ticus, wiens glimlachende scepsis gebaseerd is op een fundamenteele onverschilligheid. (‘A.F. est le plus indifférent des hommes’ Brousson).
Al kan men uit France's werken een fraaien bundel ‘gedachten’ samenlezen, boeiend door verscheidenheid en tegenstellingen, een ‘denker’ is hij niet. Hij mist doorzettingsvermogen, innerlijke overtuiging, enthousiasme en - laten wij het ons niet ontveinzen - karakter.
Anatole France
(Foto uit de collectie van Jacques Le Lorrain)
Maar... wèlk een verrukkelijk kunstenaar, welk een onwederstaanbaar prozaschrijver! Laten wij al onze bezwaren tegen den mensch, al onze bedenkingen tegen zijn steeds wisselende theorieën voor een oogenblik opschorten, om alléén maar te genieten van dit koele, vlietende, transparante Fransch. Wie vraagt er naar consequenties en theorieën als hij uit spelewandelen gaat in de bloeiende zomertuinen van dit proza?
Op den tachtigsten verjaardag van dezen glimlachenden vreugdebrenger herlezen duizende bewonderaars de pagina's welke nooit gehéél uit hun herinnering vervaagd waren; zij zoeken nog eens de ontmoeting met die onvergetelijke figuren, welke met een eigen leven in de wereld rondgaan als lieve vrienden, die de vrienden zullen zijn van nog vele generaties na ons.
En zij zullen zich doordringen, opnieuw, van het besef, dat Anatole France, tusschen vele schoone, rijke, teedere boeken, één gansch gaaf, monumentaal en in zijn rijkdom onuitputtelijk meesterwerk geschreven heeft: Les Dieux ont soif.
Masson zegt terecht: ‘On ne peut pas dire qu' Anatole France ait fait école. Il n'a pas de disciples directs’. Dat is waar.
Maar hij voegt erbij: ‘Et pourtant, parmi nos écrivains vivants, il n'en est guère qui ne lui doivent quelque chose’. Wij, lezers, zijn hem nog méér verschuldigd: een eindeloos gevarieerd en onuitputtelijk genot; de edelste, duurzaamste vreugden van ons leven.
Dit te getuigen, op dezen dag, is de plicht welke de eerlijkheid en de dankbaarheid opleggen, óók aan hen die zijn levensconceptie verwerpen.
Gr.