| |
Boekenschouw
Oorspronkelijke werken
D.Th. Jaarsma. Hoe het bloesemde. - Nijgh en van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam, 1924.
f 3.50; geb. f 4.25
De heer Jaarsma heeft zijn grooten roman-cyclus een oogenblik onderbroken voor dit boek, een op elkaar volgende reeks van vertellingen ‘van liefde’. De vertellingen zijn in den eersten persoon geschreven en geven ernstige en oppervlakkige liefdesepisoden weer. Alle zijn zij fijngevoeld en zeer zuiver neergeschreven, zonder versiering of mooi-doenerij. Een der fijnste is wel April, het verhaal van de ‘filia hospitalis’. Het meisje dat even in de twintig is en ‘toch niet reeds geheel jong meer’; dat haar liefde en haar lichaam geeft zonder iets terug te verlangen.
En ook de schets van de ontmoeting met de twee nichtjes, Maryke en Lucie, die beiden zoo lief en zoo anders zijn. De laatste schets, ‘Van tegenover dat land’, verhaalt ons van het huwelijk van den hoofdpersoon met een stille, schuwe vrouw, Elisabeth, die hij niet liefheeft. Langzamerhand begint er toch een groot en diep gevoel voor de vrouw als moeder zijner kinderen in zijn hart te leven. Elisabeth is niet gezond, de dokter waarschuwt:
‘Dan plotseling wierp ik het van me, alles wat mij zoo bekommerd had, want het was mij of ik een teeken gezien had, waarvoor ik plots sidderde. In een hel en klaar beseffen werd mij bewust, dat ik haar verliezen kon en mijn ontstelde hart eensklaps aanvoelde wat het bezat in deze liefde’. De vrouw wordt langzaam krankzinnig, en wel heel goed is ‘de omnachting van Elisabeth's geest, die naderkwam langzaam, onmerkbaar, maar onafwendbaar’ weergegeven. Deze laatste schets is wel de menschelijkste en aangrijpendste van dezen bundel, die zéér lezenswaard is.
| |
Henri van Booven. Naar de Diepte. Serie Nieuwe Romans. - Maatsch. voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1924. geb. f 3.50
Deze autobiographie, die men eigenlijk geen roman kan noemen, geeft het vervolg op: ‘Bij vreemde menschen’, en draagt als ondertitel: ‘De opvoeding waaraan “zorg” wordt besteed’. -
Thomas de Meiere is op een school in den Haag, waar hij ook intern is. Grauw en oninteressant rijen de dagen zich voor hem aaneen. De duidelijkste indruk van dezen roman is wel die van grauwe triestigheid en levenloosheid. Als een beklemmende nachtmerrie waait dit gevoel door het heele boek en laat den lezer niet meer los. Troosteloos en ongelukkig is het bestaan van Thomas. Het wil ons voorkomen dat het hier toch in de eerste plaats aan den aanleg en vóór-opvoeding van het individu ligt dat het jeugd-leven zich zóó ontwikkelt. Het boek is knap en suggestief geschreven.
| |
P. Verhoog. Op bruisende golven. Een roman van de zee. - W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij. Rotterdam 1924. f 3.90; geb. f 4.90.
Deze lijvige roman is geschreven door een officier ter koopvaardij, en het is zeer goed te merken dat de auteur door en door op de hoogte is van het leven aan boord van onze koopvaardijschepen. Wanneer het boek begint, is de hoofdpersoon Jan Gravensteijn nog op de Kweekschool voor de Zeevaart; langzaam zien wij hem opklimmen; wij maken zijn eerste reis mee als stuurmansleerling, zijn verdere reizen als derde officier; ten laatste neemt hij door een oneenigheid met zijn kapitein ontslag uit
| |
| |
den dienst en gaat als gezagvoerder met een kleine sleepboot voor een Duitsche maatschappij naar Tampico. Het zeemansleven met al zijn afwisseling, zijn lichte en donkere kanten wordt ons uitvoerig in dezen roman beschreven. Interessant zijn Gravensteijn's lotgevallen in ‘Frisco’, waar hij eerst met een Noor een autobus-onderneming op touw zet, die zóó goed slaagt dat ze in staat zijn om van het overgespaarde geld een kleine ‘steam schooner’ te koopen, waarmee ze een passagiers- en goederen-dienst openen langs de kust van Britsch Columbia tot Mexico toe. Ten slotte wordt Gravensteijn kapitein van een vrachtboot, behoorend aan een Amerikaansche stoomvaartmaatschappij. Wij maken met den kapitein de oorlogsjaren op zee mee, wanneer hij weer op de Hollandsche koopvaardijvloot is gekomen. Voor hen die belangstellen in het leven op zee van onze koopvaardij-officieren is dit boek zeer belangwekkend. Een roman is het eigenlijk niet; te veel treedt het ‘willen beschrijven’ van allerlei toestanden en eigenaardigheden op den voorgrond. Het huwelijksleven van den hoofdpersoon dat de ‘geschiedenis’ van dezen roman is, blijft dan ook vrij conventioneel en oninteressant. De manier van beschrijven van het zoo zeer afwisselende leven op zee van Gravensteijn is zeer duidelijk en gedocumenteerd - hoewel weinig ‘levend’. -
| |
L. van Lange. De donkere aarde. Roman. - W.L. en J. Brusse's Uitgeversmij. Rotterdam 1924.
f 4.50
De auteur van dezen roman is een debutant naar men verzekert. Het boek is bijzonder goed geschreven, en men verbaast zich bij het lezen over den vlotten, koelen stijl; men kan zich bijna niet voorstellen dat dit werk een eersteling zou zijn.
‘De donkere aarde’ beschrijft ons de liefde van den ouden man Claudius, voor Louise, een jonge vrouw, grillig, wispelturig, en zwak, die bovendien verloofd is met een jongen man, Jan van Rooyen. De roman speelt zich grootendeels in Venetië af, en de sombere, morbide sfeer van deze wonderlijke stad lééft in het boek.
De doolhof der nauwe straatjes begon. Breed als een gang waren ze, en waar ze uitkwamen of doodliepen, wist niemand; soms moesten ze terug, omdat ze op een binnenplaats terecht gekomen waren, waar waschgoed te drogen hing en half-naakte kinderen speelden in de zon.
Soms stootten ze op een charmant grachtje met een bruggetje in de nabijheid, en groene boomtoppen over een muur.
In de huizen hing de vochtigheid als een vergif van de atmosfeer. Het donker in de interieurs scheen er door aangevreten, en alles wat er in leefde moest er de bijtende malaise van kennen. De koorts; Claudius voelde haar aan de zenuwen. Maar hij werd er door geëxalteerd.
‘Het is de koorts, die alles zoo excitant maakt. De koorts van Venetië. De huizen lijken hier onbewoonbaar door de vochtigheid en de dampen, en toch gaat het leven door. Maar die erin wonen, merken haar niet meer, de violette tint die over al dat verval hangt en die wij volgen als een muziek van Ariel’.
Louise vindt in haar verstands-liefde voor Claudius niet wat zij zocht; zij wendt zich van hem af om te trachten de liefde van een anderen man, een wederzijdschen vriend, te winnen. Claudius doet nog eenmaal een poging om haar te winnen: samen zullen wij naar ‘de violette kust van Dalmatië’ gaan. Op het laatste oogenblik durft Louise het niet aan; alleen wanneer haar verloofde, tot wien ze nog altijd in een zeer wankele verhouding staat, meegaat. Voor Claudius wordt de reis een kwelling, hij weet Louise verloren te hebben.
Na haar engagement voorgoed te hebben verbroken neemt Louise, die toch ook niet van Claudius houdt, eindelijk het besluit weer naar Holland terug te keeren. Ze gaat naar het station - er vertrekt geen trein - ze moet wel terugkeeren. Ze stelt zich, alweer veranderd, haar terugkomst voor, hoe gelukkig hij zal zijn wanneer hij haar ziet terugkomen. - Wanneer zij komt - heeft Claudius zich van kant gemaakt. De aarzeling van Claudius vóor hij de revolver durft aftrekken, is fijn en sober gegeven. Over het algemeen is dit boek, indien het inderdaad een debuut is, zeer opmerkelijk.
| |
O. Ruysch. Conflicten. Een drietal schetsen. - D.A. Daamen, 's-Gravenhage, zonder jaartal,
f 2.90; geb. f 3.90
Deze schetsen hebben alle drie hetzelfde gegeven: een jongen die niet goed op wil passen, en hetzij door aanleg of omstandigheden hoe langer hoe meer op den slechten weg verzeild raakt en eindelijk aanlandt in het opvoedingsgesticht. Met veel moeite en veel liefde worden de jongens weer op 't rechte pad teruggebracht, meestal door een bekwaam pedagoog, die hen weet te vatten. Deze schetsen van reclasseerings-arbeid op christelijken grondslag zijn vlot geschreven en goed leesbaar. 't Is uitsluitend tendentie-lectuur.
| |
Joost Mendes. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek. (Het geslacht der Santeljano's). - W.L. en J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam, zonder jaartal.
f 1.90; geb. f 3.15
bij inteekening f 1.50; geb. f 2.50
Van het zevende deel van dezen roman-cyclus is thans het tweede boek verschenen, het derde verschijnt binnenkort.
| |
F. Bordewijk. Fantastische vertellingen. Derde bundel. - W.L. en J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam. f 3.90; geb. f 4.90
Deze vertellingen van F. Bordewijk zijn waarschijnlijk met het vooropgezette idee geschreven om den lezer te doen griezelen niet door verschrikkelijke gebeurtenissen, maar door een koele en objectieve beschrijving van vreemde en beklemmende situaties. Dat beklemmende gevoel bevangt ons alleen bij de eerste schets van den bundel: ‘Marion Quinn’. Het is het verhaal van een tuchthuisboef - die op zijn sterfbed het vreemd relaas van zijn jeugdleven doet. Hij wordt door een bekenden vrouwenmoordenaar Jack the Ripper opgevoed - in het donker, altijd in het nacht-donker - eerst kruipend, dan loopend, altijd in doodsangst voor onbekende gevaren die uit de duisternis zullen springen en hem verpletteren. Er is werkelijk iets bijzonder griezeligs in dit verhaal, met den vreemden man, die ‘de oude’ wordt genoemd en die den knaap tot een misdadiger opvoedt. Afgrijselijk zijn de straffen die ‘de oude’ uitdenkt, wanneer het kind zijn geboden overtreedt. Uiterst suggestief is de beschrijving van het ophangen van het kind boven de donkere waterput, waarin zijn naakte, smalle kinderlijf weerspiegeld wordt bij het licht van een groen-omkapte lamp. Marion Quinn komt slechts schimachtig in het verhaal voor, als een klein meisje dat ook door den oude wordt verzorgd, maar op een geheel andere manier, en dat in hetzelfde huis, op een bovenverdieping woont. Even zien de kinderen elkaar, maar bij den jongen blijft de herinnering aan haar steeds levendig.
Dit verhaal is, hoewel de ‘griezeligheid’ wel wat vooropgezet is, het beste uit den bundel, die nog ‘De roode grijsaard’ en ‘Alexa Lioesens’ bevat. - De drie verhalen zijn goed geschreven met een eigen stijl en woordkeus.
| |
Vertaalde werken
Mrs. Humphrey Ward. Helena. - J. Philip Kruseman, 's-Gravenhage, zonder jaartal.
f 2.15; geb. f 2.90
De bekende schrijfster van nog bekender romans geeft
| |
| |
haar getrouwen lezers een eenigszins gemoderniseerd, maar naar het oude beproefde recept geschreven, verhaal. De heldin Helena is een z.g. ‘moderne’ jonge vrouw, vrij, zonder conventioneele vooroordeelen, en uiterst sportief. Toch is de grootheid van ziel en hart en de ouderwetsche opofferingsgezindheid hierdoor niet verdrongen. Het zou jammer zijn den inhoud mee te deelen, daar het ‘verhaal’, boeiend als het is, van deze soort boeken de grootste aantrekkelijkheid uitmaakt.
| |
C. von Dornau. Lastige Loge's. - L.J. Veen, Amsterdam.
f 2.90; geb. f 3.50
Dit gemoedelijke Duitsche romannetje dat men gerust aan iedere bakvisch in handen kan geven beschrijft het verblijf van enkele logé's bij een jonggehuwd paar. Verwikkelingen, komische voorvallen en liefdesgeschiedenissen zijn niet van de lucht. Natuurlijk loopt alles uitstekend af, zooals dat in een dergelijken roman verwacht mag worden.
| |
Edna Ferber. Moeders Jongen. (So big). - Em. Querido, Amsterdam, 1924.
f 2.25; geb. f 2.90
Moeders jongen is een Amerikaansche roman. Eigenlijk is het in hoofdzaak de levensgeschiedenis van de moeder Selina zelf. Eerst wordt haar kindsheid beschreven, die ze reizend en trekkend doorbracht met haar vader, een beroepsspeler. Later, wanneer deze is gestorven, gaat Selina, een bijzonder krachtige persoonlijkheid, als onderwijzeres naar High Prairie, waar een nederzetting van Hollandsche boeren is en waar ze zal lesgeven op de Hollandsche school. En dáár zal Selina haar leven lang blijven, dat leven dat ze zoo mooi en vol idealen zag. Ze trouwt er met een groentenkweeker, een goeden man maar zonder energie of initiatief, Pervus de Jong. Er breekt nu een leven van onophoudelijk werken en zwoegen aan voor de jonge vrouw.
- ‘Selina was nu ongeveer dertig. Het werk was haar de baas geworden, zooals het Maartje de baas was geworden.
Op het erf hing altijd een lange lijn waschgoed te drogen, veel gelijkend op die welke Selina bij haar komst bij de Pool's was opgevallen.
Verkleurde boezeroenen, hemden, sokken, alles wapperde door elkaar.
Om vier uur stond ze op, greep haastig naar haar kleeren, draaide het lange haar in een slordige wrong, stak haar voeten in schoenen zonder eenig model, dompelde haar gezicht in koud water en haastte zich naar beneden, naar 't fornuis.
Het werk zat haar achterna, nooit was ze klaar’.
Wanneer Selina's man aan een longontsteking sterft, moet ze voor alles alleen zorgen. Haar jongen, So-big, die eigenlijk Dirk heet, is haar alles, en hem wil ze een goede opvoeding geven, en nóóit een groentenkweeker van hem maken. Met bovenmenschelijke kracht zwoegt ze en - slaagt. Dirk gaat studeeren in de bouwkunde, hij is de trots van zijn moeder, die hem ziels-lief heeft. Toch stelt hij haar bitter teleur. Hij is niet de man dien ze zoo graag van hem had gemaakt. Hieronder volgt het gesprek dat So-big met zijn moeder heeft wanneer hij haar vertelt dat hij geen architect wil blijven.
‘Ze zat rechtop in bed en draaide een van haar vlechten om en om over haar vinger.
- Dirk, wat verkoop je toch eigenlijk in dat prachtige kantoor van je? Ik heb dat eigenlijk nooit goed begrepen.
- Effecten, moeder. Dat weet u heel goed.
- Effecten. Ze dacht een oogenblik na. ‘Zijn ze moeiijk te verkoopen? Wie koopt ze?
- Dat hangt er van af, ledereen koopt ze, ik bedoel ...
- Ik heb nog nooit zoo iets gekocht. Als ik wat geld over had, ging dat dadelijk weer weg in noodzakelijken aanschaf voor de boerderij, zoo gaat 't altijd met groentekweekerijen’. Weer zweeg ze een oogenblik.
Hij gaapte. - Dirk de Jong, effecten-handelaar. Zooals u het zegt, moeder, klinkt het als een lage misdaad.
- Dirk, soms denk ik dat, als je hier op de boerderij gebleven was ...
- Goede God moeder, waarom?
- Hier had je tijd gehad om te droomen.
Dan vraagt Selina:
- Dirk wanneer ga je weer terug naar je vak?
- Wanneer? Nooit meer, moeder ...
- - - - - - - - - - - - - -
- Doch alles kun je zoo niet achter laten.
- Wat achter laten?
- Schoonheid, of hoe je 't ook noemen wilt. Eens zal je haar zoo noodig hebben, maar dan is ze verdwenen. Dirk ‘slaagt’ in dien zin, dat hij zeer rijk wordt. Toch krijgt Selina gelijk. Er ontbreekt hem iets. Ook de vrouw die hij liefheeft, merkt dat. Zij zegt hem dat hij te glad en te effen is gebleven, niets heeft hem gewond. Zij houdt van menschen die ‘verweerd’ zijn. Dirk is gegriefd: ‘Hij keek weer op zijn handen, zijn fijne, gladde sterke handen, en plotseling moest hij denken aan een ander paar handen, die van zijn moeder, met de breedgeworden knokkels, de verweerde gegroefde huid waar haar heele leven in gegrift stond. Zij had litteekens’.
Dit boek is wel Amerikaansch. Het leven is hard en meedoogenloos maar de doortastende, energieke slaagt. Het is boeiend en vlot geschreven, zonder heel diep te gaan.
| |
Hans Dominik. De macht der drie. De doodende straal. - A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatsch., Leiden, zonder jaartal.
f 1.75; geb. f 2.50
Deze avonturen-roman speelt in de verre toekomst. Een drietal mannen, Erich Truwor, Silvester Bursfeld en een oosterling Atma, hebben een machine uitgevonden die door een doodenden straal verderf om zich heen kan verspreiden. Ze worden tegengewerkt door een boosaardigen verrader, Dr. Elossin, die op allerlei schijnbaar bovennatuurlijke manieren achter hun geheimen komt.
Het boek doet eenigszins denken aan de fantastische verhalen van Jules Verne en Paul d'lvoi, maar het is van een zotte onwaarschijnlijkheid, die het alleen voor de liefhebbers van ‘prikkel-idyllen’ genietbaar maakt.
| |
Lucas Malet. De laatste bekentenis. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Deze roman, in de serie ‘Meulenhoff's kleine boeken’ verschenen, geeft het verhaal van een jong Italiaansch edelman, die op zijn sterfbed aan zijn biechtvader toevertrouwt dat hij een moord heeft begaan. De man dien hij vermoordde is een edele, fijn-voelende prins. Alhoewel de jongeman dezen prins zeer liefheeft maakt hij hem toch in koelen bloede af, hiertoe gedreven door de uitlatingen van zijn vader die hem vertelt dat Prins Amilcare de minnaar van zijn moeder was.
‘Ik vroeg geen verderen uitleg. Ik sprak geen enkel woord. Mijn eenige begeerte was: aan hem te ontsnappen, aan zijn bloemen, zijn boeken, zijn geleerdheid, zijn verpletterend mededoogen en onmenschelijke kalmte. De sluimerende vijandigheid die er sinds korten tijd tusschen ons was gerezen, barstte strijdvaardig in mij uit; mijn geest was te gewond, mijn trots te zeer geslagen dan dat ik duidelijk voelen kon. Maar zelfs in dat allereerste oogenblik besefte ik, dat ik mij stelde aan mijn moeders zijde, tegenover hem; en dat het razend wraakverlangen dat vorm gaf aan mijn latere daad -, hoewel het door zijn woorden en invloed was gewekt - slechts brandde om harentwil en niet om hem. -’
De jongeman vertelt dan verder, hoe onder den invloed
| |
| |
van het gevoel van ‘Schaamte en Schande’, ‘die waren gekomen om te blijven’ een snaar in zijn hart begint te trillen - het verlangen om te dooden.
Als in een droom reist hij, gewapend met een jachtmes, een geschenk van den prins, naar Florence, sluipt blootsvoets het paleis binnen, waar hij prins Amilcare toevallig geheel alleen vindt en steekt hem het mes in de borst. ‘Zijn lichaam lag warm tegen het mijne aan. Ik voelde het beven. Ik voelde zijn adem komen, in zware, snikkende stooten. En ik had hem waanzinnig lief, wanhopig lief, Vader. -’ Wanneer de moordenaar na een tijd waarin hij zich niets meer herinnert tot de werkelijkheid terugkomt, begeeft hij zich naar zijn vader te Nizza en vertelt hem dat Prins Amilcare door hem is gedood, verraderlijk vermoord. Dan hoort hij de verschrikkelijke mededeeling dat hij zijn eigen vader heeft vermoord en dat hij geen kind is van zijn gewaanden vader. Vol wanhoop doet hij een poging tot zelfmoord, doch sterft niet dadelijk, waardoor hij de gelegenheid heeft te biechten. Het verhaal is bijzonder avontuurlijk en niet vrij van melodramatisch effect. Dat de biechtvader aan het eind van het boekje de broeder blijkt te zijn van den vermoorden prins is een vreemde toevalligheid die het verhaal niet waarschijnlijker maakt.
| |
Fannie Hurst, De Sloof. - H.P. Leopolds Uitgevers-Maatschappij, Den Haag, 1924.
f 3.25; geb. f 4.25
De Sloof is het levensverhaal van een vrouw, die als meid haar brood verdient. ‘Een plompe, platte kolos, vijf voet negen-en-een-half duim lang, met uitspringende jukbeenderen als tenten over de wangholtes neerhangend, gelijk bij de nonnen. Men zou schatten, een flinke dosis Skandinavisch en zelfs een fiksche inslag Germaansch bloed. Ook Slavisch, want op onverklaarbare wijze bleek ze het Poolsche volkslied te kennen.
... En toch was Bertha in een afschuwelijk duister zeemanslogement geboren in Frontstreet, waar de New-Yorksche haven naar specerijen riekt en zolderschuiten
Blank en Bruin Uit: Natuur en Volk van de Stille Zuidzee
langs drijven met afval voor de vuilnisbelt’. Bertha zwoegt zich door het leven. Achter haar plompe uiterlijk verbergt ze een fijngevoelige ziel, ontvankelijk voor schoonheid. Maar ze kan zich niet uiten. Op een avond komt haar jonge meester, een dichter, op haar kamer. ‘Haar bonzend hart kroop schuw terug. ‘Ga weg’ zeiden haar lippen, maar ze wilde haar bosch, als ware het een speeldoos, voor hem aandragen, wilde haar flamingo's doen vliegen, het zand der juweelen woordklanken laten sprankelen. Hij nam haar beschaamde handen, ze waren zoo zwaar en door chloor uitgebeten en ze had zulke mooie in haar hart, die ze hem geven wilde, zacht als de zijne. Bleeke zuchten. ‘Ge wilt toch niet dat ik wegga, blanke Bertha. Kijk, je hebt een hartje kloppen in je keel, voel maar’. - Innerlijk begon ze te schreien. Er was werkelijk een hart in haar keel, dat tegen haar stilte te weer ging. Het was erg niet te kunnen spreken. Ze had het wel willen uitschreeuwen: ‘Zie, ik ben gevangen, luister, velden ritselen in me, en zeeën en daaronder lig ik gekluisterd’. - Bertha heeft hem lief, den dichter, en wanneer ze weet dat ze van hem een kind draagt, zegt ze hem dat: op een avond. Natuurlijk wordt ze verstooten en gaat zonder een woord of een klacht. Haar kind staat ze af, aan rijke menschen.
Haar zoon: ‘De muziek der gouden klanken glansde in zijn oogen, glansde als de suikeren spiraal in den knikker uit haar trijpen valies’.
Dit is een aangrijpend boek. Bertha is een grootsche figuur in al haar zwoegen en werken, en met haar honger naar schoonheid ... En de menschen die haar in dienst nemen zijn zoo levend, zoo scherp getypeerd. Ze leven voor ons ook door den sterken, karakteristieken stijl. Daar is het jonge echtpaar, waar de vrouw bang is voor den man en bij Bertha bescherming zoekt; daar is het gezin van den jood die getrouwd is met een christenvrouw en zijn oude moeder daarmee de grootste ellende aandoet. En hoe aangrijpend is de episode met Chita, het hitje uit de zeemanskroeg, waar Bertha een onderkomen vindt wan- | |
| |
neer ze buiten dienst is. Chita, die wordt mishandeld en geslagen, en die bij Bertha bescherming vindt. En hoe diep spreekt het verlangen naar haar kind uit haar omgang met den gekken man, die in het huis waar ‘'t jongetje’ woont dient, en op wiens rug het kind wel eens paardje rijdt.
En dan de betrekking bij mevrouw Oessetrich - de doortastende vrouw die niets of niemand ontziet en haar drie dochters geestelijk vermoordt - en haar ten laatste belanden bij den goedhartigen bakker, waar ze de plaats der moeder inneemt. Een heel mooi boek - een heel bijzonder boek.
| |
August Strindberg. De biecht van een dwaas. (Het verweerschrift van een waanzinnige). - J.M. Meulenhoff, Amsterdam. f 3.25; geb.
f 4.90
In 1887 schreef Strindberg dezen roman, een geschiedenis van een huwelijk. In 1894 schreef hij een nieuwe voorrede. In de eerste zegt Strindberg: ‘Dit is een vreeselijk boek. Ik erken het zonder tegenwerping, want bitter berouw heb ik, het te hebben geschreven.
Waarom het geschreven werd? Omdat ik mij gerechtigd en verplicht voelde mijn lijk te wasschen eer het voor altijd in de kist wordt geborgen’.
De tweede voorrede eindigt met de woorden:
‘Ik berouw niet langer dezen roman te hebben geschreven van dezen idealist - op zijn manier - verdwenen uit het leven en de litteratuur, en ik herroep definitief het vroeger opgevatte besluit om “Het verweerschrift van een waanzinnige vrouw” te schrijven wijl het mij nu al te zeer in strijd schijnt met het gezond verstand om den misdadiger toe te staan tegen zijn offer te getuigen’.
Deze bekende roman van Strindberg is met meesterlijke psychologische kennis geschreven. Haarfijn is het huwelijksleven van den ‘waanzinnige’ met de gescheiden vrouw van den baron weergegeven.
| |
Norbert Jacques. Natuur en volk van de Stille Zuidzee. - Em. Querido, Amsterdam 1924.
f 3.25; geb. f 4.50
Natuur en volk van de Stille Zuidzee - is er iets dat meer aantrekt? Hebben we niet allen, toen we jong waren, over die wonderlijke fantastische wereld gedroomd, van de koraal eilandjes in de sprookjesachtig blauwe zee? En naderhand lazen we er over. Treasure Island, The Blue Lagoon, Van Santens Glöckliche Zeit en Noa Noa.
Wanneer we dit werk van Norbert Jacques gelezen hebben is er wel weinig over gebleven van die bijzondere vreemde aantrekkelijkheid, en we zouden maar liever willen dat we het boek niet gelezen hadden - misschien. Wie evenwel een zakelijk en ethnographisch belang stelt in de volken van de Stille Zuidzee leze dit boek wèl. Het is vlot geschreven en deelt allerlei belangwekkende bijzonderheden mee over de bevolking van de Hermiet eilanden (vóór den oorlog in Duitsch bezit), over hun manier van handeldrijven en luieren, over hun ceremoniën en over de manier van koloniseeren der Duitschers. De schrijver vertelt verder dat de meeste inboorlingen ziek en lijdend zijn. ‘Het heele volk ging te gronde. De verwelkte grootmoeders die in de hutten op den vloer lagen, waren vijf en twintig jaar oud. Het sterven beheerschte de zware vruchtbaarheid en kiemkracht van het oerwoud. Menschen die van elke ziekte verschoond bleven, overviel plotseling de zucht tot sterven. Ze legden zich neer en leefden alleen nog om te sterven. Ze stonden niet meer op. In de bedompte schemering van hun woonholen, in het zand van den bodem half begraven dacht hun geheimzinnig-geringe brein zich in den dood, omgeven door het onvatbaar wreede mysterie hunner armzalige ziel waaruit de levensmoed was weggestroomd’. Interessant is wat de schrijver ons als zijn meening over het sterven van deze geheele volksstammen geeft.
‘Overal sterven de volken der eilanden en hoe lichter hun huid is, hoe sneller zij naar den dood toeglijden. Langzamerhand heeft zich een en ander van het ontzettende geheim van dit sterven voor mij onthuld. Ik wist al gauw: ze sterven aan ons, aan onze Europeesche energie. -
De eenige mogelijkheid om lichamelijke en geestelijke energieën in zich te kweeken werd hun door de Europeanen ontnomen: de oorlogen die zij onder elkaar hadden, stam tegen stam of dorp tegen dorp... Wijl hij hun dit ontnam heeft de Europeaan hen weer aan het paradijs teruggegeven, overgeleverd aan het van sap druipende, ongestoord verzadiging gevende, maar zelf saplooze paradijs ... En nu liet hij op deze gemoederen, welke hij zoo van hun natuur had losgemaakt ... de brandende stralen der energieën los welke hij in zijn wil tot instandhouding van een wereldverkeer en in zijn begeerte naar macht en bezit met vollen stoom ontwikkelde. De paradijsachtige schepselen branden daaraan op, zooals de nachtinsecten aan de lamp boven onze ronde tafel op de Sumatra’.
Een interessant boek, maar vol desillusie voor hem die het gaat lezen met het fantastische beeld der stille Zuidzee en haar bewoners uit vele romans voor oogen.
N.v.K. - B.
|
|