| |
Letterkundig leven uit de augustus-tijdschriften
De Gids
A.H. van der Feen besluit zijn novelle Gerrit Zwart en toont ook met dit werk tot iets beters in staat te zijn dan de zoo bekende Sinclairtjes. Helene Swarth gaat voort met haar levensthema, de Liefde, te paraphraseeren. L. van Deyssels oog is gevallen op het werk van... Maarten Maartens (den in 't engelsch geschreven hebbenden Nederlander J.W.M. van der Poorten Schwartz 1858-1915). Zijn doel is blijkbaar in een reeks van artikelen het beste der werken van dezen auteur bij zijn landgenooten beter bekend te maken. (Wij herinneren er onze lezers aan dat in 1915 de heer Gosier een beschouwing in D.G.W. aan Maarten Maartens wijdde). Van Deyssel beglnt met het in 1886 te Londen verschenen treurspel ‘Nivalis’.
Mej. Dr. C. Serrurier geeft een karakterschets van Bonaventure Despériers (1510-pl.m. 1544), een fransch denker uit den Renaissance-tijd, die nu eens geen enthousiast was van het type Rabelais en ook geen snuffelend geleerde. Deze fijne denker-dichter, wiens werken door de willekeur der handboekschrijvers slechts terloops genoemd plegen te worden in de literatuur-geschiedenis, wijkt af van de beide bovengenoemde Renaissance-typen, in zooverre hij een veel minder evenwichtig karakter was. Schoon belangrijke figuur stierf ook hij ‘ziek en verlaten’.
Dr. N. van Wijk teekent ons ‘een groote figuur uit Ruslands Maatschappelijk leven’ (A.F. Koni).
In 1922 en 1923 verschenen te Reval en Berlijn het derde en vierde deel van ‘Op het Levenspad’, de bekende serie opstellen en redevoeringen van A.F. Koni. Het ging mij als zovelen, die
| |
| |
van de twee eerste bundels de mooiste herinneringen hadden bewaard: ik haastte mij de nieuwe delen in handen te krijgen, en genoot er van zoals ik het van weinig boeken doe.
Waarin bestaat die grote aantrekkelikheid van Koni's geschriften? Niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, in de superieure expositie der behandelde stof, - ook niet in de taal en stijl, hoe meesterlik zij ook zijn mogen; de belangrijkheid van de inhoud - de levensherinneringen van een zedelik en intellektuëel uitblinkend maatschappelik werker, die met de grootste mannen van Rusland heeft omgegaan - zou alleen niet in staat zijn, aan deze boeken een zo unieke bekoring te geven; de voornaamste oorzaak van die bekoring ligt in Koni's harmoniese persoonlikheid: een streng wetenschappelike methode van werken en beschrijven, een karaktersterkte, die voor geen hinderpaal, voor geen tegenwerking, verdachtmaking of morele pressie wijkt, gaan hier samen met die eigenaardige Russiese humaniteit, die op zichzelf zo aantrekkelik is, maar bij zovele Russen niet tot opbouwende arbeid leidt door een tekort aan vaste wil en zelf-discipline.
| |
Het Getij
De redacteur Ernst Groenevelt wijdt een In Memoriam aan Jacob Israël de Haan.
Meedoogenlooze dwingeland is de dood.
Ginder sikkelt hij een Dichter weg en dempt hij het geluid van Gods stem.
Hier voert hij tot daden aan, tot levende woorden, en beeldende verrukkingen ..... óver den dichter.
Ginder kogelt hij een Zoeker wankel, die tastend langs het leven ging om God te vinden:
Ik vind U overal; ik vind U nergens,
Ik wil U beelden met mijn woord
Maar machteloos. Waar sterf ik ergens
Als allen sterven, onverhoord?
En hier jaagt hij ons denken op tot woorden. Zet hij onzen geest aan tot stille muziek om gelijkertijd onze stem met stomheid te slaan.
Voorts noemen wij uit de aflevering Verzen van Jaap de Hon; proza van Dr. H. van Loon, Joh. P.C. Alberts, en Arie Leevencamp; een korte beschouwing van Juan Rman Jiménez over Esthetica en esthetische Ethica (vertaald) etc. Van M. Seuphor een tweeledig ‘gedicht’ (?): Schaakbord. Zie hier het eerste lid:
Buffels van de oude mysteriën
beloeren mekaar over de horens.
houdt de nekspieren in bedwang,
De grootste kwaal der tijden is de verveling
De huisvriend en de echtgenoot
de cykloop der verveling.
| |
Morks Magazijn
Een karakterschets van Dr. A.W. van Renterghem, den amsterdamschen psychiater, die in ons land o.m. Havelock Ellis inleidde. Pol de Mont schrijft over den Vlaamschen kunstschilder Frans Ermengem (bij illustraties); Aty Brunt behandelt beknopt het werk van Mevrouw de Jouvenel (Colette). Niet algemeen bekend aan de lezers van Colette's latere werken is hare verhouding tot ‘Willy’. Daarom citeeren wij:
Wellicht werden haar eerste boeken het meest bekend. Het is de serie van Claudine (Claudine à l'école, Claudine en ménage). Deze serie schreef zij met haar toenmaligen echtgenoot Henri Gauthier Villars onder den naam Willy. Men vindt er inderdaad enkele van haar beste eigenschappen, zij 't nog onvolkomen, in terug, maar naast haar latere rijpe werk verliezen zij toch het grootste deel van haar belang. Om misverstand te voorkomen, is het noodig hier even op te merken, dat na de scheiding Gauthier Villars nog tientallen romans schreef of deed schrijven (o.a. door Toulet) en publiceerde onder den naam Willy, met welke voor het grootste deel zeer gewaagde productie Colette niets heeft uit te staan.
| |
Stemmen des Tijds
Eenige vroege stemmen preludeeren reeds tot het koor, dat straks, den 22en September, zal losbreken om den dan zestig jarigen voorman van '80: Lodewijk van Deyssel, te huldigen. Het christelijk tijdschrift S.d.T. gaat, bij monde van Ds. P.J. Molenaar, vooraan.
Na te hebben vooropgesteld dat v.D. zijn geweldigste kunststukken schreef in zijn jeugd, merkt de schr. op:
Alleen kleine geesten kunnen er pleizier in hebben den ouderen Van Deyssel tegen den jongeren uit te spelen. Het was immers een vanzelfsheid, dat er zulk een ommekeer komen moest. Ook de zooveel kleinere, dan deze groote kunstenaar ziet toch bij het ouder worden zijn litterairen smaak zich wijzigen. Alle jonge menschen, waarin wat vuur en hartstocht zit, richten vandaag afgodsbeelden op, dien zij morgen omverschoppen. 't Zou bij een genie als Van Deyssel toch wel een wonder geweest zijn, als hij niet veranderd was. Hij is in alles geweldig.....
Desniettemin:
De naam van Van Deyssel als groot litterair kunstenaar zal op den duur alleen blijven leven door zijn kritisch proza der eerste tien of vijftien jaren. Mij dunkt, dat 't voldoende zal zijn zulk een naam als hij heeft van onze grootste letterkundige kritikus te zijn, in den loop der tijden te mogen behouden.
Door zijn kritisch werk is hij een vernieuwer geweest, een wereldontdekker, een die een horizon zag, welks bestaan bijna niemand had vermoed, een die onze litteratuur opstiet tot een hoogte, die zij nimmer te voren bereikte.....
Een later geslacht zal in hoofdzaak daarmee rekenen. Het zal stellig niet zeggen, dat Een Liefde of De kleine Republiek, de Adriaantjes of Frank Rozelaar zulke epoque-makende verschijningen waren; het zal vooral blijven staan bij dat lyrisch-kritisch proza der eerste periode. De Van Deysselaars doen hun best en trachten ons te doen zien, dat de latere produkten minstens even geweldig of nog geweldiger zijn geweest - zoo Stokvis, als hij de stukken noemt: O Vader, ga niet dood, Kom, Moeder, Kom, Phantasie van de Paarden, - maar zij zullen de algemeene opinie niet kunnen wijzigen, dat met die eerste proeven Van Deyssel op eenmaal zijn hoogste hoogte heeft bereikt, en hij is er nooit bovenuit gekomen.
Ds. B. Wielenga stelt nog eens den Bijbel als boek van Schoonheid in het licht; Dr. W. Leendertz schrijft over Allard Pierson, naar aanleiding van Dr. K.H. Boersema's studie. Boersema noemt Pierson ‘een genie’; waartegenover Leendertz de vraag stelt, hoe het komt dat deze bij zijn leven zoo belangrijke figuur nu bijkans vergeten is, door de jongeren niet meer gelezen wordt? Op die vraag tracht Leendertz een antwoord te geven aan de hand van la Saussaye Jr.
Dr. J. Veldkamp staat stil bij de werken van Thomas Hardy, ten wiens opzichte de laatste jaren in Engeland een kentering in de waardeering valt waar te nemen. Dr. Veldkamp blijft de moraal van dezen schrijver (wiens helden en heldinnen zich in 't sexueele gedragen als de vogels in de takken) bedenkelijk achten.
| |
De Nieuwe Gids
Dr. J.B. Schepers wenscht de letterkundige wetenschap
| |
| |
terug te brengen van een dwaalspoor ten opzichte van Brederoo's laatste levensjaren en zijn verhouding tot Magdalena Stockmans. Het gedicht ‘Oogen vol Majesteyt’ door Br. aan Magdalena gezonden wordt vrij algemeen beschouwd als Br.'s zwanezang. Schepers is nu aan 't snuffelen gegaan en komt door 't verspringen van een enkel jaartal tot een heel ander resultaat.
Willem Kloos philosopheert in dichtvorm; C. Aq. Libra voert ons mede op zijn herfstwandelingen over 't kerkhof Montparnasse, keuvelt wat met den portier, mijmert over leven, dood en andere zaken.
Frans Erens geeft een beschouwing over een van Bourgets oudere werken: Le Disciple, die traité de psychologie. Moge Anatole France een fijnere ironie laten lichten door zijn volzinnen, hij maakt ons soms ongeduldig met zijn zelfbehaaglijke praat. Heel anders Bourget, wiens onverbiddelijke ernst niet toelaat dat wij den gek met hem scheren.
Van L.v. Deyssel wederom een krans van kleine schetsen, waaronder deze ‘Perzikken’:
Van waar zij zaten glooide de, in fluweelen, zijdenen en lakensche stoffen van donkere kleuren, aan de oppervlakte waarvan men purperen en paarlgrijze struisvederen ontwaarde, gekleedde, doffe geluiden voortbrengende, menschenmenigte, in zachte helling af. Naast hen, onder en tusschen de rijke bontheden van den uit kwistigen tooi opgemaakten zaalbouw, verwijlden, in het schemerdonker, slechts enkele weinig bewegende menschengestalten.
Na dat in de groen-, blauw-, geel- en rood-kleurige, oostersch gevormde, lichtlantarens, geleidelijk, met korte tusschenpoozen, het licht verminderd was, begon in de zoele duisternis, vol fluweel en, thans onzichtbare, schoonheid van groepeering der aanwezigen, de muziek zich te doen hooren in de onbewogen lauwe ruimte binnen de zachte volte der bekleedingen.
En allen zagen op het uitgespannen witte doek hoog voor hen eene voorstelling verschijnen, een voorstelling van perzikken, zeer groote en zeer gave, in de kleuren hunner volkomen rijpheid, fluweelig geel-gouden perzikken, met midden in het goudgeel de groote, donker purper-roode, edelen-wijn-kleurige, wingerdkleurige, blos. En deze perzikken, van wie eenige een korten steel met één klein blad nog droegen, verwijlden daar in de witheid, die ze omgaf, in een gouden licht van eene zeer bizondere hoedanigheid. Dit licht verlichtte de kleuren der perzikken, de goudgele en donker purper-roode, zoo dat die vruchten hier nu schooner waren dan in het daglicht. En met de witheid om ze heen had zich vermengd het gouden licht, tot eenen blank gouden onbewegelijk laayenden gloed, zóó schoon, als was daarin aanwezig de gloeyende, onbeweeglijke ontroering van een menschengeest, die met volstrekte zekerheid iets bijna onuitsprekelijk schoons te toonen heeft.
Kloos schrijft over Louise Labé, wier sonnetten naast den oorspronkelijken tekst, door Boutens in vertaling zijn uitgegeven.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift
Marius Daalman schrijft over den Simson onder de schilders Louis Corinth, bij typeerende illustraties; A.Stheeman over een stuk Zilversmeedwerk in het van Stolk Museum te Haarlem; onze medewerker Dr. Jan de Vries over Noorsche Houtsnijkunst. Mr. P.H. Ritter Jr. wijdt een interessant artikel aan den Stijl van Jhr. Mr. de Savornin Lohman.
De eigenschappen, die den getrouwen lezer van Mr. de Savornin Lohmans geschriften vóór alles treffen in diens stijl zijn: ten eerste: het overwicht van Lohmans denkleven boven zijn aesthetische vormgeving; ten tweede: het redeneerend, meer dan vaststellend en gebiedend-betoogend karakter zijner volzinnen; ten derde: zijn hardnekkige en pijnlijk nauwgezette poging tot populair zijn; ten vierde het voortdurend zichzelf corrigeerende, voorbehoudende, nader verklarende van zijn zegswijze; ten vijfde: het ontbreken van elk pathos en elke zelfverlustiging in zijn scherpte en ironie; ten zesde: een immer vastgehouden, soms tot bedwongen-heftigheid stijgende bedaardheid en Hollandsche nuchterheid; ten zevende: een vernietigende hoffelijkheid ten opzichte van den tegenstander.......
De Savornin Lohman is in zijn stijl de man van het gesprek. Hij tracht zijn lezers te overtuigen door de zaken overredend uiteen te zetten, en van alle kanten te bekijken. Het gesprek, dat hij voert, is eigenlijk nooit geëindigd. Onder het spreken herinnert hij zich voortdurend nieuwe argumenten, nieuwe feiten, formuleeringen die hem juister schijnen dan de reeds gebezigde. In zijn stijl ligt de erkenning besloten van de oppositie van den lezer. Hij dient den ernst der door hem uiteengezette zaak door zijn ijver. Altijd schijnt hij opnieuw bereid het gesprek weer op te nemen of voort te zetten.......
De stijl van Mr. de Savornin Lohman sprankelt van ironie. Maar het is ironie, die elk pathos mist. Hij daagt den tegenstander niet uit, maar doet hem zijn fouten en onwaardigheden, vlijmend en schamper gevoelen.......
De Savornin Lohmans stijl is niet zonder beelding. Groote bijbelkennis en menigvuldige bijbellectuur, het leven in de spheer der Heilige Schrift, hebben, evenals op Dr. Kuypers stijl, op Lohmans stijl hunnen invloed doen gelden. Maar bij Dr. Kuyper termineert de gedachte in het beeld, vindt zij er hare oplossing en afronding in, bij Mr. de Savornin Lohman verschijnt het beeld eerder als gelijkenis.......
Ritters conclusie is:
Een mensch. Voorwaar, het past ons, aestheten van den modernen tijd, nadenkend te zijn, wanneer wij ervaren hoe buiten het dogma der vormen-schoonheid, een betoogend denker, een bezig onderzoeker, een staatsman, wien de inhoud eener overtuiging vóór alles gaat, datgene te aanschouwen geeft, waar wij in ons binnenste naar hunkeren en wat wij ondanks ons moeizaam streven zoo zelden bereiken.
| |
Nederland
INHOUD. Proza: Ary Prins herdacht, door Joannes Reddingius. - Het lange wachten, door Jo de Vos. - Nederlandsche Tooneelbeschouwingen, door Frans Hulleman. - Roman, gecomprimeerd in een brief, door E. van Lidth de Jeude. - Het eeuwige Rythme, door Agnes Maas-Van der Moer. - Een tocht door de hel van het bagno, door S. Heymans Jr. - De laatste acte, door P.J. Zurcher Jr. - Kroniek. - Verzen: Chaconne, door Pol de Mont. - De Zonnenzaaier, door Pol de Mont. - Melancholie, door Tiny v.R. - De bevredigde, door Fanny Reddingius-Salomonson.
| |
Groot-Nederland
INHOUD. Uzubupú, door Cyriel Buysse. - De Blauw Schuyte, door Lode Baekelmans. - Gedichten, door Joannes Reddingius. - Joffer Trienette, door Eline Mare. - Populaire Tooneelgeschiedenis, door Jan Walch. - Dramatische Kroniek, door J.W.F. Werumeus Buning. - Buitenlandsche literatuur, door Nic. Rost. - Literatuur, door H. Marsman, J. Walch en F.C.
Scherp oordeelt Walch over L. Simons' ‘Drama en Tooneel in hun Ontwikkeling’.
De totaal-indruk van een groote, on-, ja anti-wetenschappelijke slordigheid; die zich zoowel in den stijl - nooit bedriegend symptoom en symbool! - als in den inhoud - eenige loffelijke uitzonderingen daargelaten - openbaart. Ronduit gezegd: dit boek maakt op mij, ondanks, en met volkomen waardeering van zijn deugden-in-détails, den indruk van een verzameling materiaal, waarvan maar een heel klein gedeelte eenigszins behoorlijk is verwerkt, een verzameling materiaal, bijeengegóóid op een noch wetenschappelijk, noch paedagogisch te verantwoorden wijze.
| |
Opgang (maandschrift)
INHOUD. Tempelgang, door Biem Visser. - Gedicht, door Biem Visser. - Juf, door Emmy Klein. - Traditie en Persoonlijkheid in de (Dicht)kunst, door C. Rijnsdorp. - Molière, door M. Stevense. - Tijdschriftenschouw. - Boekbespreking.
|
|