Prof. Valkhoff's litteratuur-beschouwing
Over Frankrijk's letterkunde, door Prof. Dr. P. Valkhoff. - Amersfoort, Valkhoff & Co.
Dit jongste werk van een der Nederlandsche critici die het best met de Fransche litteratuur zijn vertrouwd, bevat, naast een uitgebreide studie over het werk van Anatole France, drie opstellen over Flaubert en twee beschouwingen over Pierre de Ronsard. De studie over France is een zeer volledig repertorium van diens meeningen en ideeën, zooals hij die bij monde van zijne diverse personnages heeft uitgesproken. Men kan zich gemakkelijk voorstellen hoe lastig de taak van den criticus is geweest, wanneer men bedenkt dat de geniale dilettant France bijna geene van alle in omloop zijnde gedachten over philosophie, kunst, geschiedenis, litteratuur, politiek en wetenschap onaangeroerd heeft gelaten. Maar omdat France in den eigenlijken zin geen denker was - daarvoor miste hij te zeer alle overtuiging - is dit repertorium niet zoozeer een overzicht van zijne ideeën, als wel van de voorwerpen zijner fijngenuanceerde overpeinzingen, bespiegelingen en gevoelens. Men weet dat France zichzelf vaak tegenspreekt, en dat men bij hem, naast gezonde begrippen uitgedrukt in een definitieven vorm, talrijke subtiele
Prof. Dr. P. Valkhoff
ongerijmdheden aantreft. Dit blijkt heel duidelijk uit deze studie. Prof. Valkhoff heeft hier zeer objectief werk geleverd, dat een prachtig materiaal vormt voor hen die uit het werk van France eene conclusie willen trekken in verband met de geestelijke stroomingen in den loop der negentiende eeuw.
Minder gelukkig acht ik de vergelijking van France's poëzie met die van Leconte de Lisle, vooral waar de heer Valkhoff beweert dat de verzen van France gebreken hebben, die hen altijd ver beneden die van zijn meester Leconte de Lisle zullen doen blijven. Ik zal niet ontkennen dat France minderwaardige gedichten heeft geschreven, maar het blijft, lijkt me, buiten alle betwisting, dat sommige strofen uit de gedichten Leuconoé en Prise de voile tot de zuiverste geluiden behooren die in dit tijdperk weerklonken. Zij bezitten, deze verzen, een gloed, een bewogenheid, die wij zelfs in de beste verzen van den koelen parnassien van Les poèmes barbares missen, en waardoor zij onmiddellijk aansluiten bij het harmonieuze lied van André Chénier.
Dezelfde nauwgezetheid, dezelfde objectiviteit die de ontleding van France's gedachten kenmerkt, vinden wij terug in de drie studies door den auteur aan Flaubert gewijd: de jeugd van Flaubert, de