Den Gulden Winckel. Jaargang 24
(1925)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGa naar voetnoot*)Brief uit ParijsLitteraire Strategie.Als men in een Parijschen artistieken salon komt, valt het op, niet alleen dat alle vrouwen, die nauwelijks de planken hebben aangeraakt, zich ‘artiste lyrique’ noemen, maar dat het mannelijk geslacht zich algemeen den titel ‘homme de lettres’ toeëigent, niettegenstaande men nooit een gedrukte letter van hen heeft gezien. Dit bracht Fernand Divoire ertoe in een heerlijk ironisch boekske ‘Strategie littéraire’ (pas herdrukt en aangevuld) zich de vraag te stellen: ‘Hoe een schrijversnaam te verwerven, zonder 'n pen op papier te zetten’, onontbeerlijke handleiding voor den auteur en welsprekend pendant van Machiavelli's voorschriften voor de opvoeding van den prins. Schrijver waarschuwt vooraf, dat men zijn strategie niet met vulgair arrivisme moet verwarren. De bruuske aanval van den arrivist mislukt persé. Daarentegen is strategie de kunst van handig bedekt manoeuvreeren. Wat de litteraire bagage betreft, deze is slechts bijzaak: ‘ll faut avoir le courage de le dire: le talent est un luxe agréable, mais complètement inutile à la carrière de l'homme de lettres’. In een uiterst-vernuftig ‘plan de campagne’ bestudeert Divoire alle phasen der letterkundige carrière. Hij raadt aan zoo jong mogelijk te debuteeren, zoodat de naam al bekend is, vóór het eerste boek loskomt: noodzakelijke voorwaarde voor het succes. Dan uiterst-voorzichtig het litteraire milieu te kiezen. Voorts met de kameraden een kleine revue te beginnen om in contact met de andere tijdschriften te komen. Een manifest is gevaarlijk, daar het veel vijanden maakt, doch aan den anderen kant profiteert men van de vlag, die de imaginaire lading dekt. Dezelfde vóór- en nadeelen ondervindt men bij de aansluiting bij een of ander litteraire beweging. Toch is deze groeps-strategie de eenige manier om er te komen. De eenzamen, hoe geniaal ook - 'n Bourges, 'n Suarès - worden onbarmhartig verpletterd. Bij al deze raadgevingen, aan het succes of échec van bekende tijdgenooten getoetst, geeft schrijver waardevolle recepten voor persoonlijke publiciteit. Natuurlijk veroordeelt hij de romantische vermomming van den ‘bohémien’. De moderne schrijver moet er juist zoo onopvallend mogelijk uitzien. Een photogenetische kop kan echter geen kwaad. Ook moet de auteur niet op opzichtige wijze door immoraliteit van ideeën of levenswandel de aandacht trekken. Dit werkt niet meer op het publiek. Een duel, hoewel verouderd, heeft nog dit voordeel, dat er in de practijk toch niet gevochten wordt, zoodat men vrijelijk van getuigen kan wisselen. Een bekeering tot het Katholieke geloof, als contrast op een verstokt zondaarsleven, geeft dikwijls aanleiding tot welkome geruchtmakende interviews. Een politieke of sociale leuze te voeren is ook niet kwaad, daar het publiek alsdan de afwezigheid der boeken vergeet. Doch veel doelmatiger zijn de zuiver-litteraire reclame-middelen. Enkele schrijvers zooals Pierre Benoit vullen hun werken met plagiaten, soort van puzzles om de nieuwsgierigheid van het publiek te prikkelen en tevens de critici bij den neus te nemen. En hoeveel middelen zijn er niet om het boek te ‘lanceeren’: de gekleurde omslag met spannend uittreksel, de voorrede van een of ander ‘académicien’ en vooral de ten behoeve van den beoordeelaar geheel pasklaar gemaakte, in de loffelijkste termen gestelde auto-kritiek met het schaamtelooze: ‘Prière d'insérer’. Verder mag men als reclame-middel de litteraire polemieken niet over het hoofd zien: de mislukte aanval van Béraud, gesteund door de onafhankelijken en katholieken, tegen de ‘Nouvelle Revue Française’ heeft het kranten-publiek veel meer gepassioneerd dan de aartsvervelende binnenlandsche politiek. Een kostelooze reclame zoowel voor aanvallers als aangevallenen! Ook hier geldt, wat v. Dongen eens zeide: ‘Vertelt u zooveel kwaads van me, als u wilt; dat is veel beter dan niemendal!’ Het is onmogelijk om Divoire in al zijn wijze wenken te volgen. Ziehier eenige punten. Over het nut salons, banketten en litteraire begrafenissen te bezoeken, overeenkomstig den stelregel: ‘Moins on a d'oeuvres, plus il faut de présence’. Over de wenschelijkheid voor alle prijzen candidaat te zijn: uitstekende reclame! Over de keuze van een vrouw, die later een trouwe Weduwe zal worden, om uw litteraire nalatenschap eerbiedig te beheeren. Over de noodzakelijkheid om ‘Snobland’ te veroveren: ‘in de tegenwoordige maatschappij hebben de snobs alleen nog genoeg goeden wil om iets te applaudisseeren, wat zij absoluut niet in staat zijn te begrijpen’. En ik zou nog vergeten u de recepten te noemen om in de verschillendste genres te slagen: als unanimist, simultanist, dadaïst, en waarvan de rose-cocktail, merk Cocteau, mengsel van een oude Fransche likeur met een moderne American-drink het meest humoristische voorbeeld is. | |
Moderne Schrijvers-Loopbaan.Een bewijs, dat Divoire's strategie nog even vlijtig wordt beoefend als vóór den oorlog, biedt Pierre Mille's ‘L'écrivain’, waarin een oude oom aan zijn jeugdigen neef Pamphile nuttige wenken geeft voor het auteursberoep van thans. Pamphile is de elegante jongeling, die schrijven nog de minst vervelende van alle occupatie's vindt. Hij debuteert in 'n avant-garde-blaadje met surrealistische stukjes, die vers nòch proza zijn, en waar zijn Oom niemendal van snapt, en verkeert natuurlijk, hoewel hij de vrouwen veracht, bij voorkeur in een bar-dancing - is het de ‘Boeuf sur le Toit’? -, die het litteraire café van vroeger vervangt. Mille, die zijn schrijversroem aan zijn koloniale betrekking te danken heeft, raadt zijn neef aan een bijvak te kiezen om zijn waarnemingsveld uit te breiden, en de marine (Farrère, Loti) of de diplomatie (Giraudoux, Morand) lijken hem het vruchtbaarst. Zoo komt Pamphile van zijn eerste egocentrische lyrische raadsels tot het uitgeven van spontane novellen, die helaas nog elken draad missen, en eindelijk tot zijn eersten roman vol rake, jeugdig-frissche opmerkingen, doch zonder diepere menschelijkheid nog en waarin met de Fransche taal op de zonderlingste wijze wordt omgesprongen. Oom Mille vergelijkt dit modewerk, dat een snelvoorbijgaande ‘vogue’ zal hebben, met de laatste creatie van een grand-couturier: dit neemt niet weg, dat hij alle vertrouwen heeft in de verdere ontplooiing van dit jonge talent. | |
Commercieele Strategie.Pierre Mille ziet de schrijvers-loopbaan vooral zoo optimistisch in, omdat het Boek tegenwoordig een ongekend bloeitijdperk beleeft. Er wordt ongetwijfeld ontzaggelijk veel geschreven en gelezen. Hoe dit te verklaren? Bij elken vrede leven de letteren op. Na Waterloo bloeide de romantiek. Na Sedan het naturalisme. Ook nu is er een intense schrijfdrang. Is het, omdat er een geheel nieuwe maatschappij is geboren, waardoor de nieuwe onderwerpen voor het grijpen liggen? Nog opmerkelijker is de gestegen leesbehoefte. Blijft men na | |
[pagina 63]
| |
afloop van den oorlog sterke emoties verlangen, wat o.a. de faam van den avonturen-roman zou verklaren? Of wil men de droeve na-oorlogsperiode door verdoovende lecturen vergeten? De voornaamste omstandigheid, waar Mille m.i. niet voldoende de aandacht op vestigt, is echter de economische klasse-verschuiving: hoeveel arbeiders zijn er door hooger loon en korter arbeidstijd sinds den oorlog niet in staat gesteld, om hun litterairen achterstand in te halen, waardoor een heele nieuwe klasse voor het Boek is gewonnen! Een belangrijke factor is ook de geringe prijs van het Fransche boek, die aanzienlijk bij den algemeenen levens-index ten achter blijft. Alle levensbehoeften zijn vier à vijfmaal in waarde vermeerderd: het boek steeg van frs. 3.50 slechts tot 7 à 7.50 frs. (= een gulden). Mille beweert dan ook terecht: ‘Het boek is tegenwoordig de goedkoopste waar, die er op de wereld bestaat’. Natuurlijk is het uiterst moeilijk, gezien de stijgende materiaal-prijzen en loonen, het gele bandje op dien prijs te houden. Toch willen de uitgevers - blijkens een pas door ‘L'Opinion’ ingestelde enquête - een eventueele verhooging zoo lang mogelijk tegenhouden. Een roman à 10 frs. zou velen afschrikken. De geringe winst, die op elk exemplaar wordt gemaakt, wil men liever goedmaken door de oplage te vergrooten. Zoo vertelt Grasset dat een normale oplage van 800 nu 6000 is geworden. Bij de anderen uitgevers is de oplage-vermeerdering niet zoo sterk, doch ook hier wil men ter wille van nieuwe klandizie zich de noodige opofferingen getroosten. Een commercieel zoowel als moreel en intellectueel uitnemend inzicht! De noodzaak van een grooten lezerskring maakt, dat de uitgevers zich tegenwoordig druk bemoeien met de publiciteit. Naast een leerstoel voor ‘stratégie littéraire’ zou men dus volgens Divoire ook een voor ‘stratégie commerciale’ moeten stichten. Vroeger liet men de boekenpropaganda aan het oordeel van den onafhankelijken criticus over. Doch er zijn zooveel honderden boeken; de besprekingsruimte is dikwijls gering en het oordeel niet persé-gunstig. Daarom trachten de uitgevers zelf in het gebrek aan publiciteit te voorzien. Zij kiezen hun beste ‘renpaarden’ uit, die met luid getoeter ter markt worden gebracht. Met alle beproefde koopmansmiddelen wordt gewerkt: dithyrambische reclames in dagblad- en litteraire pers, versterkt door teekenende aforismen uit het boek; projectie's in de entre-actes van bioscoop of tooneel. Zelfs zag ik eens op den boulevard tusschen de ‘Bébé-Cadum’ en een of ander frivole parfum met schitterende lichtletters: ‘La Fille aux Yeux d'Or’
aangekondigd. Zou deze mercantile reclame den zakenman Balzac niet hebben toegelachen? Er zijn gelukkig nog bedekter, strategischer middelen. Vroeger trachtte men de kritiek te winnen. Het kost echter hoopen geld om een litterair hoofdartikel in een courant te koopen. Verstandiger is het zelf een revue of letterkundig blaadje te stichten, waarin de eigen waar wordt aangeprezen. Doet de kunsthandel niet hetzelfde door eigen revue's en eigen critici te onderhouden? Gelukkig, dat deze pogingen dikwijls snel door het publiek worden ontmaskerd en dat de meeste beoordeelaars nog genoeg eergevoel bezitten, om zich niet door uitgever of kunstzaak aan banden te laten leggen. | |
De letterkundige prijs.Een diplomatieker middel vormt de Letterkundige Prijs. Natuurlijk zijn er enkele jury's als die van den Prix Goncourt, Vie Heureuse, Académie, Renaissance, Lasserre e.a., die zich door loffelijke onpartijdigheid onderscheiden en waarop uitgever nòch schrijver, ondanks alle intrigues, invloed uitoefenen, doch de anderen hebben vaak een bedenkelijk tintje en zijn, zooals Mille eerlijk erkent: verkapte ‘entreprises de publicité’. Natuurlijk komt het niet elken dag voor, dat een rijk amateur als Robichon de la Guérinière een prijs sticht - de Prix-Flaubert - op voorwaarde hem zelf den eersten keer te ontvangen (!), doch vaak zijn de belanghebbende uitgevers veel te nauw met de jury verbonden. Een recent voorbeeld levert de Anonyme Prijs, moreele belooning zonder geld voor het beste boek, uitsluitend dus aanbeveling voor het publiek en uiterst-gewichtige reclame voor uitgever en auteur. Litteraire detective's hebben thans met zekerheid uitgemaakt, dat de onbekende jury bijna uitsluitend uit vertegenwoordigers der uitgevers bestond, die elk op hun beurt van het pluimpje wilden profiteeren. Toch keert de prijzen-manie zich op den duur tegen de stichters zelf. Het aantal is thans reeds zoo onrustbarend en de concurrentie zoo bespottelijk, dat men met verlangen uitziet naar het origineele boek, dat geen belooning heeft verworven, eenigszins op dezelfde wijze als het ‘Restaurant sans Jazzband’ de beste waarborgen biedt voor een intiem, culinair kunstgenieten. Intusschen beginnen de meest-verstandige uitgevers het doellooze der commercieele reclame in te zien. De eerste kleuromslag, het eerste portret, de eerste biografische schets werkten, maar nu iedereen het voorbeeld volgt, moet men naar andere middelen omzien. Bovendien is het in de practijk onmogelijk gebleken een slecht boek aan het publiek op te dringen. De beste strategen beginnen daarom eerst mondeling in eigen kring stemming te maken, wachten daarna een sympathieke strooming bij het élite-publiek af, en als het terrein aldus is voorbereid, trachten zij de reizende faam door reclame te steunen, die des te sterker en sneller moet zijn, naarmate het een actualiteit geldt. De publiciteit volgt dus het publiek en niet omgekeerd: dit is de gevolgtrekking, die men uit het oordeel der uitgevers kan opmaken. Een nadeel van deze tactiek, die geheel op het goedkoope massaproduct - den standaardroman van drie uur snelle, spannende lectuur - berust, is, dat de meer degelijke boeken hopeloos in het gedrang komen. Deze halen hoogstens een oplage van 1000 exemplaren, wat met den actueelen lagen boekenprijs een enorm verlies beteekent. Een Schwob of Gourmont zouden tegenwoordig onmogelijk gedrukt kunnen worden. Wel erkent uitgever Gallimard, dat een uitgever met geringe winst moet volstaan, zoodat hij kan leven en zoo nu en dan zich de opoffering kan getroosten een élite-werk te drukken. Doch als algemeene stelregel is dit altruïsme onmogelijk. Een goede oplossing geeft Crès, die met behulp van mecenae een steunkas wil stichten om litteraire werken met kleine oplaag uit te geven, welke niettemin tegen den gewonen prijs zullen worden verkocht. Een leescomité is reeds ingesteld. Aan de kunst kan dit niet anders dan ten goede komen. Hoeveel goede schrijvers verlagen zich tegenwoordig niet tot feuilleton-romans of Guignol-drama's om het groote publiek te behagen. Waar de mogelijkheid zich opent, dat een zuiver-litteraire uiting kans heeft het licht te zien, zullen talrijke kunstenaars, afziende van alle stoffelijke bijbedoelingen, zich wêer overgeven aan hun innerlijke inspiratie en elk compromis van de hand slaan. | |
Dood van Jacques Rivière.Het is goed om te besluiten met iemand, die nimmer eenige litteraire strategie pleegde, althans voor zichzelf: den stillen, scrupuleuzen werker Jacques Rivière, zonder twijfel een van Frankrijk's beste essayisten. De pasherdrukte ‘Etudes’ bevatten baanbrekende studiën over moderne schilders, musici en letterkundigen. Vooral de Gide en Claudel zijn ware monumenten. Na den oorlog schreef hij ‘L'Allemand’, herinneringen uit Duitsche krijgsgevangenschap en een hyper-analytischen liefdesroman: ‘Aimée’, opgedragen aan Proust, ‘grand peintre d'amour’. Doch zijn hoofdwerk is de leiding der ‘Nouvelle Revue Française’. Door zijn directen invloed | |
[pagina 64]
| |
bleef dit tijdschrift de spiegel van het moderne litteraire leven en werden o.a. de beste dadaïstische jongeren opgenomen. In een vermaard opstel heeft Rivière deze laatste beweging geanalyseerd en op zijn plaats gezet. Want hij kon het met dit hyper-individualisme niet eens zijn. ‘Niets is bedrieglijker dan het spontane; de gevoelens, die vanzelf bij mij opkomen, zijn niet van mij’. In tegenstelling met de surrealistische ‘avant-garde’, die, laatste uitlooper van de romantiek, elk contact met het onderwerp heeft verloren, preekt Rivière een terugkeer tot en deemoedige onderwerping aan de werkelijkheid. Een soort van klassieke renaissance dus, doch van binnen uit en zonder de psychologische aanwinsten der laatste tijden in den wind te slaan. Een droevige slag voor het jongere geslacht: deze feilloos-noteerende seismograaf van de geringste afwijkingen der Fransche psyche in het vervolg te moeten missen! W.F.A. ROËLL |