Den Gulden Winckel. Jaargang 23
(1924)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOp het gebied der historieKAN het zijn dat in Nederland zoo weinig verschijnt op historisch gebied, omdat zoo menig geschiedkundig werk den ondernemenden uitgever werd tot een strop? Aanbod en afzet houden te samen een nauw verband; moeten wij veronderstellen dat de Nederlandsche lezer liever wat anders wil; dat het hem aan belangstelling ontbreekt voor de geschiedenis van zijn land? Vreemdelingen hebben onze geschiedenis merk- | |
[pagina 84]
| |
waardig geacht; vrouwen als Caroline Atwater Mason en Marjorie Bowen vonden hier stof te over, welke zij verwerkten in hare historische romans. In andere landen vormt de historische belletrie een belangrijk onderdeel der letterkunde. Veel en goed historisch werk verschijnt in Frankrijk, waar uitgevers als Hachette, Plon Nourit en Larousse een wereldreputatie vestigden met deze uitgaven. Is er hier een tekort aan auteurs welke, volkomen voor hun taak berekend, zich met ijver op dit genre toeleggen? Deze vraag blijve hier onbeantwoord. Slechts juichen wij het verschijnen van mooi werk in het historische genre van harte toe; het zal de flauwe belangstelling aanwakkeren. | |
De Adellijke Vrouwenabdij van Rijnsburg, door Maria Hüffer. - (Nijmegen en Utrecht, bij de N.V. Dekker en van der Vegt en J.W. van Leeuwen, anno 1922).Steunende op uitgebreide bronnenstudie, is dit werk volledig en degelijk. Waar Frater B. Kruitwagen O.F.M. het boek introduceert als zijnde ‘populair-wetenschappelijk in den besten zin des woords’, willen wij het meer wetenschappelijk dan populair noemen, want het is zwaar op de hand, gewichtig en droog. Toch zal men hier veel wetenswaardigs vinden over de beroemde abdij van Rijnsburg, welke een zoo voorname rol speelde in de geschiedenis van het graafschap Holland, en de lezer kan niet nalaten bewondering te voelen voor den grooten, conscientieus uitgevoerden arbeid door Maria Hüffer verricht. De Benedictijnsche vrouwenabdij Rijnsburg bij Leiden is gesticht door Gravin Petronella, weduwe van Floris II, welke in 1722 den grond schonk, waar zij ‘tottereeren Gods, sijner liever Moeder en des heyligen Martelaers S. Laurents... een schoon, costelijck nonnenclooster van Sinte Benedictus ordre’ oprichtte. Twaalf jaren later was het klooster voltooid, en weer elf jaren later, in Mei 1144, overleed de vorstelijke stichtster en werd met groote pracht en praal ‘met costelicker uitvaert als betamelic was’ in de abdij ter ruste gelegd. Melis Stoke vertelt er van in zijn rijmkroniek: Elf hondert viertich ende vlere,
Screef men, doe de goedertiere
Des vetten Graven Florens wijf
Peternelle, endede haar lijf.
Ende was te Reinsborch begraven,
Dat soe stichtte met haere haven,
In die ere der Moeder ons Heren
Aldaar leghet si met eren.
Sca [Sancta] Maria in Rinesburch
(Conventszegel) van Wassenaar en Machteld van Duivenvoorde; onder de nonnen zijn geslachten vertegenwoordigd als van Renesse, van Poelgheest, Honzelaar en Toutenburgh. Geheel zonder wereldsch vertoon leefden deze vrouwen niet; hare levens vormden een zonderlinge mengeling van kloosterlijke ingetogenheid en wereldsche praal; noch hadden ze afstand gedaan van alle ijdele vermaken, want onder abdis Maria van Toutenburgh hebben de nonnen van Rijnsburg zelfs gedanst. Romantische figuren, liefelijke gestalten, deze adellijke jonkvrouwen, Gode gewijd, wier huis is geworden tot een centrum van beschaving. Gewielde kloosterlingen of... wereldsche vrouwen... om 't even, ‘de paardrijdende nonnen van Rijnsburg’, welke Maria Hüffer als kind reeds zoo boeiden, dat zij meende haar een boek te moeten wijden, zij zijn belangwekkend. Ach, waarom heeft Maria Hüffer slechts de ingewikkelde geschiedenis van Rijnsburg geschreven; waarom heeft ze ‘de paardrijdende nonnen’ niet levend gemaakt in haar werk? | |
Vrouwen uit den Compagnie's tijd, door V.I. van de Wall. - (N.V. Boekhandel Visser & Co., Weltevreden - Amersfoort, 1923).Over ‘Vrouwen uit den Compagnie's tijd’ vertelt | |
[pagina 85]
| |
V.I. van de Wall op populaire wijze. Niet alleen zijn door dezen auteur boeken en registers zorgvuldig bestudeerd, zoodat hij in de oude familiebetrekkingen, erfenissen, huwelijken enz. van deze vrouwen zeer goed thuis is, hij heeft ook gezocht naar de banden tusschen verleden en heden, en van plaatselijke toestanden stelde hij zich persoonlijk op de hoogte. Dit boekje is goed gedocumenteerd. Het zal voornamelijk diegenen boeien, welke belang stellen in Indische toestanden en Indische families. Groot werk is dit niet; wat Bourget noemt: ‘ce bel art du portrait historique ou littéraire’Ga naar voetnoot1) is hier niet beoefend. Slechts wordt op genoegelijken toon een en ander verteld over een onderwerp, dat nieuw mag heeten. Zoek dus hier geen diepte van visie, lezer, tracht niet te vinden de oplossing van psychologische problemen. Laat u slechts vermaken door de aardige vertelsels... Of zal het u gaan als het ons ging en zult ge voelen dat hier op verscheiden plaatsen is misgetast? In sommige passages is de toon van het werkje onzuiver, niet meer genoegelijk, doch vulgair; schrappen wij het verhaal over Cornelia van Neyenroode met zijn kinderachtige woordspelingen, over Cnoll en bitter, knol en knul, bittere knollen, knollen voor citroenen enz. (Cornelia van Neyenroode was eerst gehuwd met Mr. Jan Bitter, later met Pieter Cnoll) het boekje zal er door winnen. Wij kunnen ons niet voorstellen, dat de deftige dienaren der compagnie een zaak ‘wat fijn’Ga naar voetnoot2) vonden, evenmin dat hun vrouwen ‘kwebbelden’Ga naar voetnoot3). Aan historisch werk wenschen wij uit den aard der zaak zekere eischen te stellen, wij wenschen het aan zekere grenzen gebonden te zien, wij verwachten hier eenige techniek en een zekere flinkheid in de compositie. Laffe mopjes en zelfs aardige grapjes achten wij hier niet op hun plaats. Is het mogelijk, dat, wanneer deze auteur zichzelve aan meer strakheid gebonden heeft en hij zijn taal zal hebben gekuischt, goed werk door hem worde geleverd? Wij moeten het afwachten en wij mogen het hopen, waar nu reeds V.I. van de Wall een aardig pakkend onderwerp wist te kiezen, hier en daar vlot vertelt en geen moeite hem te veel was om zijn arbeid behoorlijk te documenteeren. Aan ons geestesoog trekken ze voorbij, de mannen, die den Nederlandschen naam hebben groot gemaakt in de Oost, bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, raden ordinair als raden extra ordinair, opperkooplieden, landvoogden van Amboina of andere eilanden, zij allen gepruikt en gedast, deftig en afgemeten, doch schrander en van een groote vastberadenheid. In de Oost hebben ze groote fortuinen vergaderd om straks huiswaarts te keeren als admiraal van de retourvloot aan het hoofd van veel schepen beladen met kostbare waar. In Amsterdam, de koopmansstad bij uitnemendheid, zullen zij in statie de hun restende jaren slijten en zij zullen er de stamvaders worden van vele heden nog bloeiende gefortuneerde Nederlandsch-Indische geslachten. Op den achtergrond, op de haar aangewezen bescheiden plaats zien wij de vrouwen, welke hun leven, hunne zorgen hebben gedeeld. Naast Jan Pieterszoon Coen verschijnt Eva Ment, Eva Ment in het kostbaar versierd keurslijf met de ronde hoepelrok of bouwen, om den hals de groote gesteven halskraag van kamerrijksch doek, in hare handen de Spaansche veeren waaier. Eva Ment met het vastberaden gelaat, van wie de auteur getuigt, dat zij niet slechts was Eva Coen, maar ook een koene Eva. Naast den prachtlievenden Gouverneur-Generaal van der Parra, type van den ijdelen, trotschen regent, zien wij Adriana Johanna Bake met haar fraai gepoederd hoofd omlijst door lange krullen, spelend met de kostbare juweelen face à main, Adriana Johanna Bake, die slechts het glorieuse, lachende leven heeft gekend. De eerste vrouw is Margaretha Nicquet ± 1570 overleden, vóór 1619. Zij opent de rij op waardige wijze en vertegenwoordigt de groep der pioniersters. Echtgenoote van den Gouverneur-Generaal Gerrit Reijnst, heeft ze hem gedurende zijn roemloos en kort bewind (1 jaar) trouw ter zijde gestaan, zijn zwervend leven gedeeld of wel, aan vele ontberingen blootgesteld, verblijf gehouden in een klein fortje te Jacatra. In het verre land is zij kort na haar gemaal overleden zonder hare kinderen te hebben weergezien, die zij alle in Nederland had achtergelaten. Tragisch is de geschiedenis van Engeltje Gramsbergh (1663-1708), gehuwd met Theodorus de Haeze, den vreeselijksten gouverneur, dien Banda ooit heeft gekend. De Haeze had Engeltje slechts om haar geld gehuwd, en toen haar fortuin hem tegenviel, heeft hij haar met bulderende stem de deur gewezen. Johanna Maria van Riebeeck (1679-1759) is het type der Batavische grande dame. Drie malen is deze vrouw gehuwd geweest, eerst met Gerrit de Heere, Gouverneur en Directeur van Ceylon, voor den tweeden keer met den Gouverneur-Generaal Joan van Hoorn, ten laatste met Mr. Cornelis Bors van Waveren, bewindhebber der O.-I. Compagnie. Zij heeft de Compagnie gekend in de dagen van zijn grootsten rijkdom en weeldevertoon, en zelve is zij geweest ‘als een van de uitverkorenen Gods, wier | |
[pagina 86]
| |
pad in weelde langs leliën en rozen voerde’Ga naar voetnoot1). De tijd van het verval is gekomen en met haar vrouwen als Neeltje Koek, ± 1700, die met hare schoonzuster een clandestien opiumdepot hield. De firma Koek en Kakelaar floreerde uitstekend, totdat de ‘morswinkel’ werd ontdekt en vijf-en-zeventig kisten opium in beslag werden genomen. Straatarm is Neeltje Koek overleden. Zoo zijn hier de levens veler vrouwen gegeven, welke ons belang inboezemen, want als moeders en echtgenooten van de dienaren der Oost-Indische Compagnie, hebben zij meegeschreven aan Neerland's geschiedenis en enkelen hunner hebben meegebouwd aan Neerland's grootheid. | |
Van Wasa tot Bernadotte, door Dr. K.E.W. Strootman. - (Zutphen, W.J. Thieme & Cie, 1923).De auteur Strootman betitelt zijn werk als zoogenaamde ‘petite histoire’. Ons inziens komt de soort er weinig op aan. Het is de vraag of een boek goed is in zijn soort en hier nu is zeer gaaf werk. Er gaat van dit boek een weldadige rust uit om zijn frischheid en zijn eenvoud. Achter dien eenvoud de zekerheid, dat hier is een schrijver, die vermocht te geven wat hij wilde. Hij is de ruiter gezeten op het volbloed paard, die het dier volkomen in zijn macht heeft. De schrijver Strootman steunt op eruditie en groote belezenheid. Hij geeft ons in ‘Van Wasa tot Bernadotte’ een periode in Zweden's geschiedenis, een belangrijke periode, daar de historie van Zweden in deze eeuw zoo romantisch is en zich op zulke eigenaardige wijze bij de groote wereldgeschiedenis aanpast; want ook Zweden heeft, op zijne wijze, den overgang van absolute monarchie naar constitutioneele regee-ringsvorm meegemaakt. Kleurrijke beelden, liefdesdrama's, vorstenmoorden, omwentelingen en oorlogen trekken als een film aan uw oogen voorbij; stevig staat daar het historisch geraamte van het werk; het zal u helpen dit alles goed te verstaan. Zweden's geschiedenis is weinig bekend; zal zij niet velen boeien? Voornamelijk aan de hand van het ‘journal’ van prinses Charlotte van Holstein-Gottorp, Hertogin van Sudermanland, de latere koningin Charlotte van Zweden, verhaalt Strootman Zweden's geschiedenis, en dubbel belangrijk wordt al het gebeuren gezien door de heldere oogen dezer hooggeplaatste vrouw welke zich tot motto had gekozen: ‘tout voir, tout entendre, tout noter’. Charlotte heeft in haar eerste huwelijksjaren de regeering van Gustaaf III bijgewoond, den koning uit het roemrijk geslacht der Wasa's, geneigd tot absolutisme en avontuurlijke staatkunde, den man van de vage illusies en het théatrale gebaar. Groote fouten had deze vorst, welke ten slotte zijn val veroorzaakten. De wrekende volkshand wapende den garde-officier Jacob Anckarström tot den vorstenmoord tijdens een gemaskerd bal, en toch ondanks alles kan Zweden hem niet vergeten, den koninklijken charmeur tjusarkungen.
Charlotte, Gemalin van Karel XIII
Na hem heeft geregeerd de zwakke en koppige Gustaaf IV, en tenslotte de gemaal der schrijfster van het dagboek, Karel XIII, seniel en afgetakeld. Toen hadden de Wasa's hun rol gespeeld. En het is als een ongeloofelijk sprookje, hetwelk de geschiedenis bevestigt, dat die aloude Wasa's in Zweden zijn opgevolgd door de Fransche burgerfamilie Bernadotte, want in den jare 1810, op den 21sten Augustus, is Jean Baptiste Jules Bernadotte, zoon van een eenvoudig procureur te Pau, door Napoleon verheven tot maarschalk en prins van Ponte-Corvo, gehuwd met Désirée Clary, dochter van een zijde-fabrikant te Marseilles, tot kroonprins van Zweden gekozen door het vrije Zweedsche volk, vertegenwoordigd door zijne te Oerebro vergaderde Stenden. In Zweden is Bernadotte zeer bemind geworden, | |
[pagina 87]
| |
want hij was eerlijk, gematigd en zeer bekwaam, zooals het algemeen getuigenis luidde. Zelfs koningin Charlotte, de leidster van de partij der Gustavianen, welke de hoop niet opgaf eens den zoon van den balling Gustaaf IV te zien regeeren, heeft zich bij de volkskeuze neergelegd, omdat zij wijs was en gematigd; ze heeft haar adoptieven zoon leeren waardeeren en in latere jaren besprak ze gaarne met hem de gewichtige staatszaken.
Karel XIV Johan (Bernadotte)
Reeds meer dan een eeuw heeft in Zweden het geslacht Bernadotte stand gehouden en aldaar trouw zijn plicht gedaan tegenover land en volk. Het boek ‘Van Wasa tot Bernadotte’ is belangrijk, omdat Dr. Strootman een rustig en voornaam cachet aan zijn werk wist te geven; omdat hij de historische feiten scherp wist te stellen; omdat hij schrijft zuiver en vloeiend Nederlandsch; omdat hij de personagien der geschiedenis heeft waarlijk levend gemaakt. A. van Haersolte- van Holthe tot Echten. |
|