| |
Maandkroniek
Na Heyermans' dood.
Heldenvereering is de grondslag van ieder streven naar zelfveredeling. En elk voorbeeld ervan zij in dezen botten tijd met welbehagen gesignaleerd. Elkeen kiest daarvoor natuurlijk helden van de maat die hem past. Met eerbied en vreugde zagen wij hoe de partijgenooten van den heer H. Heyermans Jr., ter gelegenheid van diens afsterven, op grootsche wijze getuigd hebben van hunne bewondering en liefde voor dien schrijver, die voor hen meer nog dan schrijver, een held in den partijstrijd was. Zoo een begrafenis met woord en wimpel is bijna feestelijk, omdat het de manifestatie is van een idealisme dat eeuwig jong en eeuwig kinderlijk is.
Het is alleen heel jammer, dat enkele vereerders van wijlen den heer Heyermans in de verwarring der smartelijke ontroering zich eenige onwaarheden hebben laten ontglippen. Sommigen hebben het voorgesteld alsof het Nederlandsche volk, en de regeering, zijn tekortgeschoten in waardeering voor dien schrijver. Ja, men kan uit sommige uitlatingen den indruk krijgen alsof het Nederlandsche volk verantwoordelijk zou zijn voor de materieele moeilijkheden waarin hij, helaas, zich in zijne laatste levensjaren bevond.
Elkeen weet dat geen Nederlandsch auteur bij zijn leven zoo hoog gewaardeerd, zoo belangstellend gevolgd is als juist de heer Heyermans. Hier te lande en in het buitenland. De cijfers van zijne opvoeringen, oplagen en vertalingen bewijzen dit onweerlegbaar. Elkeen weet ook dat hij veel geld verloren heeft in riskante ondernemingen, waartoe niemand hem gedwongen heeft, waar hij zich in begeven heeft, uitsluitend geleid door zijn plichtsbesef en persoonlijke ambities.
Het verdient aanbeveling om het verlangen naar heldenvereering te rijmen met waarheidszin en eenig gevoel voor de juiste proporties.
| |
Ghéon in Nederland.
- Voor allen die belangstellen in het tooneel en de problemen daarmede verbonden, was de komst van Henri Ghéon in Nederland een gebeurtenis van belang. Vooral omdat Ghéon hier sprak juist van zijne opvattingen over het tooneel in dezen tijd. De basis van zijn beschouwing is het besef dat het tooneel alleen recht en kracht van bestaan heeft, wanneer het in een levende handeling de diepste verlangens en de zuiverste zekerheden van de gemeenschap der toeschouwers symboliseert. Een werkelijke vernieuwing kan dus alléén voortkomen uit het publiek. Schrijvers en spelers zijn dienaren, van wie men zeker ook kunstvaardigheid, maar in de éérste plaats gehoorzaamheid
Henri Ghéon in zijn werkkamer
(Foto door een amateur)
aan de stem des gemeenen geloofs verwacht. Alleen wanneer het tooneel zijn plaats in de hierarchie der ceremoniën kan hernemen, is er sprake van een waarlijk
| |
| |
nieuw tooneel. Dit nieuwe tooneel is dan eigenlijk weer het oude tooneel, althans een phase in de onafwijsbare traditie, waarvan wij, thans, tot onze schade en schande, zoo zeer zijn afgeweken. Voor Ghéon is die vernieuwing niet anders mogelijk dan binnen de Roomsche kerk. Het nieuwe tooneel zal een waarachtig Roomsch tooneel zijn. Hij zelf is begonnen met een arbeid in die richting, dadelijk na zijne bekeering, dus ongeveer in 1917-1918, en hij heeft die tot heden toe niet onderbroken. In die jaren schreef hij bijna dertig stukken (nog gedeeltelijk ongepubliceerd), die met onmiskenbaar welslagen gespeeld worden door en voor het geloovige volk.
Zij, die de religieuze overtuiging van Ghéon (ps. voor Dr. Vangeon) niet deelen, zullen de wijze waarop hij het probleem stelt en uitwerkt wellicht wat simplistisch vinden. Maar ook zij zullen moeten erkennen dat, in een gecompliceerder beschouwingswijze, Ghéon's theorie en de door hem bereikte resultaten factoren zijn welke men niet elimineeren kan en mag. Ghéon is een rustig, nadrukkelijk spreker, die door de kalme kracht van zijn oprechte meening, niet nalaat indruk te maken, óók op zijn critische hoorders. Het was een genoegen om te constateeren dat voor zijne voordrachten te Haarlem, Utrecht, 's Gravenhage en zelfs te Arnhem, een buitengewone belangstelling was.
| |
Voordracht van Von Münchhausen.
Kort na Ghéon maakte de Duitsche balladen-dichter Börries Freiherr von Münchhausen een tournée door ons land. Natuurlijk was de Duitsche kolonie aanwezig, met de notoire Nederlandsche germanofielen als prof. Sleeswijk, Jan Fabricius e.a. Von Münchhausen is
Börries Freiherr von Münchhausen
(Naar een foto)
in de Duitsche litteratuur een afzonderlijke en wel merkwaardige verschijning: niet om de poëtische waarde van zijn werk, want die is gering; maar om zijn traditioneel, oud-Duitsch karakter dat in een Duitsch landedelman niet onsympathiek is. De stemming in de zaal wordt het best weergegeven door een kort citaat uit het Vaderland:
‘Börries von Münchhausen is een eigenaardig man. Omdat hij een eigen karakter toont in de artistieke wereld. Hij is nl. de dichteraristocraat. Niet in den zin van den decadent, maar in dien van de heerschende, autocratische figuur. Dat bleek al aanstonds bij zijn optreden, koel, gereserveerd (waarbij een ordeteeken op den rok dadelijk opviel), mededeelend, dat hij straks tien minuten pauze wenschte te houden. Later: verklarend, dat men met het applaus liever wachten zou tot hij klaar was.
Een eigenaardige figuur. Dit onbewust heerschende, dit - krachtens mannelijkheid - uiteraard de baas zijn, is zeer aantrekkelijk. En de charme daarvan bleef bij in zijn gedichten, balladen, oude sagen, autocratisch als hij zelf: Duitsch edelman met een Hannoveraansch accent. Die charme zou heel vluchtig zijn, toonden zijn gedichten niet zooveel gevoel, dat nooit of nimmer pathetisch was, maar altijd echt. Zeer mooie waren daaronder, bv. de prachtig refreinige Nobiskrug, waar de dooden drinken en klinken, het diep meegevoelde, sober gezegde: Die Grabsteine, het zéér gevoelige: Der Todtspieler, het fijne: Die Begnadigung, het chanson: Dunkeler Falter (à la Heine) en: Der goldene Ball.
Die charme overwon ons door den humor der gedichten, die het slot der serie vormden. Men moet een gentleman als deze Münchhausen zijn, om Petrarca zóó beschaafd in de maling te kunnen nemen; om van: Das dünnere Tüchlein iets te maken, dat volkomen kiesch, in het geheel niet grof is. Men werd ten slotte geheel ontwapend door het zoo plastisch-komisch verhaal over de garderobe en door het schattig relaas van den inktpot.
In dezen ongewonen kunstenaar trof telkens de groote liefde voor kinderen’.
| |
Van Schendel in Duitschland.
Dezer dagen trof mij in een courant het bericht dat tot de meest-verkochte Duitsche boeken in 1924 behoorde: de vertaling van Arthur van Schendels beide Zwerversverhalen. Ja, van Schendel stond twee op de lijst, na Romain Rolland. Voor wie een begrip heeft van de grootte der oplagen in Duitschland, wil dit nog al iets zeggen. En het wil zeker zeggen dat het Inselverlag goede zaken doet met een boek, waarvoor de oorspronkelijke schrijver geen cent honorarium ontvangen heeft. Enfin, dat is het ergste niet. Wij achten het een eer en een geluk voor de Nederlandsche auteurs dat zij niet van hun pen kunnen leven en dus geen laagheden behoeven te doen onder pressie van uitgevers en publiek.
Ons deed dit bericht zulk een groot genoegen, omdat wij niemand méer dan de nobele, buiten alle côterieën, vrij van ieder zweempje van reclamezucht levende figuur van Van Schendel, van harte de universeele erkenning van zijn prachtige gaven gunnen; maar ook omdat het een bewijs is voor wat wij altijd geloofd hebben, nl. dat Van Schendel, indien hij in een der drie groote taalgebieden geboren ware, een schrijver met een wereldreputatie zou zijn: een erkend en geëerd Meester.
Misschien dat zijn eclatant succes in Duitschland den Nederlanders duidelijk zal maken welk een onschatbaar en daarbij welk een verrukkelijk kunstenaar zij bezitten in den schrijver van ‘Een Zwerver verliefd’, ‘Shakespeare’, ‘De Berg van Droomen’, ‘Der Liefde Bloesems’ etc.
| |
Gustaaf Vermeersch †
- Gustaaf Vermeersch was bij zijn ontijdigen dood reeds een figuur uit het verleden. En toch is het nauw twintig jaar geleden dat zijn twee groote romans ‘De Last’ en ‘Mannenwetten’ verschenen zijn. De tijd gaat wel wreed snel voor kunstenaars, die niets ontijdelijks hebben. In die dagen gold het schrijven van zulke harde, compacte boeken, waarin ons geen detail gespaard bleef, als een daad van lofwaardigen moed. En nu reeds vindt een jonger geslacht daarin niets meer terug dan een ondoordringbare, verstikkende verveling. Wie is in staat om, zonder een uiterste zelfoverwinning, twee lijvige deelen, zonder eenige onderverdeeling in hoofdstukken, geschreven in een traag, stroef, knoersig proza, ten einde te lezen. En als men het volbrengt wat is, ten slotte, de belooning, de winst?
En toch ... wanneer wij een oogenblik denken aan dien spoorwegwerker, die, in schaarschen vrijen tijd, met een koppig idealisme, op zijn primitieve wijze werkte aan een arbeid, welken hij schoon en noodzakelijk achtte, dan gevoelen wij, ondanks alles, een eerbied. En een angst, omdat het verlangen naar schoonheid en waarheid, dat wij allen als de edelste drijfkracht der menschelijke bewegingen erkennen, een armen, machteloozen, maar eerlijken geest zoo ver op een dwaalweg kan voeren.
| |
Prijzen.
- Het is een aardig spelletje voor litteraire tijdschriften in Frankrijk om zoo nu en dan eens te enquê- | |
| |
teeren over het nut van prijzen voor kunstenaars. Men krijgt dan een aantal uitspraken vóór de prijzen en een aantal uitspraken tégen de prijzen en een aantal nietszeggende grapjes. Deze zijn afkomstig van auteurs die een slag om den arm wenschen te houden. You never can tell! Het slot van de rekening is altijd weer, dat de prijzen blijven bestaan en dat de gelukkige winnaars de chèques, terecht zonder gewetenswroeging, verzilveren. In Frankrijk zijn er honderden van die prijzen, uit te reiken door de Académie française, de Société des Ecrivains, de Académie Goncourt en door speciale commissies.
Wij hebben hier den prijs van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (oorspronkelijk Haagsche Post-prijs) welke reeds drie keer, en het moet gezegd worden: op een gelukkige wijze, vergeven werd. Hierbij komt nu de Amsterdamsche prijs voor Poëzie, ingesteld door den kunstzin en vrijgevigheid van een Amsterdamsch rechtsgeleerde, die onbekend wenscht te blijven. De jury bestaat uit de heeren Mr. P.W. de Koning (Volker), J.W.F. Werumeus Buning en Dirk Coster. De eerste uitspraak is, terwijl dit geschreven wordt, nog steeds te wachten. Maar door de belangstellenden zijn, zooals dat gewoonlijk gaat, al alle mogelijke veronderstellingen gewaagd. Zonder dat wij iets positiefs weten, vermelden wij dat de openbare meening aan mr. M. Nijhoff, schrijver van ‘De Wandelaar’ (Versluys), ‘Pierrot aan de Lantaren’ (Palladium) en ‘Vormen’ (van Dishoeck) de meeste kansen op den hoofdprijs van f 400. - toeschrijft. Voor de twee prijzen van f 200. - hoort men met nadruk noemen de namen van Albert Besnard, den schrijver van ‘Sonnetten’ (Palladium) en ‘De Bloei’ (Palladium), en mr. J.C. van Schagen, van wien een bundel ‘Narrenwijsheid’ bij Palladium ter perse is. Maar ook andere dichters worden aangeduid: H. Marsman, met zijn ‘Verzen’ (Ploegsma) en ‘Penthesileia’ (ter perse bij Palladium); J. Slauerhoff met ‘Archipel’ (van Kampen); mr. H.W.J.M. Keuls met ‘In den Stroom’ (Palladium) en ‘Om de Stilte’ (Boosten en Stols) ...
Dit zijn niet meer dan geruchten. En het is zéér goed mogelijk, dat de jury ons een groote verrassing zal bezorgen. Maar deze geruchten hebben hun onmiskenbare waarde, omdat zij ons doen kennen wie de belangstellende ‘men’ voor een eventueele belauwering in aanmerking vindt komen. - In België zijn twee belangrijke prijzen uitgereikt aan Vlaamsche dichters.
| |
Jan van Nijlen en Reimond Herreman.
Jan van Nijlen kreeg, allereerst, den driejaarlijkschen staatsprijs van frs. 3000. -, welke vroeger reeds aan Streuvels, Buysse, Timmermans e.a. gegeven werd. Over deze keuze der jury hebben alle ware lettervrienden zich verheugd. Jan van Nijlen is een allerbeminnelijkste figuur in
Reimond Herreman
het Zuiden, een zuiver, klaar en hartelijk dichter, een bijna feilloos criticus, en daarbij een deftige zonderling, die strijk en zet zijn dienst verricht op het Ministerie van Justitie, met diep in zich verborgen de ziel van een vagebond en de verlangens van een eerste liefde. De hoofdprijs der provincie Brabant (frs. 1500. -) kwam terecht op het ontijdig kalende hoofd van Reimond Herreman, die zijn handen in onschuld wascht in het Fonteintje.
Zijn gedramatiseerde fantaisie: ‘Pimpels der Zon’ heeft blijkbaar de jury evenzeer bekoord als zij het de te weinige vrienden, die het handschrift lazen, deed.
Het is te hopen dat het werkje, wat onsamenhangend, maar tintelend van levenslust en spottenden geest, een uitgever spoedig vindt. Laten wij toch een klein beetje blijmoedig zijn en behagen scheppen in frissche, speelsche blijmoedigheid. Onze liefde voor de jeugd is het eenige wat ons jong kan houden. Biografische bijzonderheden zijn er van Herreman zoo min als van Van Nijlen te melden. Want het is niet van belang dat Van Nijlen een moord doet voor Geldersche rookworst, die hij met levensgevaar over de grenzen smokkelt, en dat Herreman zijn zakcenten versnoept aan de befaamde Chineesche weekdieren, welke Herman Teirlinck, waarom weet niemand, in zijn ‘Vertraagde Film’ wiloksen noemt.
| |
De Distelvinck.
- De jeugd heeft altijd gelijk, zeide Jacob Israël de Haan eens. Een boutade. Maar met als kern een wijze raad. Het past ouderen, die in hun tijd en omgeving groeiden tot wat zij zijn, niet om zich te mengen in den strijd der jongere generaties. Ieder krijgt hier op aarde zijn beurt. En wie de zijne uit achteloosheid of onmacht liet voorbijgaan kan het verlorene niet meer herwinnen. Maar het is de plicht der ouderen, om ieder ernstig streven van zijn jonge tijdgenooten, met sympathie zonder terughouding, met aandacht om te begrijpen en met ongeveinsde vreugde te naderen. Eerbied voor de jeugd is eerbied voor het leven en dus zelfrespect. En al dat seniele hoofdschudden over dartele drift is angst, angst en niets anders.
Met genoegen drukken wij hier de nadrukkelijke verklaring der hoopvolle zangvogels af:
‘Niet met groote leuzen, niet uit hevig verzet tegen de heerschende opvattingen hebben zij zich vereenigd. Maar het diepe besef, dat in hun werk toch symptomen van eendere gezindheid en levende verwachtingen een stuwkracht eischen, die deze deining tot een nieuwen stroom kan richten, deed hen aan den eersten oproep gehoor geven. Tusschen de karakterloosheid van het woekerend epigonisme en de verwildering van een modernisme om zijns zelfswil zien zij hun weg doorgaan. De leegheid van het cliché en de onmacht van het experiment zijn de fantomen, die zij met den ernst van een nieuwen stijl willen overwinnen. Maar zij zijn zich daarbij bewust, dat hun streven nog niet meer dan de schemering is van wat kan en wat moet.
Daarom hebben de medewerkers aan De Vrije Bladen gemeend, dat zij elkaar in deze periode van kentering niet mochten verlaten. Steun, wisselwerking en niet het minst ook onderlinge critiek zijn voorwaarden voor een sterke kunst. Daarom werd De Distelvinck gesticht als de persoonlijke band van de medewerkers aan De Vrije Bladen, een vriendengemeenschap, die ons niet slechts in naam vereenigt. Hare onderlinge bijeenkomsten zullen mede den heksenketel brouwen, waaruit De Vrije Bladen haar wapenen tot den aanval en den opbouw smeden kan. Maar dit is niet onze eenige taak. Weliswaar is er waarheid in den wijn, maar ver blijve ons de geest van de dorpssocieteit! U ook hebben wij noodig, die ons streven volgt, ons werk keurt en hekelt, des te liever. Als buitengewone leden of begunstigers zijt gij van harte welkom in onzen kring, mits gij instemt met onzen opzet: De Vrije Bladen te vormen tot wat zij moet worden: de boodschapper van een nieuwe schoonheid in onze kunst. De Distelvinck wordt thans gevormd door de volgende leden: mr. Herman van den Bergh, D.A.M. Binnendijk, mr. J.C. Bloem, Menno ter Braak, Henri Bruning, J.W.F. Werumeus Buning, Jan R.Th. Campert, Frederik Chasalle, Anth. Donker, A. den Doolaard, H. van Elro, Ben van Eijsselsteijn, mr. A.M. Hammacher, A. Roland Holst, Roel Houwink, Mathias Kemp, C.J. Kelk, G.A.
| |
| |
van Klinkenberg, Gabrielle van Loenen, H. Marsman, mr. M. Nijhoff, Willem Pijper, prof. André de Ridder, Henrik Scholte, J. Slauerhoff, Co van Sweden, Johan Theunisz, Victor van Vriesland en Constant van Wessem.
|
|