Den Gulden Winckel. Jaargang 23
(1924)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKantteekeningen bij de literatuur van den dag. LXXVIII.Westeuropeesche Letterkunde, door Dr. G. Kalff, Tweede deel. Hervorming en Renaissance Uitgegeven en vermeerderd met een Levensbericht en Bibliographie, door Dr. G. Kalff Jr. - (J.B. Wolters U.M., Groningen, den Haag, 1924).IN een rijkelijk met goud vercierden band, meer van 's uitgevers royaliteit dan van treffelijken smaak getuigend, verscheen dit tweede, posthume, deel van het werk, dat, na zijn groote geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, de werkzame, betreurde hoogleeraar op 't getouw had gezet, doch waarvan hij, helaas, de voltooiing niet tot stand mocht brengen. In 'toude schrijfbureau van Matthias de Vries, eenmaal schoonvader van den toen nog jeugdigen geleerdeGa naar voetnoot1), vond zijn zoon, nevens eenige blanco, reeds vooruit gepagineerde vellen, den stapel afgeschreven bladzijden welke, in hoofdzaak, den inhoud vormen van dit boek. Het mag in zekeren zin een geheel heeten, rijp voor de pers, en een woord van dank aan den leeraar van het amsterdamsch Lyceum voor de daad van pieteit welke hij met deze uitgave verrichtte is zeker op zijn plaats. Een beoordeeling van dit werk, zóó veelomvattend, dat uitgevers en nabestaanden niemand bekwaam en bereid konden vinden om het in den gegeven opzet over te nemen, verwachte men hier, natuurlijk, niet. Tot zulk een beoordeeling zijn wij ten eenenmale onbevoegd. In het uitvoerig levensbericht (121 blz.), aan dit deel toegevoegd, geeft Dr. Kalff Jr. zelf eenige critiek op dezen laatsten arbeid van zijn vader door dit werk te stellen beneden de Nederlandsche Letterkunde en te constateeren dat het ‘wel zeer diepere grondslagen mist’Ga naar voetnoot2). Toch mocht Prof. Kalff er in 't Voorbericht van 't Ie deel (ongetwijfeld met zekeren trots, getemperd door de hem eigene bescheidenheid) op wijzen, dat slechts Posnett's ‘Comparative Literature’ (1886) werkelijk vergeleek; dat de werken van Hallam, Scherr, Hettner, Baumgartner, Hauser en derg. (ook Brandes) de verschillende literaturen | |
[pagina 173]
| |
feitelijk slechts weer achter elkaar plaatsten. En zoo heeft ons volk met deze ‘West-europeesche Letterkunde’ dan toch ‘een geheel nieuw, smaakvol, betrouwbaar boek’ (Dr. G. Kalff Jr.) gekregen, door een vreemdeling verrast ontvangen en geprezen als ‘surtout une étude sociale’.
Uit: ‘West-Europeesche Letterkunde’ II
Wat, voor 't oogenblik, hen die met mij nog in de ontroering leven van Kalff's te vroegen dood wel het meest zal interesseeren in dit deel, is de Levensbeschrijving door zijn zoon. ‘Vader, gij leeft!’ zijn de dankbare woorden waarmede de biograaf zijn schets besluit, na ons voor 't laatst nog eens het lijfelijk beeld van den ouden vriend mijns vaders in enkele treffende trekken te hebben geteekend: de stevige, gedrongen gestalte met breede schouders; het hoofd rechtop, flink-ovaal en blozend op vleezigen hals; de gelaatsuitdrukking een mengeling van op-afstand houdend zelfbesef en openstaan voor wat waar en echt is: de helderblauwe oogen geven de wisseling tusschen deze gevoelens weer; maar terwijl de goudblonde knevel een kolonel sieren kon, verraadt het meer hooge dan breede voorhoofd de rimpeling door studie en verdriet; wat deze tweeheid vereenigt en verzoent, de guitigheid dezer kracht, schuilt voornamelijk in het tikje onregelmatigheid van oneven wenkbrauwen en neusvleugels. - ‘Een vrije Saks’. - Intusschen critiek-loos waardeerend staat deze zoon tegenover zijn vader allerminst; het de mortuis nil nisi bene, dat aan zoo menige levensbeschrijving een plooi van onoprechtheid geeft, wordt hier zeker niet in practijk gebracht. Kalff Jr. wil ‘eerlijk’ zijn; de jonge A.J. over den ouden Alberdingk Thym herinnert hem verdacht aan van Deyssel, die eens een boek naar band, papier en druk beschreef en verder doodzweeg - een veel verfoeilijker im-pieteit dan dat men zijn waarheid zegt, meent Kalff de zoon. Inderdaad. - Nochtans, men kan ook in zijn eerlijkheidszucht te ver gaan. Het is dan vaak minder een quaestie van eerlijkheid en pieteit als wel van goeden smaak. Was het noodig, vragen wij ons af, om de hartelijke ontboezeming van dien oud-leerling zijns vaders na diens dood (CXIX), een ontboezeming die zoowel den leerling als toch immers ook den leeraar eert, slechts mede te deelen om haar met een min of meer ironisch-koel ‘Welnu’ [dan zal ik daar eens wat anders tegenoverstellen] te beantwoorden? | |
[pagina 174]
| |
Was het noodig te vermelden, dat zekere wat brute handelwijze eener te uitsluitend met hare zakelijke belangen rekenende firma ten opzichte van een van Kalff's vrienden voor hem verviel naast het feit dat hij, Kalff, 't met zijn uitgevers best vinden kon? Zoo 't niet noodig was, dan is het hier te veel.
In zijn Inleiding tot Vondel's Leven schreef Prof. Kalff: ‘Moeilijker wordt de taak van den biograaf waar hij tracht iemand van een vorig geslacht in zijn leven en werken te schetsen. Reeds van onze ouders en hunne tijdgenooten worden wij gescheiden door eene diepe kloof, waarover liefde en sympathie wel menige brug kunnen slaan, doch die desniettemin blijft gapen. Dat onze gevoelens, onze meeningen, onze smaken in menig opzicht verschillen van die onzer ouders en hunner tijdgenooten, beseffen wij gewoonlijk wel en zij nog beter; doch door welke oorzaken al dat verschil ontstaan is, blijft grootendeels verborgen voor hen en voor ons; hier ziet de nakomeling scherper dan de tijdgenoot’. Kalfi de jongere koos deze woorden tot motto voor zijn beschrijving van 't leven zijns vaders. Wij mogen wel aannemen dat zij hem onder 't schrijven vaak, zij het dan niet steeds, voor oogen hebben gestaan. Inderdaad stond deze zoon voor een zeer moeilijke taak. Want in vele opzichten weet hij zich van zijn vader geheel verschillend. Was de oude Kalff een liberaal agnost, zooals de vorige eeuw er zoo vele kende, een man die zich tegenover de door hem bestudeerde feiten en verschijnselen in kunst en leven met de humaniteit en de objectiviteit van den man der wetenschap trachtte te stellen, - Kalff Jr. toont zich kind van dezen nieuweren tijd, die veel meer leven is dan literatuur; vol onrust en onzekerheden. Religie is weer het groote woord van dezen tijd, niet in den zin van eenig afgerond godsdienstig stelsel, maar aldus begrepen, dat in alle schepsel een hunkering is naar de bewustwording van eigen wezen, in geestelijk ondergrondsch verband met al het geschapene. Van uit dit besef het werk zijns vaders overziende kon 't wel niet anders of de zoon moet in den grond door dat werk onbevredigd zijn gebleven. - Dit maakt de lectuur van deze goedbedoelde en met veel zorg, na veel studie neergeschreven biografie eenigszins pijnlijk. Eigenlijk krijgt men den indruk dat deze zoon pleit voor een zaak die hij in zijn diepste innerlijk als verloren beschouwt. Hij kan het niet uitstaan, ergert zich royaal, als Verwey in zijn critiek op Kalff's levenswerk: de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, met een hooghartig air den schrijver wel genadiglijk ‘tot een gewenschten bewaarder in het magazijn van onze letteren’ wil aanstellen - maar de plaatsen zijn talrijk in deze karakteristiek waar hij zelf de weinige diepte in zijns vaders arbeid betreurt. Dit gebrek aan diepte hangt in de voornaamste plaats samen met het religieuze. ‘Niet dat mijn vader irreligieus was en schreef’. (LXXXV) Maar zijn religieuse aspiraties bleven aan den eenen kant te vaag, aan den anderen kant hadden zij te veel een naturalistischen inslag. Zoo meende hij Vondel's bekeering te kunnen verklaren zonder ‘de Genade’, en waagde hij in 1885 de zeker onverdedigbare bewering, dat Luyken na zijn bekeering ‘nog slechts stichtelijke poëzie van twijfelachtige waarde voortbracht (een oordeel intusschen dat hij later herriep: ‘de sterkste meeningsverandering die hij ooit vertoonde’ (LXXXV). Kalff's appreciatie van wie hem geestelijk niet na stonden had noodig wat zijn zoon noemt ‘historische distantie’. De Middeleeuwen kon hij lief hebben, Vondel werd hem als Roomsche niet minder, ‘maar bij Gezelle verkoelde hij ten eenenmale, want dààr stak de liberale afkeer van 't clericalisme toch eindelijk op: de historische distantie flatteerde niet langer! Omdat zoo de diepere laag van de innerlijke en uiterlijke beweegredenen der menschheid niet ontkend, maar ontweken wordt, moet mijns vaders poging om de Nederlandsche menschheid tot een diepere eenheid te brengen, noodzakelijk mislukken’. (CXVI). En ietwes spijtig constateert deze zoon (CV) dat, hoewel zijn vader het ‘met Lotze en Windelband nog eens philosophisch probeerde’ en boeken als Dilthey's Erlebnis und Dichtnng of Ricarda Huch's Romantik wel las en waardeerde - hij inplaats van over zulke boeken zijn publiek onderhoudt over juffrouw Post en Bellamy. Ook in Kalff's conservatief begrip van vaderlandsliefde (men weet dat Prof. Kalff vele jaren voorzitter was van ‘Volksweerbaarheid’) kan de zoon zich niet vinden. ‘Het evenwicht tusschen 't nationale en het internationale zoeken wij evenals mijn vader, maar wij baseeren niet 't laatste op 't eerste doch andersom’ (CXVII), en er is voor zijn gevoel ‘een pijnlijk ondoordachte, ondoorvoelde inconsequentie in den man, die in 1918 voor Thomas à Kempis een bank wil neerzetten, en in 1920 het 2e Nationaal Congres voor de weerkracht van het Nederlandsche volk presideert’. Nog eens: wij van onzen kant vinden in de lectuur van dit alles iets pijnlijks. En we vragen ons af: of datgene, wat den vader de dingen slechts in 't juiste licht kon doen zien, den zoon niet te veel ontbroken heeft, ontbreken mòest: ‘historische distantie’? Want wèl is het waar wat Kalff, de zoon, zegt: dat wij niet in de eerste plaats terug moeten naar | |
[pagina 175]
| |
Vondel of de Ruyter, maar naar Rembrandt, en wèl is 't mogelijk dat ‘terwijl ons volk al vier litteratuurgeschiedenissen gebruikte [gebruikte het ze werkelijk?] het op verdere Duitschers wacht om in Rembrandt te worden opgevoed (want ja: ‘die is nu eenmaal niet liberaal te behandelen, en het liberalisme moet dus eerst zijn rationalisme offeren - wat zeg ik: zin geven - door voor 't irrationalisme den stijven nek te bukken’ (CXVIII) - als zijn ‘Vader gij leeft!’ waarmede hij zijn biographische schets eindigt voor hem zelf en ons iets meer zal kunnen zijn dan een rhetorische slotphrase - dan... zal het levenswerk van den noesten, eerlijken en dichterlijken mensch en geleerde die Gerrit Kalff was ook van meer beteekenis moeten blijken dan waartoe men uit dit levensbericht van een nabestaande feitelijk zou durven besluiten. Dan zal 't ook moeten zijn: ‘Hier ziet de nakomeling scherper dan de tijdgenoot’.
GERARD VAN ECKEREN. |
|