| |
Letterkundig leven uit de september-tijdschriften
De Nieuwe Gids
H.v.d. Mandere schrijft over het Openluchtspel van Middelburgs overgang in 1574; IJs. Vissel vervolgt zijn tooneelspel ‘Brlseis' Vrijheid’, waarin de grieksche figuren van Achilles, Patroclos en Hippodameia een rol spelen. Eveneens bij de grieksche geschiedenis bepaalt ons Dr. W.J.W. Koster, die over den dichter Callimachus schrijft; Frans Erens deelt zijn indrukken mede van het Nibelungenlied. A.H.v.d. Feen begint een novelle ‘Kassian’ (een paartje van zeer ongelijken leeftijd op de huwelijksreis). Jacques Trève's ‘Des Sons de Cloches sur l'Abîme’ geven, zegt Dr. H.J. Boeken, in den kortst mogelijken vorm den inhoud van de laatste verzen uit Goethe's Faust weer, nochtans vindt hij 't gedicht van deze dichteres wel waard er eenige bladzijden aan te wijden. Pieter v.d. Meer heeft in zijn opstellenverzameling ‘De Branding’ zich over de Nieuwe Gids-kritiek uitgelaten op een wijze die Kloos hem nu ‘een niet meetellend beoordeelaar’ doet noemen. Pieter v.d. Meer, zegt Kloos, schreef vroeger nog al realistisch proza. Maar:
Men kan dat epische gedeelte van zijn arbeid zoo wat als zijn wilde jeugdharen beschouwen, die hij af heeft laten knippen, tegelijkertijd met zijn vroeger geloof. En daar natuurlijk onze literatuur, omdat hij, de heer Van der Meer, maar één enkele uit een ontzaglijk aantal komende en weer heengegane schrijvers is, slechts een zeer betrekkelijke schade door die zichzelf verloochenende kortwieking van zijn matigen aanleg kon lijden, kost het niet al te veel moeite, om te berusten in dat verlies. Maar wèl - en zonder scherts thans - feliciteer ik hem hartelijk, dat hij een zich in het groote geestlijke verband voegende Katholiek geworden is, omdat hij zoodoende, verwacht ik, voor zichzelf tot een volledige geestlijke rust omtrent het Metaphysische is kunnen komen, die zijn vroegere geloofsbelijdenis hem niet scheen te geven, en die zijn eigen denken hem blijkbaar evenmin verschaffen kon. Men ziet het: ik voel volkomen vriendelijk jegens den heer Van der Meer......
Welke vriendelijkheid den heer Kloos intusschen niet belet tot deze conclusie te komen:
En zoo is zijn boek, in elk geval daar waar hij het over De Nieuwe Gids-literatuur heeft, te beschouwen als het radde gebabbel van een nog niets voelend, maar niettemin toch wijsdoend kind.
| |
De Witte Mier
Dit kwieke tijdschriftje opent weer met een dier vlotte dialoogjes tusschen den redacteur en zijn ‘vriend’, welke met een korrel zouts verstaan dienen te worden. - H. van Malsen toont ons, wat Alex. Frederik de Savornin Lohman als schrijver beteekende. Onder ‘Curiositeiten’ maakt J. Greshoff melding van een kleinen bundel gedichten, die in 1920 verscheen en den hem toen onbekenden dichternaam Louis Marcel droeg. Deze Louis Marcel (‘deze jonkman heeft vuur’ oordeelde Leo Claretie) blijkt te zijn géén jonkman, maar een zeventigjarige dame, Madame Vassel, eigenares van een kleinen papierwinkel te Parijs. Een goede tien jaar geleden sloeg zij zoo maar ‘ineens’ aan het dichten, en haar gedichten bleken werkelijk poësie. Toen haar de palmes académiques verleend werden, hield bij een feestmaal in 't huis der weduwe haar vriend Rip een berijmde toespraak, welke, geestig, aldus eindigde:
Votre réserve tout entière,
Encre et papier, à ce jeu fond,
Poète, plus que papetière,
Pour l'Art, vous mangez votre fonds ...
Lorsque la foi s'incruste et s'ancre,
L'on peut bien tout sacrifier.
Laissez vos vers boire votre encre
Et manger tout votre papier....
Des palmes, vous voici fleurie;
Buvons à ce laurier rêvé,
Allons, enfant de la Pap't'rie!
Le jour de gloire est arrivé ...
Greshoff's vriend, Claude Aveline, heeft ‘Louis Marcel’ in haar winkeltje, Rue de la Pépinière 13, een bezoek gebracht, waar de ontroerend-lieve oude dame hem van haar leven vertelde. Zij vereerde den letterkundige bij zijn vertrek met een exemplaar van haar werk, waarin ze de volgende opdracht schreef:
A Monsieur Claude Aveline
En le sevère et le tendre, en le pathétique,
Mes vers sont, je le sais, dénués de beauté.
Littérateur savant, dont je crains la critique,
Peut-être y trouverez-vous la sincérité.
En zij voegde er aan toe: ‘Hommage de vive sympathie’, zeg- | |
| |
gende: ik heb ‘hommage’ gezet, want ik vind u aardig, gij bevalt mij best; het is een woord dat ik zelden bezig in mijn opdrachten, ik bewaar het gewoonlijk voor een kapitein of een kolonel, voor een van die mannen, die mijn vaderland gered hebben; maar gij zijt zoo lief voor mij geweest ....
Voor ik vertrok ging ik de hand drukken van de dochter die in haar winkel was. Zij is enthousiast en hartelijk. Zij stopte mijn tasch vol met cadeaux, briefpapier, briefkaarten, voor mij en voor mijn vrouw:
‘Prenez, prenez, les hommes de lettres sont bien heureux d'être gâtés’!
Laurens v.d. Waals behandelt Duitsche litteratuur in vogelvlucht; onze medewerker Graaf Antonini (thans weer in zijn vaderland terug) schrijft een karakteristiek bij het portret van Altredo Panzini, dien hij tegenover zijn jaargenoot d'Annunzio stelt. Bizonderheden over den thans overleden zeeman-schrijver Joseph Conrad deelt ons Werumeus Buning mede, en een herinnering aan Conrad op Corsica geeft de met onze landgenoote Marie Kalff gehuwde H.R. Lenormand. Uit een notitie van Dr. Jan de Vries blijkt, hoeveel grooter boek-oplagen er in 't dun bevolkte Noorwegen mogelijk zijn dan in ons land.
| |
De Gids
Rein van Zanten begint een roman van huwelijksleven: Op dood Spoor, waarin, afgezien van andere qualiteiten, althans een zekere intelligentie te waardeeren valt. Dr. S. Braak schrijft over Ronsard; Dr. P.N. van Eyck in zijn ‘Nederlandsche Poësie’ over den dichter J.H. Leopold. Dit over Leopolds verhouding tot het individualisme.
De bewuste erkenning, het belijden van het individualisme treffen wij in zijn gedichten behalve in ‘Cheops’ niet aan. Zijn innerlijk kon, zoolang het er niet actief onder leed, bij zijn eenzelvigheid als een onherroepelijk noodlot berusten, het aanvaarden, en aanvaarden als de centrale eigenschap door dienst waaraan, door organisatie waaromheen zij zelf eerst tot hun beste vervulling groeien zouden, konden zij niet. Een emotionaliteit als die van Kloos komt, voorzoover zij 'emotie om de emotie wilde, in het geheel niet, voorzoover een zeer geconcentreerd belijdend individualisme in haar zijn natuurlijke vorm van zelfervaring en zelf-expressie, de directe uitstorting van door geen gewaarwording, door fantaisie noch mijmering gewijzigde zielsbeweging vond, bij Leopold zelden voor. Is zij er, dan, zeer teekenend juist en alleen in die momenten waarin een plotselinge ontroeringsschok berusting als onmogelijk beseffen doet: waarin hetzij door de oogenblikkelijke felheid van het pijngevoel, hetzij in machtelooze opstand tegen de eenzelvigheid met haar fatale implicaties, hetzij in de actie van de nederlaag na een mislukte bevrijdingspoging, het latent conflict acuut gemaakt en actief als zoodanig doorleden wordt.
Verzen vinden wij in deze aflevering van H.W.J.M. Keuls, Frits Tingen, Jan R.Th. Campert en Hendrik de Vries.
| |
Nederland
A.H. van der Feen hekelt onze ‘oprechte samenleving’ in eenige korte schetsen, Henri van Booven de ‘natuurmenschen’ in een eenbedrijvig satyrisch kluchtspelleken. Hermann Keyserlings bekende ‘Reisetagebuch’, dat in de onlangs verschenen nederlandsche vertaling veel aandacht trekt (schreef Dr. J.D. Bierens de Haan in ‘Onze Eeuw’ van Sept. niet, de hollandsche vertaling zelfs boven het origineel te verkiezen?) vindt ook in Johan Koning een geestdriftigen beoordeelaar. Koning eindigt zijn uitvoerig artikel aldus:
Een schat van schoonheid en wijsheid bevatten deze beide deelen van Hermann Keyserling's Reisdagboek. Of wij met hem in Engelsch-Indië, in China, in Japan of Amerika zijn, overal zijn wij met hem in één en dezelfde wereld van ideeën, die als een heelal van gedachten zijn voor de strevende menschheid. Ons innerlijke wezen is in dezen tijd van verwarring hulpbehoevender dan ooit, maar géén kunstwerk van deze dagen wellicht biedt het zoozeer de behulpzame hand als het groote Reisdagboek van dezen wereld-wijzen philosoof.
| |
Groot-Nederland
Herman Heyermans, die eindelijk zijn teleurstellend tooneeldirecteurschap heeft losgelaten en zich weer aan scheppend werk heeft gewijd, publiceert het 1e deel van zijn driebedrijvig tooneelspel: Van ouds ‘De Morgenster’. Eline Mare eindigt haar ‘Joffer Trinette’. Mr. H.P.L. Wiessing schrijft over Adama van Scheltema, met wien hij nog samen de academie blijkt te hebben bezocht.
Als ik mij den indruk weder te binnen breng, dien hij en zijn vrienden maakten op de nieuwelingen aan de Universiteit, dat is geweest te Amsterdam in de jaren '98-'99, dan was die er eer een van afbreken aller traditioneele waarden: een de provincialen zelfs bijster verschrikkend absoluut heidendom, een toegespitst tachtiger proza, - terwijl een, ik zou zeggen: groeps-individualisme, met eerzucht en roem als polen, den ondergrond vormde van een club-leven, dat critisch zeker van de allerbeste soort was ....
Wat Scheltema's verhouding tot de S.D.A.P. betreft, Wiessing drukt er zijn spijt over uit dat ‘dit ranke fregat, gebouwd voor de hooge zeeën’ ‘zich nog zooveel jaren heeft willen ophouden in den verzanden stroom en voor een nieuwe kleinburgerij ingerichte kanalen van de latere S.D.A.P.’ S.'s vroege dood heeft ook de mogelijkheid van een afscheid van die partij weggenomen.
Wel wenkte dat afscheid: al was 't maar innerlijk.
Terwijl Henriette Roland Holst haar vertrouwen in de nadering van een schoonere samenleving wist te bewaren en hare eigen persoonlijkheid steeds wist te doen groeien, door voeling te houden met de grootere stroomingen van het buitenland, was sedert den oorlog, en reeds eerder, in Scheltema iets aan het bewegen, dat duidde op een zoeken, langs een anderen weg dan de hare, naar hoogere menschelijke waarden, een zoeken naar een verbinding met blijvender moreele factoren, een zoeken naar iets dat, als in de dagen toen socialisme, eigen toekomst en het uitspansel voor hem samenvielen, hem zou kunnen bevredigen als ideaal. In Scheltema ging een klokje luiden van afscheid van menschen, en afscheid van eigen menschelijkheden....
Van eigen menschelijkheden. Annie Salomons heeft in het weekblad van den Heer Kernkamp met confraterneele intuïtie daarop den vinger gelegd. ‘In Scheltema’, schreef zij, ‘werd het langzamerhand.... heel stil en echt;.... hij vergat zijn publiek; hij zat alleen met zijn hart....’
Frans Coenen zet zijn studie over August Strindberg voort. Hij stelt Strindberg tegenover Ibsen, Ibsen op wie het uiterlijke leven, de toevallige gebeurtenissen waarin hij betrokken is, geen vat hebben.
Strindberg is een, in den eenvoudigen en directen zin van het woord, oppervlakkig man, met zenuwen à fleur de peau, als de Franschen zeggen. Hij heeft het ook druk met het leven, maar met zijn eigen dagelijksch leven. Zelden maar laat dat hem rust genoeg, om de vragende stemmen te hooren, die uit het geheel der wereldsche dingen tot hem opstijgen. Of... dat kan men niet eens zoo zeggen! Die viagen hoort hij ook, juist als Ibsen, maar hij beluistert ze niet, als 't ware, objectief, als een onpartijdig, schoon belangstellend toehoorder. Die vragen - kan men nog beter zeggen - drukken hem niet enkel als vragen, om 't benauwend mysterie van 't leven in 't algemeen, maar hij wil weten, wat zij, wat hun oplossing voor zijn eigen leven beteekent. Dat is 't, wat Ibsen koud laat en wat Strindberg brandend interesseert. Die voelt altijd fel de persoonlijke betrekking.
J.F. Ankersmit geeft een vertaald fragment uit Andreas Latzko's onvoltooiden roman ‘Sybille’, Verzen van Victor E.v. Vriesland.
|
|