Den Gulden Winckel. Jaargang 23
(1924)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
KoffiehuisletterkundeIV
| |
[pagina 68]
| |
toegankelijk te maken, dan zullen de liefhebbers eerst zien welk een puur en zangerig natuurdichter hij is. Bij den Zeveraar dan, trof ik onverwachts aan: de Palladijnen (van Nijlen, van Krimpen en Greshoff) en drie van de vier spuitgasten van 't Fonteintje (Leroux, Herreman en Roelants). Jan van Nijlen was het middelpunt van het gezelschap, en het trof mij met welk een hartelijke deferentie hij werd bejegend, zoowel door de kameraden met wie hij voor ‘Palladium’ zeer geregeld en intiem samenwerkt, als door de dichters van het Fonteintje, die alweer een jongere generatie vormen. Van Nijlen's conversatie wordt gekenmerkt door gesloten en elliptischen spreekstijl, vol abrupte wendingen en vol toespelingen, welke alleen zij, die aan zijn leven nauw verbonden zijn, begrijpen kunnen. Ik althans, als vreemdeling in dezen vriendenkring, moest mij dikwerf tot mijn buurman om nadere explicatie wenden. Van Nijlen verstaat de kunst om, ongemerkt, een gesprek te leiden. De Fonteiners in jeugdigen overmoed - o, dat lieve, kruidige witte wijntje! - gaven de volle laag. En van Nijlen, met een enkel woord, stookte het vuurtje der discussie aan, of wel, als het noodig was, temperde hij de transporten. Met een glimlach zat hij te midden der speelsche broeders, en hij vond dien gedenkwaardigen middag, waarover ik thans schrijf, vele malen gelegenheid om zijn jongste lijfspreuk, op goede gronden, toe te passen: ‘C'est jeune et ça ne sait pas...’ Die Fonteinwachters waren aardige borsten. Heel wat anders dan de aanwezige Hollanders! Greshoff leek een bezadigde (lichtelijk vervelende) bibliothecaris, van Krimpen, die overigens zéér meevalt, was apodictisch als een scheurkalender, en ik zelf gevoelde mij als een, al grijzende, schoolmeester op den laatsten dag vóór de groote vacantie. En zij: al leven en vroolijkheid wat er aan is! Maurice Roelants is een felle kerel (wat kan die knaap te keer gaan!) met driftige sympathieën en antipathieën. Hij kan doordraven en achteruitslaan als een veulen. Maar daarbij: wat een gloed, wat een tinteling. Ik leerde hem kennen als een hartelijk, trouw en offervaardig makker. Hij is een geestig chroniqueur, die in iedere Nederlandsche courant een uitstekend figuur zou maken. Reimond Herreman is een gemoedelijke jongeling, met een onweerstaanbaren lach. Ik heb in geen tijd iemand zoo veel en zoo gul zien lachen! Wanneer zijn geestige fantazie (Toulet is zijn meester): ‘Pimpels de Zon’ gepubliceerd zal zijn, zal men zien welk een oorspronkelijk, speelsch en gevoelig talent hij heeft. Zijn zwager Joris Vriamont was ook van de partij. Deze is schrijver en musicus: gespannen van vitaliteit en enthousiasme. Karel Leroux is een solide, bedaarde, beminnelijke binnenvetter, die op de marge van een dagblad een blij en teeder vers schrijft: Les choses dont tu ris
M'amusent tout un jour
Le grand bonheur est fait
De ces petits amours ...
Men verzekerde mij dat hij eenige zeer goede novellen in portefeuille en nog meerdere en betere in zijn hoofd heeft. Maar... kent men in Nederland eigenlijk het Fonteintje wel? Laat ik eerlijk zijn: ik kende het óók niet voor ik bij den Zeveraar deze varende zangers ontmoette! Nu echter ben ik dol op deze kleine publicatie. Het is een tweemaandelijksch pamfletje dat door Roelants, Leroux en HerremanGa naar voetnoot1), in samenwerking met hun Gentschen makker Richard Minne, geschreven, gezet, gedrukt en verzonden wordt, en dat zoo pittig en opgewekt is als wij in Nederland geen tijdschrift hebben. Zouden wij te deftig en te doorvoed zijn om dit elegante, jeugdige spel te waardeeren? Wel neen! Laten wij ons niet somberder voordoen dan wij zijn: er zijn hier natuurlijk tal van lettervrienden, die, als ik, genieten zullen uit dezen Bron, waar het heerlijkste, frischste, kruidigste witte wijntje uit opspuit. Nu ben ik weer terug in mijn Parijsche hôtelkamer. In de ‘Deux Magots’ zie ik weer de bekende drinkebroeders. En hoor weer dezelfde discussies over poëzie en politiek... Maar ik verlang terug naar Brussel, naar de firma Clement Vandergeten, naar den braven Chef van Nijlen en naar de jonge makkers. Het lijkt vreemd, maar het is wáár.
OTTO P. REYS.
Parijs, 2 Mei 1924. |