| |
Brief uit Parijs
Psychisch Surrealisme.
Na het uitsterven van Dada is een nieuwe strijdkreet geboren: het Surréalisme, die door de meest verschillende richtingen tot leuze is aanvaard. Het neo-dadaïstisch Surréalisme, uiteengezet door André Breton in zijn hoogst-opmerkelijke ‘Manifeste du Surréalisme’, is verreweg het oorspronkelijkste, niettegenstaande het in zijn stelselmatige afbraak van de buitenwereld en verheerlijking van het onderbewustzijn de logische voortzetting lijkt van Dada.
Wat willen de Overrealisten? Breken met de teleurstellende realiteit en met de eng-positivistische levensbeschouwing, die door Bergson en Einstein den eersten stoot kreeg; breken met het kleingeestig naturalisme in wetenschap en kunst, en met de enge logica, die domverstandig en tergend-nuttig, onder mom van vooruitgang en beschaving, alle sprookjesbestanddeelen - als Middeleeuwsch bijgeloof gebrandmerkt - uit den menschelijken geest heeft verbannen.
Voor de Overrealisten bestaat de eenige waardevolle werkelijkheid in het innerlijke van den mensch. Het onderbewustzijn, door Freud in eere hersteld, is een allerbelangrijkst terrein. ‘Indien de diepten van onzen geest geheimzinnige krachten herbergen in staat om die van de oppervlakte te versterken of deze met succes te bestrijden, is het van uiterst gewicht hen op te vangen, om hen daarna zoonoodig aan de contrôle van ons verstand te onderwerpen’. Volgens Breton is het droomleven van den mensch, in zijn doorloopendheid willekeurig onderschept door den waaktoestand, de sluitsteen en sleutel van het menschelijk leven. En de eenige bestaansreden van kunst en poëzie is: tot die oerbron der dichterlijke verbeelding terug te keeren.
Doch welken weg hiertoe te volgen? Breton vertelt, hoe hij eens in den dommeltoestand vóór het slapen getroffen werd door een geheimzinnigen zin, die als het ware aan het venster tikte, iets als: ‘Er is een man, die door het venster in tweeën geknipt wordt’. Langzamerhand borrelden er meer zinsdeelen op, opvallend van woordschikking en beeldvorming. Hoogst geïntrigeerd trachtten Breton en zijn vriend Soupault op elk gewild oogenblik door volledige abstraheering der werkelijkheid een innerlijken monoloog op te wekken, en wel zoo snel, dat het kritisch verstand niet tusschenbeide kon komen. Het resultaat, neêrgelegd in de dialogen van beider: ‘Les Champs Magnétiques’, onderscheidde zich weliswaar door gebrek aan constructie, doch ook door een zeldzamen gloed, veel ontroering, bliksemende beelden en een hoogen graad van komische kracht, d.w.z. een poëtisch materiaal van allereerste orde en volkomen oorspronkelijkheid.
Dit zuivere, aan de werking van geheugen en verstand onttrokken uitdrukkingsmiddel werd gedoopt: ‘Surréalisme’, met de definitie: ‘Zuiver psychisch automatisme, waardoor men mondeling, schriftelijk of anders de ware werkingswijze van de gedachte wil uitdrukken. Dictee der gedachte met uitschakeling van elke contrôle van het verstand, buiten elke bijbedoeling van kunst of moraal’. Als voorloopers erkent Breton alle groote geïnspireerde scheppers uit het verleden en in den laatsten tijd vooral Rimbaud, de spil der moderne letteren, Lautréamont en den jonggestorven Vaché. Doch deze voorgangers, gehandicapt door hun genie of talent, schreven nog veel te veel met voorbedachten rade, zonder, zooals de echte Surrealisten, waarvan behalve Breton: Soupault, Elnard en Aragon de hoofdmannen zijn, zich te vergenoegen met objectieve ontvangstations te zijn van het Onbekende.
| |
Het Surrealisme een volledige levensleer.
Het Overrealisme is niet enkel een esthetiek, maar een volledige levensleer, die voor ieder toegankelijk is, daar het slechts geringe scholing vereischt, het onderbewustzijn te ontketenen. Breton vergelijkt het met een nieuw verdoovingsmiddel, een ‘Vice Nouveau’, die alle teêrgevoeligen en levensmoeden kan streelen. Men herleeft de sprookjeswereld van zijn jeugd, die ontegenzeggelijk veel dichter bij het waarachtige leven staat dan het geknechte nuttigheidsbestaan van later. Sociale en moreele verplichtingen erkent deze hyper-individualist niet, daar de naaste en de buitenwereld nauwelijks voor hem bestaan. Zelfs de grens tusschen leven en niet-leven is fictief geworden: ‘L'Existence est ailleurs’.
De Overrealisten hebben kortgeleden onder leiding van Naville, Péret en Girard een ‘Bureau de Recherches Surréalistes’ gesticht, dat bestemd is om alle gegevens betreffende onderbewustzijn, droom, inspiratie, instinctieve uitvindingsgave te centraliseeren. De daaruit te maken gevolgtrekkingen - men spreekt reeds van een nieuwe ‘Déclaration des Droits de l'Homme’ - worden in het hoogst-belangwekkend orgaan: ‘La Révolution Surréaliste’ gepubliceerd.
De nieuwe beweging heeft reeds van alle kanten bedenkingen gewekt. Is het onderbewuste moeras werkelijk belangrijker dan het gefiltreerde leidingwater van den bewusten geest? Leert de opgevangen droom inderdaad nieuwe dingen over ons intiemste wezen? Wordt de gestenografeerde droom niet reeds vervormd door het gebruik der conventioneele taal en spraak? De ‘Champs Magnétiques’ bevatten zeer zeker goedkoope gedachten-associatie's en woordspelingen, doch daarnaast zooveel superbe beeldvondsten, dat men bang is te vroeg een gevolgtrekking te maken en met belangstelling de verdere proefnemingen afwacht. Of het Surréalisme groote kunstwerken zal geven, valt te betwijfelen. Het blijft een privéhandeling, interessant voor de persoon-zelf, doch onbegrijpelijk voor de buitenwereld. ‘Mon art est un impasse’, waarschuwde al Mallarmé. Men schakelt het verstand zoo maar niet ineens uit. Het Surréalisme in zijn absolute strekking beteekent een droevige verminking der persoonlijkheid en kan als zoodanig moeilijk als het nieuwe levensen kunst-evangelie worden aanvaard.
| |
Physiek Surrealisme.
Waar het surreëele van Breton eerder de beteekenis heeft van irreeël of bovennatuurlijk, een ontkenning van de werkelijkheid dus, is het Overrealisme van Ivan Goll een intense belijdenis der moderne realiteit.
Zijn Manifest valt met de deur in huis: ‘De realiteit is de basis van elke groote kunst. Zonder haar geen leven, geen stof. De werkelijkheid is de grond onder onze voeten en de hemel boven ons hoofd’. De overbrenging hiervan op een hooger plan vormt het Surréalisme. Als criterium der dichterlijke herschepping dient het moderne beeld, welks waarde afhangt van de associatie-snelheid tusschen den eersten indruk en de laatste uitdrukking. Vroeger besliste het oor over de kwaliteit der poëzie (rythme,
| |
| |
klank, rijm); in deze eeuw der film wordt aan het oog de voornaamste rol toebedeeld.
Dit visueel Surréalisme is volgens Goll het typisch uitdrukkingsmiddel van onzen tijd en bestemd om alle ‘ismen’ van de wereld te vervangen. Het is direct, intensief, en verwerpt alle abstracte en tweedehandsnoties als: logica, esthetica, grammatica, woordspelingen. Symbool van gezondheid, bindt het den strijd aan tegen alle dekadente uitingen van den laatsten tijd. Weg met ballet en music-hall, weg met alle pittoreske, exotische, erotische, egoïste, frivole kunstuitingen van deze eeuw! Ook tegen het Surréalisme der ex-dada's wordt meedoogenloos de strijd aangebonden: ‘Hun psychisch mechanisme, gebaseerd op den droom en het belangeloos spel der gedachte, zal nooit krachtig genoeg zijn om ons lichamelijk organisme te ruïneeren, dat ons leert, dat de werkelijkheid altijd gelijk heeft en het leven waarder is dan de gedachte’.
Brengt dit physieke Overrealisme iets nieuws? Hebben niet alle groote scheppers de werkelijkheid op een hooger plan overgebracht? Is Goll in zijn aanbidding der moderne realiteit geen discipel - via Apollinaire, die de leus verzon - van het Futurisme, zooals Robert Delaunay, de voornaamste schilder van de beweging, het op plastisch gebied is? En heeft deze eenzijdig-uiterlijke actie, overdrijving van Gautier's: ‘Pour moi le monde extérieur existe’, niet het tegenovergestelde bezwaar der droomduiders, nl. van aan de gesteldheid van ons Ik niet de minste aandacht te wijden? Al kondigt Goll belangrijke toepassingen van zijn stelsel aan op objectief film- en tooneelgebied, zijn systeem lijkt als handleiding van den dichter al even onvolledig als het uiterste subjectivisme van ex-dada.
Intusschen rijzen er andere secten als paddestoelen uit den grond. Dermée, eerst geestverwant van Goll, gaf afzonderlijk zijn ‘Mouvement acceleré’ uit als protest tegen Breton. De dichteres Céline Arnauld kondigt het ‘Projectivisme’ aan, Dr. Malespine uit Lyon het ‘Suridéalisme’, terwijl de wijsgeerige en godsdienstige jongeren van ‘Philosophie’ eveneens een vorm van Surréalisme plegen. Helaas: de ‘ismen’ zijn vele, doch de groote werken, die de theorie bevestigen, steeds zeldzamer. Welke kunstenaarsnaam zal er uit dezen troebel-verwarden tijd overblijven?
| |
De Prix Goncourt.
De Académie Goncourt heeft zich vóór de uitreiking van haar jaarlijkschen prijs weer voltallig gemaakt: Raoul Ponchon kreeg den zetel van den overleden Bergerat, Pol Neveux dien van Céard. De candidaten Mauclair en Duhamel vielen af. De naam der verliezers zegt, althans voor het buitenland, veel meer dan die der winnaars. Toch zijn de laatste niet zonder talent. Ponchon, meer dan 'n halve eeuw student, is niet alleen een vroolijk drinker, - men denkt aan den ‘Bon Bock’ van Manet - maar een heerlijkgeestig rijmelaar, die in zijn ‘la Muse du Cabaret’ de oude gallische la Fontaine-traditie alleraardigst vernieuwt. Zelfs de Goncourt's en hun beruchte onuitgegeven Journal zijn niet van hun spot verschoond gebleven:
Sont parfaitement oubliés;
Que sera-ce de leurs posthumes
Pourquoi les faire publier?’
De gastronoom Neveux is niet minder geschikt voor den legendarischen lunch der Goncourts als de drinkebroer Ponchon. Ook hij is - behalve bibliotheekinspecteur en kunstcriticus - een letterminnaar en schrijver o.a. van ‘La Douce Enfance de Thiery Seneuse’, die getrouwelijk op meester Flaubert is geïnspireerd. Intusschen wordt de Académie Goncourt er niet op verjongd: na den dood van Huysmans, Renard, Mirbeau, dringen steeds meer middelmatigheden door, die bijna niets voortbrengen, zoodat de eens zoo voortreffelijke instelling bedenkelijk op de Académie Française begint te gelijken.
Doch bezitten de leden nog wel voldoende kritische kwaliteiten om den besten roman van het jaar uit te kiezen? Hierover is zwaar geredetwist. Descaves beweert, dat het onmogelijk is uit den jaarlijkschen stortvloed van plm. 450 boeken het beste uit te zoeken. De leden hebben amper den tijd ze open te snijden (vandaar: ‘les Pères Coupe-toujours’). En als men eindelijk een dozijn goede romans ter zijde heeft gelegd, is de keuze meestal onmogelijk en kan men enkel zeggen: ‘Het is 'n goed boek’. Niet rechtvaardig om de rest op te offeren. Descaves wil in den grond den prijs onder het winnend twaalftal verdeelen.
Daartegen zwaaien de anderen echter de letter van Goncourt's testament. Ook het publiek eischt één winnaar, anders verliest het zijn kop. Bovendien ziet de rest den toestand minder zwaarwichtig in dan Descaves: ze behoeven immers niet alles te lezen, daar zij voorgelicht worden door kritiek en publiek; verder vertrouwen zij op hun goede ‘flair’, daarbij niet uit het oog verliezende, dat elke stemming relatief is. En heeft de groote massa achteraf niet steeds met hun prijsroman ingestemd?
Voor het publiek is de Goncourt-prijs spannend als een wedren. Elk heeft zijn eigen paard of jockey. ‘Le Journal Littéraire’, die een enquête instelde onder vijfduizend lezers, kreeg verreweg de meeste stemmen op Arland, den schrijver van ‘Etienne’ en boetprediker van ‘le nouveau mal du siècle’ (= het smachten naar God). Arland was dus ‘grand favori’. Doch de Goncourtisten, die zich niet de les wilden laten lezen, gaven hem niet één stem. Dit is tenminste sympathiek van de Heeren, dat zij zich niet door de reclame-campagnes der uitgevers laten beinvloeden en gaarne een ‘outsider’ kiezen.
| |
Thierry Sandre.
Het was dan ook een algemeene verrassing, toen Thierry Sandre den ‘grandprix’ verwierf.
Foto Henri Manuel
Thierry Sandre
Sandre bezit allerlei hoogst sympathieke eigenschappen: 'n edel mensch, kranig strijder voor het vaderland (zijn Duitsche krijgsgevangenschap werd in ‘Le Purgatoire’ beschreven), belangeloos werker voor de ‘Anthologie des Ecrivains Combattants’, benevens zeldzame kultuurkwaliteiten als humanist, uitnemend vertaler uit het Grieksch, Latijnsch, Arabisch (ook van de ‘Basia’ van Janus Secundus) en als vruchtbaar romancier. Van de bekroonde ‘Chèvrefeuille’, waarin een tragisch liefdesavontuur met het oorlogsdrama is vervlochten, hebben sommigen de psychologie onwaarschijnlijk genoemd, doch de soberevocatieve stijl en spannende verhaaltrant maken veel goed. Naast hem kreeg Fleuret één stem voor zijn voortreffelijke: ‘Les derniers Plaisirs’, nieuwe visie op Don Juan's uiteinde in een prachtig-geciseleerde klassieke taal. Verder Bailly één stem voor zijn gloeiende realistische schildering van ‘Naples ou le Baiser de Feu’, terwijl ook Soupault (‘Les Frères Durandeau’) en Montherlant (‘Les Onze devant la Porte dorée’) met eere werden genoemd.
| |
| |
De uitverkoren ‘Chèvrefeuille’ wettigt volkomen Descaves' oordeel: ‘'n goed boek’. Maar werd de prijs, zooals Goncourt bedoelde, uitgereikt: ‘à l'originalité du talent, aux tentatives nouvelles et hardies de la pensée et de la forme’? Dit moet betwijfeld worden. Het is opmerkelijk, dat de academisten, die elk voor zich een origineel candidaat er op na houden, het steeds eens worden over een middelmatig gemiddelde. En waar zij zelf stammen uit het naturalisme, langzamerhand eenigszins door humanitaire tendenzen getemperd, zijn de prijswinnaars bijna zonder uitzondering realisten van de Tharaud's en Chateaubriant af tot Barbusse en Béraud. Behalve een enkele voortreffelijke keuze als Proust, zijn al de typische vertegenwoordigers van het nieuwere Frankrijk: Philippe, Romains, Alain Fournier, Benda, Larbaud, Giraudoux, Mac-Orlan over het hoofd gezien. En zoo was het dit jaar gemakkelijk te voorspellen, dat de exdadaïst Soupault, veelbelovend dichter en romancier en in zijn geestelijken zwerflust typisch ‘enfant du siècle’, en zijn niet minder sprekend tegenbeeld Montherlant, de orde-zoekende Katholieke Romein, het lot der miskenden zouden deelen, met den zachten troost intusschen, reeds lang door de binnen- en buitenlandsche élite te zijn erkend.
| |
Prix Femina (Charles Derennes)
De Prix-Femina-Vie Heureuse, door een damesjury uitgereikt, maakt dikwijls veel goed. Helaas vielen Soupault noch zijn vriend Delteil, auteur van de grandioze klucht ‘Les Cinq Sens’,
Charles Derennes
Verkleinde reproductie van een kopergravure door Pierre Gandou
in de termen, omdat zij met hun kameraden een blaadje getiteld: ‘Un Cadavre’ tegen Anatole France hadden onderteekend. Afgescheiden van den ietwat drastischen titel kan men de jeugd toch niet kwalijk nemen het heelemaal niet met zijn steriele vormperfectie en beminnelijke scepsis eens te zijn? Toen de jonge generatie aldus was uitgeschakeld, viel de keuze op Charles Derennes, reeds lang bekend als Pleiade-dichter, romancier en criticus, en niet zoozeer op zijn lichtzinnige romans, als wel op den dieren-cyclus: ‘Le Bestiaire sentimental’, waarin allerlei miskende beesten als krekels, vleermuizen, kikkers met geestig-psychologische opmerkingsgave zijn geschetst. Naast Derennes won de Russische Franschman Emanuel Bove een aanzienlijk aantal stemmen voor zijn hoogst-opmerkelijke ‘Mes Amis’, autobiografische notities van een verminkte in een armelijke Parijsche buurt, en waarvan de ontroerend-sobere werkelijkheidsschildering de namen van Philippe en Jules Renard in herinnering brengt.
W.F.A. ROËLL
|
|