Twee kinderboeken van Anatole France
HET was mij niet bekend dat Anatole France jaren geleden verhalen heeft geschreven door teekeningen van B. Boutet de Monvel geïllustreerd. Deze twee kinderboekjes, die respectievelijk in 1887 en 1900 verschenen, zijn nog wonder boven wonder bij den uitgever, Hachette, verkrijgbaar. De boekjes zijn nu nog zóó aardig en fijntjes, zoowel van tekst als van teekening, dat ik niet nalaten kan te getuigen van het genoegen dat ze mij verschaft hebben. En ik ben er van overtuigd, dat ik
liefhebbers van geïllustreerde boeken, zoo zij deze nog niet mochten bezitten, een dienst bewijs, door hen te wijzen op een lacune, die thans nog hersteld kan worden.
Het zijn schetsjes over kinderen, zoo spiritueel en zoo vol zuiver gevoelde kinderlijkheden, zoo frisch en beeldend, dat wij ze alleen maar kunnen vergelijken met France's autobiographische werken, n.l. Pierre Nozière en Le Petit Pierre. Ze zijn zeer eenvoudig geschreven en behandelen kleine voorvallen uit het kinderleven, onbelangrijke gebeurtenisjes, die zoo roerend sober verteld worden, dat ze tot kleine wonderen worden. Zoo is daar het verhaaltje van de kleine Fanchon, die naar haar grootmoeder ging, waar ze de vogeltjes voert; die thuisgekomen naar bed gaat en droomt van het kleine jongetje dat haar op den weg gekust heeft. Ze wordt wakker en ziet, als ze de gordijntjes van haar raampje openschuift: ‘ses petits mendiants, ses petits musi-ciens de la veille, qui, rangés sur la barrière du courtil, lui donnent l'aubade pour prix d'une miette de pain’.
Het is een simpel gegeven en het verhaaltje is vol half verborgen teederheden en schoonheden. Ik noem slechts dit
eene verhaaltje, omdat het mij het meeste trof, maar al die kleine kindervertelseltjes zijn gelijkelijk helder en ongerept en geven in fijne trekjes het liefste van het kinderlijk wezen weer.
Het eigenaardige is, dat deze twee boekjes geenszins kinderboekjes zijn, hoewel France waarschijnlijk wel bedoelde ze voor kinderen te schrijven. Ze toonen ons de kinderen zooals wij, ouderen, ze zien; ze toonen ons de nuancen van de kinderziel die slechts òns kunnen opvallen en roeren. Al de stemmingen en gevoelens ondergaat een kind onbewust, en nooit zal het die dan ook kunnen navoelen bij een ander. Een kind is bijna altijd argeloos in hetgeen het doet, maar zeker in hetgeen het voelt. Ik geloof niet dat een kleine jongen of meisje van deze verhaaltjes zullen genieten, omdat ze niet ìn hun wereld leven.
Het is - wat hieruit ook al weer blijkt - een heel aparte gave en men heeft een apart talent noodig, om voor kinderen te kunnen schrijven. Zelfs de allergrootsten hebben het niet altijd gekund.
De beide boekjes zijn geïllustreerd door Bernard