dieper mensch geweest, veel van zijn volk had kunnen leeren begrijpen, werd hij, de verfijnde, verlichte, 18de eeuwsche aristocraat, natuurlijk afgestooten door de arme, baardige, fanatische, doch gloedvolle paria's met hun eenzijdige, doch intens levende rabbijnen. Om dit Ghetto te begrijpen en hier de eenige consequentie uit te trekken: terug naar Zion! daartoe was zijn tijd niet rijp, en hij had hiervoor al een heel uitzonderlijk groot man moeten zijn, wat men van niemand eischen mag.
Doch in Israël's geschiedenis glimlacht veel ironie... een ironie die zich geconcentreerd heeft zoowel in de Joodsche ‘mop’ als in de lyriek van Heine en in het proza van Zangwill. Isaac Da Pinto moest optreden als verdediger van juist dat, wat hij het minst kende: Het Jodendom. Hij had wat goed te maken jegens de Joodsche gemeenschap. Hij, met zijn invloed, had medegeholpen om de Aschkenasische Joden (Duitsch-Poolsch-Russische) te doen verdrijven uit Bordeaux, op aanstoken van de Sefardische gemeente (Spaansch-Portugeesche Joden) aldaar. Een wanbedrijf van rijk tegen arm. De ‘Sephardim’ waren angstig dat de minder geassimileerde en minder verwesterde Aschkenazim hun crediet bij de bevolking zouden schokken. Da Pinto wist, dat men hem dit bedrijf kwalijk nam. Om zich nu jegens zijn volk èn te rehabiliteeren èn te verdedigen, maakte hij gebruik van een onhandig en banaal antisemietisch artikel door Voltaire in 1756 geschreven, en dat opgenomen was in zijn ‘Suite de Mélanges de Littérature, d'Histoire et de Philosophie’ en later in zijn ‘Dictionnaire Philosophique’ verschijnen zou. Het was een artikel, waarin Voltaire van zijn groot artistiek en poëtisch tekort getuigt, door het Oude Testament, van welks robuste grootheid hij niets begrijpt, te beknabbelen. Spijkers trekken uit een bouwwerk! ‘De Joden zijn het uitverkoren volk niet, want ze hebben niet eens een huis!’ ... en dergelijke kleinburgerwaarheden meer. Laag bij den grond beschouwd, heeft Voltaire altijd gelijk met zijn praktisch gezond verstand... Doch daar hij geen dichter is, doorvoelt hij geen godsdienst, en daar hij geen schilder is, weet hij de Joden uit zijn tijd niet te typeeren...
In 1762 pas schrijft Da Pinto zijn apologie. Ook deze onderscheidt zich door algeheel gebrek aan inzicht in Joodsche problemen en door gebrek aan poëtisch, religieus en pictureel gevoel. Da Pinto verdedigt niet de Joden tegen Voltaire's aanval, doch de rijke en deftige Portugeesche Joden tegen de anderen. Zij mogen niet medebetrokken worden in Voltaire's vernietigend oordeel. Da Pinto is algeheel assimilant, prijst de Joden aan als nuttige staatsburgers van vreemde landen, die mettertijd geheel gelijk worden aan de autochthone bewoners. Toch is hij Jood genoeg om, beter dan Voltaire, de verklaring te vinden voor de verproletariseering en bij sommige individuen verdemoraliseering van zijn Aschkenasische stamgenooten.
Invloed van godsdienst op ras schijnt hij niet aan te nemen en hij verklaart den Joodschen aard uit sociaal-economische oorzaken. Dergelijke apologieën zijn natuurlijk uit den booze. Een fatsoenlijk mensch, die op een onbeschaamde manier belasterd wordt, gaat zichzelf niet verdedigen, doch klaagt hoogstens den lasteraar aan. En het was aan Da Pinto geweest om Voltaire zijn gebrek aan diepte, artistieke kortzichtigheid, manko aan fantasie aan te toonen. Men had Voltaire op Rembrand moeten wijzen, die wél kunstenaar was en met één kleur meer Jodendom wist te verstoffelijken dan Voltaire in boeken vol... Doch Da Pinto was eerder een partijganger van Voltaire, even sierlijk, doch even ondiep aristocraat. De eeuw wachtte op zijn Jean Jacques Rousseau! En zoo is deze apologie tot een goed-bedoeld geschrift geworden, dat echter weinig waarde heeft.
Dr. Wijler bespreekt ook den economischen kant van Da Pinto's oeuvre. Hierin was deze oorspronkelijker, en in dit opzicht is zijn werk volgens Dr. Wijler waardevol.
Dit proefschrift is zeer belangwekkend, geschreven in sober Fransch, slechts wat te stug in de beginhoofdstukken. Op onbevangen, frissche wijze wordt een èn voor de Fransche literatuur èn voor de Nederlandsche geschiedenis èn voor de Joodsche kronieken belangrijke figuur geteekend en geschilderd. Kennis van Joodsche en Fransch-literaire problemen ligt eraan ten grondslag.
SIEGFRIED VAN PRAAG.