geloof mij Peter, het is van zoo gering belang, al dat verdriet dat je hebt geleden, als je 't maar dapper draagt. De moed dien je nu vroeger noodig hadt, is niets vergeleken bij den moed, dien je nu zult moeten hebben, als je terug gaat. Laat mij sterven, wetende dat wij samen terugkeeren. Bedenk wat je leven, als het goed genoeg is, kan beteekenen voor anderen. Ga terug, om wéer slagen op te vangen - denk er niet aan, wat je lichaam wedervaart - dàt kan ieder verdragen. Londen wacht je, daar is leven en tegenspoed en moeilijkheden. Daar zijn menschen die je helpen kunt. Je zult gaan, met al wat ik je geven kan achter je ... wil je gaan Peter?’
Peter wil gaan, en dus zal er waarschijnlijk nog een even lijvig vervolg op dezen roman komen. Alhoewel hij niet vrij is van een moraliseerenden toon en een soort van sentimentaliteit die bij Engelsche romanschrijvers niet zeldzaam is, komen er toch uitstekende gedeelten in voor en is het over het algemeen een eerlijk en serieus bedoeld boek.
| |
Eleanor H. Porter. ‘Zus Sannie’. Vertaling van H.S. Valeton-Ortt. - J. Philip Kruseman, 's Gravenhage. (319 blz.).
f 2.25, geb. f 3.25
Zus Sannie is het verhaal van een jong meisje, dat na den dood van haar moeder altijd voor haar jongere broer en zuster bezig is. Haar vader legt alle zorg op haar jonge schouders en niets kan goed gaan als ‘zus Sannie’ niet helpt. De familie neemt zus Sannie geheel in beslag, tegen haar zin, daar ze liever piano wil studeeren, waarvoor ze een groot talent vertoont. Haar vader verliest zijn geld, zus Sannie blijft de zorgende zich altijd opofferende ziel: zelfs haar verloofde staat ze aan haar zusje af. Ten laatste vindt zij, wanneer broer en zus getrouwd zijn, zelf geluk in de liefde van een bekend musicus. Een vlot en vroolijk boek, geschikt voor iedere bakvisch.
| |
John Fleming Wilson. De man die terug kwam. Bewerkt naar de amerikaansche uitgave door Ellen Eck. Geïllustreerde film-editie. - Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, zonder jaartal. (163 blz.).
f 1.50, geb. f 1.90
Dit echt ‘Amerikaansche’ verhaal zal misschien als film wel genietbaar zijn, daar er zooveel ‘in gebeurt’ en wel op de meest verwijderde plekken van den aardbodem. Als ‘roman’ is het vrijwel onleesbaar. Het is de geschiedenis van een jongen millionnair die zich aan allerlei uitspattingen overgeeft en geheel aan lager wal raakt. Hem wordt de reddende hand toegestoken door Marcelle, de edele en hoogstaande jonge vrouw, die hem liefheeft en hem wil redden. Zij ontmoeten elkaar in een kroegje, en bovendien schuift ze opium. Toch brengt zij hem weer op den goeden weg, en zij schrijft hem voor den
| |
| |
geheelen weg dien hij al boemelend gegaan is, nog eens terug te gaan, zoodat hij met een rein geweten bij zijn vader arriveert. Ze rekenen keurig uit dat het 16.204 /4 K.M. is.
Dan gaat alles van een leien dakje. Ze trouwen, en als bij tooverslag is Harry een ‘adel’borst en gentleman geworden. Niet alleen dat de zoetige en zondagsschoolachtige moraal ons tegenstaat, maar het boekje is nog bovendien zoo slecht en onbeduidend geschreven dat het geen reclame is voor de film die er naar werd gemaakt.
| |
Olav Duun. Juvikingen. Uit het Noorsch vertaald door M.A. Zeeman. - N.V. Uitgeversmaatschij. v. Loghum Slaterus en Visser. Arnhem 1924. (250 blz.). Ing. f 2.50.
Onder de romans die uit de Scandinavische litteratuur in het Nederlandsch worden vertaald, is deze roman lang niet de minste. Hij vertelt ons van een boerengeslacht, de Juvikingen, en in het eerste hoofdstuk worden ons de voorouders van hen die in het boek voorkomen, opgenoemd.
Ze woonden op Juvika, een arbeidersboerderijtje, dat telkens, door iederen Juviking wordt uitgebreid.
‘En over de Juvikingen werd gepraat, waar ze ook kwamen. Ze waren velen in getal en meest allen waren het reuzenkerels. Zij hingen aan elkaar als klitten. Forsche manspersonen, maar hoe dat nu kwam, ongetrouwd bleven ze meest, behalve de oudste en die haalde dikwijls verweg wie hij hebben wou; gewoonlijk nam hij haar met geweld door harde manier van doen; er zijn daaromtrent veel verhalen in omloop’. -
Wanneer het boek begint is Peer-Anders de Juviking een oud man, en al heel spoedig sterft hij. Het heengaan van dien ouden boer, die nergens aan gelooft, en die zelfs niet bijgeloovig is, wordt heel sober, maar bijzonder suggestief gegeven.
- ‘Op eens vliegt hij overeind en luistert. ‘Hoor de bok!’ maar lachend gaat hij weer liggen: ‘Och wat, 't is die ladder maar, tegen den beukeboom; mij verschrikken ze niet’. Er stond iets leelijks buiten tegen den muur, dat merkten ze. Een booze geest reed op het dak. Het was een ongeluksnacht. Peer Anders had een erge bui van benauwdheid en gerochel. Toen dat over was zei hij ‘Kom nu Ane, geef me nu den staf’.
‘Bid tot den Heer, bid onzen lieven Heer’ fluisterde ze dringend.
‘Als ik vroeger niet tot hem gebeden heb, dan ...’
Dat was het laatste wat hij zei. Ane deed de deur open, opdat de ziel vrij kon ontsnappen; en toen deed ze met het lijk wat er mee gebeuren moest’. -
Jens en Peer, de twee zoons, blijven op Juvika achter. Peer laat Juvika aan Jens, hoewel die er veel minder hart voor heeft en heeft moeten trouwen met een meisje, ver beneden zijn stand. Het verhaal geeft dan het leven van die twee mannen, beide werkend en zwoegend en tobbend over veel duistere vragen, ieder op hun manier. Peer, die zich op een andere hoeve heeft gevestigd, krijgt een maagkwaal, die hem jong zal doen sterven. Hij denkt dat dit de straf is voor allerlei kwaad dat hij heeft bedreven, en het bijgeloof krijgt toch nog vat op hem. Om beter te worden gaat hij naar Andrias, de tooverfin; maar wanneer Peer met hem praat merkt hij wel dat Andrias niet de minste macht heeft. ‘Maak dat je wegkomt, helsche Fin’, viel Peer uit. Hij liep als een reus, ziek was hij, maar gevaarlijk om mee te vechten. - ‘Ga me uit het licht!’ Hij wilde naar huis en ziek zijn zoolang hij leefde! En wanneer Peer sterft als een echte Juviking, zonder tot ‘Onzen lieven Heer’ te bidden om vergeving, omdat hij ‘liever zijn straf wil lijden’, is zijn zoon Anders, nog maar veertien jaar, in staat om zijn plaats in te nemen. ‘Hij nam zijn plaats in en was er voor berekend. Dat en dat zei hij aan tafel na zijn vaders dood; het werd een lange reeks van goede woorden, terwijl ze gingen van man tot man. Aan Peer dacht spoedig niemand meer’. Hoewel dit boek geen gewone ‘roman’ is, boeit het door zijn mooie, stoere taal en de gave karakters dier boerenmenschen van Juvika.
| |
Th. Jeske Choiski. De groote strijd. Historische roman uit den tijd van den Romeinschen keizer Marcus Aurelius, vertaald door J.P.M. Vlekke. Illustraties van R. Gruszka. - Keurboekerij Het Nederlandsch Boekhuis, Tilburg. 2 dln. (318 en 421 blz.). f 1.70, geb. f 2.25 per deel.
Deze historische roman is een zeer goed gedocumenteerd en aangenaam geschreven relaas van den strijd der Romeinen tegen de Barbaren, voornamelijk tegen de Quaden en Marcomannen, die aan den oever van den Donau woonden.
De tribuun Publius Quinctillus Varus wordt beschreven als: ‘mager, van middelbare grootte, met den ronden schedel der Romeinsche patriciers, was hij niet ouder dan dertig jaar. Het breede voorhoofd, de arendsneus en de vastgesloten lippen gaven hem, van terzijde gezien, een gierenprofiel. De hoofdtrek van dit nuchter gladgeschoren gezicht, was trotsche onbuigzame wilskracht. Er was een koele vastberadenheid op uitgedrukt die met anderen zoo weinig medelijden heeft als met zichzelf’ - Hij speelt als aanvoerder van de Romeinsche legioenen een groote rol. Ook van den strijd tegen de eerste christenen verhaalt het boek, en het besluit met de wonderbaarlijke overwinning der Romeinen op de Germanen. Wanneer namelijk de Romeinen dreigen te verliezen breekt er alléén over de Germaansche ruiters een ontzettend onweer los, dat hen geheel in de war brengt.
‘Ze meenden dat de goden hun gunst hadden geschonken aan de Romeinen en deze gedachte joeg hen op de vlucht’. De nederlaag is verschrikkelijk voor de Marcomannen en Quaden. De overwinning is te danken aan het ‘Oostersche bijgeloof’ (het Christelijk geloof) dat ‘gestreden en overwonnen had voor de zaak van Rome’.
De zeer lijvige roman, levendig en interessant, beschrijft een bijzonder belangrijke episode uit de Romeinsche geschiedenis. Uit welke taal het boek overigens is vertaald blijft een geheim.
N.v.K.-B.
|
|