Herman Teirlinck, de man zonder lijf of leeftijd.
- Herman Teirlinck is een van mijn goede oude vrienden, zeide Van Deyssel in een dankrede. Veertig jaar geleden was zijn werk mij reeds lief.
Veertig jaar geleden was Herman Teirlinck een broekventje van een jaar of vijf. Als een lapsus linguae een zoo speelschen geest als dien van Teirlinck treft is hij bekoorlijk.
Toen mijn beste vriend, helaas de meest reactionnaire der jongere Vlaamsche dichters, Van Deyssel had gehuldigd en deze aan zijn tafelgezel, zijn vriend sinds veertig jaar, naar de identiteit vroeg van den reactionnairen lofzanger, antwoordde Teirlinck plechtig: - ‘Dat is de Chef der Cubisten’. Waarop de jubilaris in zijn wederwoord den eigen cubistischen tijd herdacht, toen hij proza schreef waar hij zelf kop noch staart aan vond, uit louter plezier om den muggenzifters koud zweet te geven. En of Teirlinck lachte en mijn vriend ontstelde!
Er is in Herman Teirlinck altijd een zich verkneukelende fantaisie geweest, die anderen, en vooral zichzelf, niet zonder een flinke dosis goedgunstigheid, aan het lijntje heeft gehouden, een fantaisie als een soort van ricanement, wanneer hij de eigen ernst of gevoeligheid ging vreezen. Zijn fantaisie is als dusdanig zoo nauw met ironie verbonden, dat zij vaak zijn rem is, zoo niet de verschansing, waarachter hij op de prangendste momenten duikt. Het dunkt mij nauwkeuriger te zeggen: Herman Teirlinck is scherpzinnig, gevoelig, maar vol fantaisie, dan wel en vol fantaisie, want zij komt mij vaak voor als de tegenstelling van zijn groote gaven van hart en geest, meer dienares van een levendige en nooit verzadigde zinnelijkheid dan van zijn hang naar vergeestelijking.
Daarom acht ik het zoo natuurlijk dat hij, waar hij zich het zaakje van het verachterd Vlaamsch tooneel is gaan aantrekken, meer en meer werkt om het drama te transponeeren in de louter met de zinnen waarneembare uitdrukkingsmiddelen. De helft van zijn tooneelstukken en speciaal van zijn jongste spel - De Man zonder Lijf - ondergaat men als lichamelijke vreugde of pijn. De oogen zien gulzig, alle tooneelattributen zijn trouwens vertiendubbeld, zoowel vorm als kleur. Kreten en allerlei geluiden, zoo realistische als louter symbolische, bespelen het oor. Vooralsnog goochelt Teirlinck niet met attributen, die ook het reukorgaan, gehemelte en tong zouden streelen. Dit ligt nochtans heel en al in zijn lijn. Want karakteristiek is het wel, dat naarmate zijn fantaisie met meer tooneelmaterieel gaat goochelen, het woord aan beteekenis verliest. Gelijk in de opera de helden zoo maar wat zingen en daardoor hoegenaamd niet de actie versnellen, omdat deze meestal niet in den gezongen tekst is doch in de pantomieme, zoo gebeurt het vaak dat de figuren van Teirlinck zoo maar wat taalpoëmen zeggen - ‘uw schoot wiegt aan mijn heup!’ - die wel tot eenige taak schijnen te hebben de dramatische handeling hangende te houden. Ik acht het best mogelijk dat iemand die geen Nederlandsch verstaat aan een opvoering van De Man zonder Lijf bijna evenveel vreugde kan beleven als hij die de geestelijke lijnen der gesproken zinnen tracht te volgen. De fantaisie van Teirlinck is er stoutweg tot het uiterste gegaan en heeft een schitterend concerto gecomponeerd, dat op de snaren der zintuigen van de toeschouwers wordt gespeeld.
De wijze en de dwaze Jacob zijn de dubbelgangers in den mensch: de wijze Jacob vergenoegt zich met het geluk, gelijk het zich geeft aan zijn mond en zijn handen, terwijl de dwaze Jacob precies leden en lijf wil afsterven om het zuivere denkbeeld te beminnen en de prinses te verlossen, die koning Vleesch gevangen houdt. Hier trekt de dwaze Jacob ten strijde, leeft alleen naar den geest, verkoopt zelfs zijn lichaam, schept zich bondgenooten in de helaas zoo potsierlijke incarnaties van recht en rechtvaardigheid, goedheid en oerkracht. Als de ideale prinses is verlost, blijkt het dat zij vrouw is van vleesch en bloed, die weer de lusten en het lijden wakker roept in de noodeloos afgezworen leden. Terug dan, dwaze Jacob, naar uw broeder die wijzer was, vertel hem uw jammerlijk avontuur. Hé maar, daar wekt de dwaze Jacob het