| |
Boekenschouw
Oorspronkelijke werken
J. Eigenhuis. De Dijk. - Uitgegeven bij C.J.A. van Dishoeck, Bussum, 1924.
f 2.90, geb. f 3.90
Eigenhuis heeft met dezen roman een geheel ander terrein betreden dan hij tot nog toe deed. Het is het verhaal van een hollandsch ingenieur die een baai van de Bretonsche kust wil inpolderen om er vruchtbaar land van te maken, slechts gedreven door taaie werkkracht en menschenliefde. De tegenkanting bij de bevolking, die den ingenieur, ‘den Sakser, den heiden’, haat, is groot, en men beschouwt het dan ook als een bestiering des Hemels dat tot twee maal toe de dijk vernield wordt. Toch houdt de ingenieur vol; weer is de dijk bijna voltooid, wanneer er in een hevigen stormnacht een schip in nood geraakt waarop de zoon van van Vaerendonck den ingenieur is. Met bovenmenschelijke inspanning redt hij zijn zoon, maar sterft aan de gevolgen. Zijn levenswerk draagt hij over aan zijn zoon, die het zal voltooien na de derde mislukking. Een echt, eerlijk boek, zonder opgeschroefdheid of mooidoenerij. De Bretonsche bevolking is goed geteekend; alleen de werkelijke noodzakelijkheid van het bouwen van den dijk wordt ons niet aannemelijk gemaakt. Wij kunnen er niet meer als een ‘hobby’ van den ingenieur in zien.
| |
Anna van Gogh-Kaulbach. Op den rand. - Irisboeken. J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1924.
f 2.60, geb. f 3.15
Dit boekje van Anna van Gogh-Kaulbach is een der beste die in lang van haar hand verschenen. De eenigszins droge, weinig, bezielde stijl van de schrijfster, die in haar andere romans soms hinderlijk is, ontbreekt hier. Een werkelijk heel fijn en innig boekje. Het jonge meisje dat aan een ongeneeslijke ziekte langzaam sterven moet en dit wéét, is het gegeven. Ook de moeder wéét, en zij wil trachten het nog restende leven van haar eenig kind vol geluk te maken. - ‘Als zij de korte levensdagen, het kind toegemeten, eens zóó intens van geluk zou weten te maken dat zij een lang leven in waarheid overtroffen?’ -
Heel zuiver gegeven is het wegglijden van dat jonge leven naar het einde, het losraken van alles wat tot het leven behoort.
‘Zou iedereen niet mooi zijn als hij heelemaal zichzelf is? Ik denk wel eens dat alle menschen als zij sterven mooi worden en goed en gelukkig’. -
Bijna jammer is het dat het meisje ‘van den rand’ terugkeert in het leven. Na blz. 162 zakt de stemming. Toch is het een heel mooi boekje.
| |
Anna van Gogh-Kaulbach. Vergeef ons onze schuld. - P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam, z.j.
f 5.25, geb. f 5.90
In dezen roman geeft de schrijfster den strijd van een jong medicus, getrouwd met een chauffeursdochter die hij verleidde. Het kind dat geboren wordt is idioot, en de jonge vrouw meent dat dit haar schuld is door de pogingen door haar aangewend om het nog ongeboren kind te dooden. Ferdinand, de dokter, voelt zich ongelukkig in zijn huwelijk, dat hem geen ander dan zinnelijk genot schenkt. Wanneer hij na een verkeerde diagnose en een operatie, welke te laat geschiedt, de schuld is van het sterven van een jong meisje voelt hij hoe zijn vrouw hem, met haar eenvoudigen, ongecompliceerden geest, toch doorziet en begrijpt. En hij neemt haar steun aan. - ‘Ik heb je noodig, kind. Er is zooveel, zooveel om over te denken en om op te lossen. En dan moet je éen mensch hebben, die naar je luisteren wil. Die dichter bij je is dan iets anders op de wereld. Ik heb je noodig om te kunnen leven’.
Mia, de vrouw, de onontwikkelde, is goed weergegeven in haar oppervlakkige vroolijkheid, haar tobben over haar ongelukkig kind en haar angst om den man dien zij boven alles lief heeft te verliezen. Hoe goed doorziet zij den ijdelen, trotschen Ferdinand, die zich zoo superieur voelt tegenover haar. De andere vrouwefiguur uit dit boek is Marianne, de jonge vrouw met wie Ferdinand zou trouwen. Haar figuur is vaag en weinig sympathiek. Niemand zal het waarschijnlijk vinden dat deze pedante, ego-centrische figuur, die bovendien in haar gesprekken over F.'s vrouw en kind een absoluut gemis van gevoel toont, de liefde van F. zou kunnen winnen. De hoofdpersoon, de dokter, verandert van een egoisten cynicus, die nooit ongelijk bekent, langzaam-aan in een deemoedig en medelijdend mensch, zonder dat deze verandering ons heel duidelijk wordt gemaakt.
| |
Jeanne Reyneke van Stuwe. De Frivola's. (Danseuses fantaisistes). - L.J. Veen, Amsterdam, zonder jaartal. (No. IV der serie Van Vrouwenleven).
f 6.90, geb. f 7.90
Eugenie van Eykma, een meisje uit de Haagsche aristocratie, trouwt, heel jong, met een veel ouderen man: ‘ambassadeur baron van Vere de Vere. Kort na het huwelijk komt bij Eugenie de ontgoocheling; haar man, koel en berekenend, heeft nooit van haar gehouden. Om hem te treffen loopt zij weg met een minnaar, gaat naar Parijs, scheidt spoedig van hem en blijft in Parijs wonen, waar zij zoekt en zoekt naar een levensvulling. Dit blijkt ten slotte de dans te zijn. Jeanne Reyneke van Stuwe weet, als gewoonlijk, met een verbluffende kennis over de Bohème-wereld te schrijven. Volmaakt op de hoogte is zij met de danstechniek, en van verschillende beroemde danseressen: Athéa, Emilia Beretta, Loïe Fuller, Raquel Meller vertelt zij interessante bijzonderheden. De roman van Eugenie van Eykma - haar tooneelnaam is Artha Frivola - speelt zich af in die eigenaardige Bohème-wereld, die opmerkelijk knap beschreven is. Na allerlei dwalingen van haar hart, landt de trotsche, ongenaakbare Artha in de veilige haven van een huwelijk met haar neef, waarmee haar Bohème-leven meteen is afgesloten. Een boek dat ons eenige uren aangenaam bezig houdt, zonder eenige diepere emotie op te wekken.
| |
Ellen Forest. Yuki San, Modern meisjesleven in Japan. - W.L. en J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam, 1924.
f 4.50, geb. f 5.50
In dit boek geeft Ellen Forest, die eenigen tijd in Japan woonde, een beeld van het moderne Japansche meisje, dat, gevangen als zij duizenden jaren geweest is in de ‘nna dai Gaku’, de wet der vrouw, zich niet kán losmaken om de Westersche beschaving aan te nemen. Zooals de schrijfster in haar voorrede zegt: ‘Yuki San is niet bedacht alleen als literair werk. Het doel is zooveel mogelijk van Japan te geven zonder te doceeren’. - Over het algemeen is Ellen Forest, die een vlotte en aangename manier van schrijven heeft, hier wel in geslaagd. Zoo nu en dan komen we werkelijk iets nader tot dat vreemde, gesloten wezen, den Japannees, die zich nooit uit, en voor wien de oude traditie alles is.
| |
Henri van Wermeskerken. Een Indisch Binnenhuisje. - L.J. Veen. Amsterdam, zonder jaartal.
f 3.50, geb. f 4.50
Op het omslag staat vermeld dat dit boek, door den zoon
| |
| |
van Joha. van Woude, een pendant van het ‘Hollandsch Binnenhuisje’ is. Het is tot een lijvig boekdeel uitgedijd en geeft niet anders dan het ‘lief en leed’ van een jong echtpaar in Indië. Een boek dat zeker veel lezeressen zal boeien.
| |
Karel Wasch. Opvoeders. Bijdrage tot de kennis van burgerschool-leeraren. Uit de gedenkschriften van Hans Heldring. - Em Querido, Amsterdam, 1924.
f 2.40, geb. f 2.90
In de inleiding zegt de schrijver o.a.:
‘Een jongens-, een meisjesziel is in de beslissende jaren heel ontvankelijk. Alles wat gegeven wordt boven het verschuldigde vindt dankbare aanvaarding. (Hoe laat de dankbaarheid komen moge, en wat de aanvaarding soms lijke). Bijna natuur-noodzakelijk omdat het bevruchting is. Het wordt opgeslorpt; later, veel later, ontplooit het zich, haast onherkenbaar veranderd. Nauw valt de oorsprong na te speuren’.
Dertien leeraren worden beschreven. Levend staan zij alle voor ons. Hebben wij ze ook niet gekend? De Razende met zijn vakgrappen en zijn revue-komiekerigheid. Oome, de geboren leider, en De Lans, die vereerd wordt. De karakterschetsen van de dertien leeraren zijn suggestief geschreven. Het laatste hoofdstukje had beter weg kunnen blijven.
| |
Lode Opdebeek. Van Roet tot Rippeke. - L. Opdebeek, Uitgever, Antwerpen.
Deze bundel dierenverhalen, aanvangend met het verhaal van Roet den Groenendaeler en sluitend met de geschiedenis van de Poes Rippeke, onderscheiden zich door geen enkele bijzondere kwaliteit van andere dergelijke verhalen. Ze zijn noch bijzonder gevoelig noch bijzonder geestig; het beste is nog het verhaaltje van de twee paarden. De illustraties zijn verre van fraai.
| |
G.W. van Vierssen Trip. De Gelaarsde Kat. Vertellingen van een merkwaardige strafzaak. - H.P. Leopold's Uitgevers Mij., Den Haag, 1924.
f 2.75
Deze vertelling is alleraardigst, zeker voor hen die in onze rechtspleging goed thuis zijn. Het is grootendeels een parodie op onze rechtstaal. De geschiedenis van deze strafzaak wordt ons verteld door een substituut-officier van justitie in het arrondissement Carabas, die op een goeden dag het idee krijgt om de zaak van de Gelaarsde Kat, die hij als een reusachtige oplichting ziet, te laten vastleggen in een proces-verbaal.
‘Het is heel duidelijk dat de molenaarszoon den koning heeft bewogen tot afgifte van kleeren, en dat wel door listige kunstgrepen - eigen kleeren verbergen en naakt in 't water kruipen en hulproepen - èn door een samenweefsel van verdichtselen - het verhaal van roovers die hem van zijn kleeren zouden hebben beroofd en in 't water geworpen - èn door het aannemen van den valschen naam van Markies van Carabas en van de valsche hoedanigheid van drenkeling’.
Het pleit van den ijverigen substituut wordt verloren en de daad van den Markies wordt niet als strafwaardig beschouwd.
De geheele loop van het proces is geestig weergegeven; er wordt zeer den draak gestoken met de rechts-taal en termen, en de verschillende typen van de rechterlijke ambtenaren zijn kostelijk. Werkelijk een verfrisschend boekje. De zwarte plaatjes van Nellie Bodenheim zijn zeer decoratief.
| |
Roger Avermaete. Een voorbeeldige vrouw. - N.V. Uitgevers-Mij. Prometheus, Den Haag. (Prometheusboekerij III).
f 2.25, geb. f 2.90
De schrijver van dit boekje is een jonge Belg, de leider der groep Lumière, en de redacteur van het tijdschrift Lumière. Het beschrijft het leven van een uiterst vroom en ingetogen kinderloos echtpaar, de heer en mevrouw Paternoster.
- ‘Mijnheer Paternoster had geen enkelen wensch, mevrouw bezat de gave ze alle te voorkomen, door zuivere intuïtie. Mijnheer Paternoster vond het leven heel eenvoudig, want dank zij zijne echtgenoote, die waarlijk een model-echtgenoote was, was zijn leven zoo glad als ijs, zonder er de glibberigheid van te bezitten. Men zou een ziel moeten hebben, zwarter dan een priesterkleed, om zoo niet gelukkig te zijn. Het gezin Paternoster-Suyckerbuyck was dat dan ook onverzwakt sedert acht en twintig jaar. Zelfs vonden de echtgenooten dit bizondere zoo gewoon, dat ze er geen erg meer in hadden’.
Edoch, aan dit gelukkige leven komt een eind: Cato, de dienstbode, wordt ziek, en na een humoristische beschrijving van de verkeerde diagnose van Dokter Puree, wordt er door een collega vastgesteld dat het meisje zwanger is en - mijnheer Paternoster is de schuldige. Vreeselijk is de angst van den armen man, wanneer zijn vrouw de waarheid is onthuld. Hij leed reeds eenige maanden aan zware neerslachtigheid en ligt te bed, het hoofd onder de dekens, op het oogenblik dat mevrouw Paternoster na de onthulling binnenkomt. Hij durft zich niet te verroeren. ‘- De toestand van mijnheer Paternoster werd onverdraaglijk, zuiver lichamelijke kwellingen voegden er zich aan toe. Het was of er mieren langs zijn linkerbeen liepen. Hij zou ze willen verjagen, maar durfde niet. Vervolgens plaagde hem jeuk in zijn rug. En dan je niet te durven krabben!
Het leek hem of de minste beweging de ramp tot uitbarsting zou brengen. En wie zou ooit zooiets durven uitlokken? De stilte werd hem als een kruisiging ...
Wat te doen? Hij moest spreken! Hoe moest hij zich houden? Hoe moest hij den eersten schok doorstaan? Welke woorden moest hij kiezen, welken toon aanslaan? Hij moest dit nu met zichzelf uitmaken en verklaring moest hij geven. Wat verklaren? Dat hij bij de meid geslapen had? Daar was helaas geen enkele verklaring meer voor noodig. Toen plotseling, bijna zonder het te weten, kreeg de heer Paternoster met dichte oogen en gebalde vuisten de kracht te murmelen - Pelagie ...
Maar nauwelijks had mijnheer Paternoster dit woord gesproken of hij kreeg er spijt van. Het was te veel en te weinig. Het miste voorzeker alle welsprekendheid. Het gaf zelfs geen uiting aan diepe droefheid. Daarom, voor het nog te laat was, voegde hij er met een buitengewoon jammerende stem aan toe:
Vergeving’.
... Pelagie vergeeft hem, uit vroomheid. Maar de schuld blijft knagen aan Paternoster's ziel en hij daalt ten grave, ten volle vergeven door zijn vrouw. Dit korte verhaal is bijzonder plastisch geschreven en de zotte situatie doet ons menigmaal glimlachen. Van de houtsneden van Joris Minne, die het verhaal illustreeren, zijn er een paar zeer goed geslaagd.
| |
Vertaalde werken
Compton Mackenzie. Arme Familie. - Keurboekerij van het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg, z.j.
f 2.40, geb. f 2.95
Edward Montagu Compton Mackenzie (geboren in 1883) is, ongetwijfeld, een van de merkwaardigste figuren der hedendaagsche Engelsche letterkunde. Hij schreef tooneelstukken, novellen en romans. Zijn hoofdwerk is ‘Sinister Street’, een romanserie, waarvan het eerste deel verscheen in 1913, het tweede in 1914. Merkwaardigerwijze werden deze niet in het Nederlandsch vertaald, maar wèl:
| |
| |
‘The Early History of Sylvia Scarlett’ (1918), dat een vervolg is op ‘Sinister Street’.
‘Arme Familie’ (Poor Relations, 1919) is doortrokken van een typisch Engelschen, wat afgemeten en toch zoo menschelijken humor. Het geeft de geschiedenis van een tooneelschrijver, die bijzonder veel artistiek, maar ook finantieel succes heeft. Op dat succes komt zijn arme familie van alle kanten af en gaat op zijn altijd welgevulde beurs leven. Hoewel John Touchwood, de hoofdpersoon, dit heel goed voelt, is hij te goedhartig en te slap om er zich tegen te verzetten. De wijze waarop de
Compton Mackenzie
verschillende familieleden en hun verschillende manieren van ‘profiteeren’ zijn weergegeven is uitstekend. Vooral de ex-dominee Laurence, die zich ook in de ‘kunst’ gaat begeven, is bijzonder goed. Ook de episode na den dood van John's oude moeder is kostelijk: wanneer hij ernstig ontdaan is over het feit dat die dood hem zoo weinig treft. Hij kan niet gelooven in de waarachtigheid van zijn eigen smart, noch in die der anderen. ‘Hij trachtte uit het verleden de vroegste herinneringen aan zijn moeder op te roepen, maar kon er zich geen herinneren die een traan in zijn oog bracht. Hij herinnerde zich, dat zij hem eens een klap had gegeven, voor iets dat George gedaan had; nooit had ze beseft, hoe 'n groot succes hij behaald had met zijn levenswerk; ze was - maar hij verbande die oneerbiedige gedachten uit zijn hersenen en bracht zichzelf onder 't oog hoeveel van haar persoonlijkheid in hem terug te vinden was’.
De invloed van miss Hamilton, Johns secretaresse, bewerkt dat hij zich van zijn familie losmaakt, na een allerdwaasten brief dien hij hun zendt en waarbij hij hun zijn buitengoed, dat ze toch al in bezit namen, schenkt, en zijn huwelijk met de veel bekladde miss Hamilton meedeelt. De leelijke plaatjes hadden beter achterwege kunnen blijven.
| |
Marjorie Bowen. Mensch en Macht. - H.P. Leopold's Uitgevers Mij., Den Haag, 1924.
f 3.25, geb. f 4.25
Marjorie Bowen geeft ditmaal geen historischen roman, maar het zeer romantisch verhaal van een liefde. De ondertitel luidt: De geschiedenis van drie geslachten in drie boeken, hoewel wij feitelijk alleen de geschiedenis hooren van Rawlyn Dyppre, een Kentschen edelman, die het leven met de vrouw die hij liefheeft niet aandurft en na lange omzwervingen in Rome een jonge Italiaansche trouwt, die blijkt krankzinnig te zijn. De verwikkelingen en misverstanden zijn ontzettend talrijk en tamelijk onwaarschijnlijk. Hoewel deze roman zeker wel veel lezers zal vinden, die hem geboeid uitlezen, verdienen de historische romans van deze schrijfster toch verre de voorkeur, daar er de opgeschroefdheid, het overdreven romantisme en de onaannemelijke verhoudingen in ontbreken.
| |
Clive Arden. Een moeilijk conflict. - A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij, Leiden.
f 3.90, geb. f 4.75
Dit is een van de Engelsche romans zooals er honderden geschreven, vele vertaald en vele graag gelezen zullen worden. De heldin van dezen roman, Eleonora Bewlay, is een van de hyper-moderne jonge meisjes van nà den oorlog. Het ‘slanke figuurtje, met massa's krullend goudbruin haar, een schalkschen glimlach, die in de ooghoeken schuilt (sic!) en een verzameling brutale sproeten’ ontbreken al evenmin als een onafhankelijke geest, mannelijke vrijheidsopvattingen, etc. etc. Deze ideale heldin gaat naar een ‘platonischen’ vriend, dien zij in den oorlog leerde kennen en nu in Zwitserland ontmoeten zal. Onnoodig te zeggen dat de gevoelens van den vriend niet platonisch blijven, hetgeen een verwijdering tusschen de twee vrienden brengt. Hij gaat naar Amerika, zij terug naar Engeland, waar zij na eenigen tijd trouwt met een voornaam fabrikant, Henry Walles, die haar nog steeds sluimerende zinnen doet ontwaken. Natuurlijk kan Leo niet aarden in het kleine plaatsje waar haar man zijn werk heeft, hij begrijpt haar niet en zij wendt zich weer tot den in Zwitserland versmaden Richard Valyran en begint met hem te correspondeeren. Een kletspraatje brengt Leo's man op de hoogte van haar uitstapje naar Zwitserland, dat door de kwaadsprekende dames geheel verkeerd wordt uitgelegd. Na een harden strijd, nog verzwaard door de terugkomst van Valyran en de hardheid van haar nuchteren man, komt alles gelukkig op zijn pootjes terecht. Valyran sterft, op het juiste moment, na een innige verzoening van Leo en Henry, haar man.
| |
René Jouglet. Het eenzame kind. - Leopold's Uitgevers-Mij., Den Haag, 1924.
f 1.50
In een vlakken, grijzen stijl gehouden, suggereert dit kleine boekje wel de sfeer van het eenzame kind, het kleine meisje, dat na een verblijf op het land bij haar ouders terug komt. Het vijfjarige kind lijdt onuitsprekelijk door een geheimzinnige verwijdering die tusschen haar ouders ontstaat. Haar leventje wordt verduisterd door dat mysterieuse waas van gefluisterde verwijten, stille tranen en plotseling harde stemmen in den nacht.
Later, op de kostschool, wanneer haar moeder gestorven is, haar tweede vader haar vergeet en haar grootouders haar als een lastpost beschouwen, wordt het leven te zwaar voor haar tengere schoudertjes. En op een stillen zomerdag, wanneer ze vaak weken op de verlaten kostschool is achtergelaten, springt ze in het water. Het boekje doet éven denken aan Rachilde's Haar Lente, doch het is minder fijn en zonder dat diepe inzicht in de psyche van het kleine eenzame meisje.
| |
Axel Lübbe. Het groote geheim. - A.W. Sijthoff's Uitgeversmij., Leiden, zonder jaartal.
f 4.90, geb. f 5.90
Deze roman is voor het grootste deel de levensbeschrijving van Johannes Holl, den zoon van een heerenboer op Majeiken in Oost-Pruisen. De ‘Voorteekens’, die aan het eigenlijke verhaal voorafgaan, staan slechts in zéér los verband er mee. Overigens is deze roman wel echt Duitsch: veel sentimentaliteit, veel geheimzinnige voorteekens en afgrijselijke voorspellingen. De moeder van Johannes Holl is een hysterica, die met haar wispelturig karakter het kind schuw maakt. Later wordt Johannes Holl cadet, en nu volgt er voor de zooveelste maal een beschrijving van de afschuwelijke cadettendressuur, die men niet anders dan beestachtig kan noemen.
De levensloop van Johannes Holl is verder nog zeer afwisselend. Na zijn ontslag als officier trouwt hij met een jodin en wordt plotseling schilder van uiterst fantastische tafereelen, die hij in een soort van trance schildert. Wanneer de oorlog uitbreekt neemt Johannes weer dienst, wordt blind en trekt met vrouw en kind - de lastige moeder is intusschen gestorven - naar Zweden, ‘het land van Gösta Berling’. Door de geleden ontbering valt Hanna de vrouw plotseling dood neer, van schrik wordt Johannes weer ziende. Hij blijft in Zweden met zijn kind. Het boek is geschreven op die abrupte en fragmentarische manier, zooals wij die van Kellermann bijv. kennen. Droomen en visioenen spelen een groote rol, en het geheel is een mengsel van sentimenteel idealisme en ruwe werkelijkheid. De vertaler is er niet in geslaagd een goede Nederlandsche bewerking te geven, te veel doen zinsbouw en woorden aan het oorspronkelijk denken.
|
|