| |
Letterkundig leven uit de februari-tijdschriften
De Vrije Bladen
Konden wij de vorige maal ‘De Witte Mier’, een bekende van vroeger, begroeten, thans vraagt een geheel nieuw tijdschriftje, dat uiterlijk een even verzorgden indruk als D.W.M. maakt, onze aandacht. Het zijn ‘De Vrije Bladen’ onder leiding van Mr. Herman van den Bergh, J.W.F. Werumeus Buning en Constant van Wessem. Een deel van de ‘Getij’-geest, de ‘Getij’-aspiraties (gesteld dat deze ooit een min of meer zelfstandig iets blijken geweest te zijn, wat niet ieder grif pleegt aan te nemen) schijnt dus wel naar deze bladen overgewaaid. Een bepaald wijsgeerig of litterair beginsel, als indertijd de Getijers, blijkt deze redactie intusschen voorloopig niet voorop te willen zetten.
De ‘Vrije Bladen’ willen, door zich open te stellen voor wat in de hedendaagsche stroomingen werkt en leeft, den jongeren gelegenheid bieden zich nader te groepeeren en naar voren te komen.
Wat de publicatie van jong werk betreft, stelt zich de Redactie dienovereenkomstig ook op het standpunt, dat eventueel de uiterlijke onvolmaaktheid over het hoofd mag worden gezien, indien daaronder maar de een of andere kern van belofte schuilt.
Het grootste deel van dlt nr. wordt in beslag genomen door een guitig spel van Frederik Chasalle en C.J. Kelk. Het stadje Alcala wil door iets anders dan den wijnbouw zich roem vestigen; dus zetten enkele notabelen ‘een moord’ op touw! Er ontstaan daaruit, in den zwoelen nacht van het wijnoogstfeest, allerlei grappige verwarringen. Gedichten dragen Buning en J. Slauerhoff bij. Deze coupletten zijn uit Slauerhoff's ‘De Gouvernante’:
Morgenwind verkilt de warme nacht.
Zij huivert, blootgewoeld, door losse haren
Niet toegedekt - voor 't bed in witte vacht
Liggen een paar natte groene blaren.
Onder 't raam, over de vensterbank
Hangen takken naar binnen: door het tochten
Bewegen gewaden, vreemd grijs in de ochtend
Zij keert zich naar de nog donkre wand.
Doorsluim'rend voelt zij zich al gewekt,
In angstdroom van vallende trappen, blinde
Muren en kleeren die niet zijn te vinden....
Ontwaakt, en weet terstond dat zij vertrekt.
't Soobre leven wordt nu warm weleer.
Waarom heengaan? Er was toch geen reden.
't Leek eentonig maar nu, vreemd, niet meer.
Moe en traag begint zij zich te kleeden,
Blootstaand aan de mistroostige morgen,
Als 't heel laat is gaat zij naar beneden,
Haakt haar blouse dicht, de laatste treden,
En zegt schor, niet opziend, goedenmorgen.
| |
| |
Reeds ingescheept voelt zij het medelijden
Van haar naasten nog, in 't uitgeleide,
Dat zij doen duren met aanhoudend wuiven;
Zakdoeken zijn lang zichtbaar; witte duiven.
Herman v.d. Bergh begint een studie over Guillaume Apollinaire, van wien vooral de bundel ‘Alcools’ hier niet onbekend is. Wat het ‘sater-achtige’ in Apollinaire betreft, zegt v.d. Bergh:
De sater in Apollinaire - naar wiens requisieten: bokspooten, horens en kwispelstaart, de goêgemeent nijdig heeft getrapt en geslagen - was een zijsprong van de natuur, toen de menschelijke cultuur een (officieel) hoogtepunt had bereikt. Men zal moeten inzien, dat die dartele en toch dedaigneuze gewelddadigheid, die hem eigen was, maar één kant van zijn wezen uitmaakte. Wie, zooals hij zelf het heeft uitgedrukt ‘gewoon zijn, de natuur aan te kijken en daardoor er toe worden gebracht, over haar te spreken’, wie, met andere woorden, de natuur zoo in hun macht hebben, dat ze een zon aan alle windstreken tegelijk weten te laten schijnen, werpen tal van schaduwen.
Proza van Roel Houwink. Van Wessem herdenkt den jong gestorven Raymond Radiguet (zie ons vorig nr.). - Uitgeefster van dit tijdschrift is de firma S.L. van Looy te Amsterdam.
| |
De Gids
Top Naeff, die, helaas, in de laatste jaren voor een groot deel schijnt opgegaan in de gewetensvolle tooneelchroniqueuse (als hoedanig zij hare gaven ongetwijfeld ook nuttig besteedt) blijft ‘à ses heures’ toch nog getuigenis afleggen van haar scherpen, min of meer sarcastischen blik op menschen en dingen in 't reëele leven. Voor wie het niet weten mochten: er is langzaam bezig iets te gebeuren in onze literatuur: naast de figuren van Eline, van Geertje, van Jaapje, van Sprotje zal straks het wat bleek en onbeduidend snuitje van Letje ons aanzien - Letje, van wie wij - 't is al weer een tijd geleden - hoorden dat ze met haar Adriaan verloofd raakte, ja, ze wist zelf eigenlijk niet hòe. Maar goed, op een mooien (of kwaden) dag vond ze zich gearmd met dien Adriaan loopen, en daaruit moet men immers wel opmaken, dat men geëngageerd is? Aan het huwelijk dacht Letje intusschen liefst nog maar niet.
Maar eindelijk moest het er dan toch van komen... Nadat het ondenkbare was gebeurd en als met tooverslag verademing had gebracht. Adriaan, de zoon van zijn vader, die een voorbeeld was ook op het punt van examens, gezakt voor zijn doctoraal. Zes maanden... een half jaar uitstel. Van alles! Juist op den dag, dat Letje in gelatenheid neerzat te midden der eigenhandig gezoomde theedoeken en servetten, er het klassiek lintje omstrikte en meende: nu is er geen ontkomen meer aan, viel de slag, waarvan het huis der verwachtingen dreunde. Om der wille van de verrassing had hij niet gewaarschuwd, de aanstaande bruigom; men wist slechts: einde Februari. In April: de promotie en omstreeks den eersten Mei, de maand door de natuur voor alle vervoeringen bestemd: de trouwerij. Bij het overwegend negatieve aan Adriaan's persoonlijkheid voegde zich thans deze ledige verrassing, tot verslagenheid der twee families, die de kinderen, na geijkten proeftermijn, thans op hun bestemming wenschten. Daar zat men dan nu... De boomen zouden bloeien, de vogels, met uitzondering van de koekoek en de spriet, het hunne tot de natuurlijke historie bijdragen, doch niet vóór de hazelnoten rijpten zou het Adriaan en Letje gegeven zijn... De beneden-woning was gehuurd, het dienstmeisje had de godspenning... Wat er van de bruidsjapon, die, gespeld in een van Oma's vervaarlijke beddelakens, in de kleerenkast gereed hing, bij deze onverhoedsche wisseling van het getij en het snel verval der modes worden moest, begreep niemand...
‘Op zijn vroegst wordt het dan October’, rekende eindelijk Papa, ongewis, want waarop kon men zich thans nog verlaten? Maar Mama won inmiddels kracht naar kruis, besliste met elk noodlot tartend moederlijk gezag: ‘October, dat moet. Vóór de kachels worden gezet, anders kunnen we hier met het déjeuner niet zitten’. Adriaan, met schuldigen blik op Junker-und-Ruh, weifelde of zulks in verband met de groote vacantie uitvoerbaar zou zijn, vond het vooruitzicht binnen een spanne tijds van kachel tot kachel andermaal examen te moeten doen slechts beklemmend.
Wat ik evenwel ‘beklemmend’ vind is: dat een schrijfster anders zoo keurig op haar woord als Top Naeff, durft spreken van een gesteigerde hooghartigheid!! Als dit geschiedt aan 't groene hout, wat zal aan 't dorre geschieden? Dr. André Jolles schrijft met hooge waardeering over G. Kalff; over Nederlandsche Poësie schrijft Dr. P.N. van Eyck, die zelf in deze aflevering, mèt Aart v.d. Leeuw en J.J. van Geuns, voor Verzen zorgt.
| |
Morks Magazijn
Morks Magazijn is in den loop der jaren steeds verbeterd. Wie het tijdschrift thans, in zijn vergroot formaat, vergelijkt met het vroegere ‘Boons Magazijn’, waaruit het ontstaan is, ziet duidelijk het verschil. Werd de redactie tot nu toe alleen gevoerd door den heer C. van Son (met v. Hulzen voor de Boekentafel), thans is de heer H.G. Cannegieter mede in de redactie opgenomen, speciaal voor de karakterschets. We weten reeds: de directeur van de Bijenkorf zal bekarakterschetst worden en allerlei actueele personnages meer. Actueel, in den besten zin, is en blijft, bij de steeds
Oud-Montmartre: Cabaret du Lapin Agile in de Rue St. Vincent, het eenig overgebleven type van de oude kunstkroeg.
grooter wordende (Top Naeff zou zeggen: gesteigerde) belangstelling voor de natuur, de planten- en dierenvriend Jac. P. Thijsse, over wien de heer Cannegieter ons ditmaal iets mededeelt. Voorts een afwisseling van bijdragen op populair-wetenschappelijk en belletristisch gebied. Doen de novellen en tooneelstukjes soms al wat bioscoperig aan, men moet niet vergeten, dat dit tijdschrift onder een publiek circuleert, dat aan ‘Elseviers’ nog niet
| |
| |
toe is, maar daar mogelijk door Morks straks rijp voor blijkt gemaakt. ‘Zij’ blijft het altijd lezenswaardig bijblad van deze periodiek. - In de rubriek Van Heinde en Ver in Woord en Beeld trof ons een stukje van Roeland van Ruyven over 't stervend Montmartre, de kunstenaarswijk, waar de ratés en arrivisten werkten en feestten, elkaar 's avonds vonden in de kroeg van Salis, waar de Zwarte Kat op 't dak zat, of in andere gelegenheden waar de cabaret geboren werd zooals die nu nog slechts, min of meer, in de ‘Lapin Agile’ voortleeft. (Byvancks notities in den bundel ‘Parijs in 1891’ vertellen er ons van). van Ruyven schrijft:
't Is al heel lang geleden, ongeveer 25 jaar, dat we zelf een avondje bij Bruant doorbrachten in zijn gezellige kroeg op de Boulevard Rochechouart, waar je als gast welkom was, mits je maar 'n aandachtig oor wijdde aan des volkszanger-kroeghouders liedekens, waarvan je er natuurlijk nà auditie in den vorm van een aflevering van ‘la Laterne’ enkele kocht. Hij was nog de primitieve, rasechte en onvervalschte conférencier - zonder rok en dandyisme - maar mèt dien vlotten en improviseerenden geest, waarmede hij zoo spontaan en zuiver 't bindend element was tusschen publiek en de daar geboden kunst...
In de pauzes, tusschen de liedjes, nam hij met zijn fluweelen wambuis aan en zijn roode stropdas om, de ‘honneurs’ als gastheer in zijn dichtbezet locaaltje waar. Soms, in die overgave en extase van den volkszanger-dichter, beklom hij een alleenstaande tafel en zong vandaar zijn vlijmende zangen over de aanwezigen uit. 't Was er aardig bij Bruant, en zijn leuke kwinkslagen als leidende gastheer op nieuwbinnenkomende stamgasten en geestesvrienden brachten er die stemming, die wij tevergeefs op onze cabaret-soirées zoeken... Bruant liep, orders gevend, als artistieke waard tusschen zijn publiekje door: hij had géén programma, maar wèl esprit, en 't fluweelen buisje en de geest van Murger's ‘Bohème’ fleurden de onooglijke gelagkamer van Bruant op tot een genoeglijk avond-rendez-vous voor allen, die uit hun leed door hun levenskijk elementen putten tot artistieke uitingen; die hun vaak zielige levenservaringen omzetten in kunst. Wat de vreemdeling in Parijs thans in de spotwreede en cynische Doodenkroeg of in de Ciel en Enfer te zien krijgt, is de cliché van wat Montmartre niet is, d.w.z. het Montmartre van Salis, Alphonse Allais en den kroegzanger-poëet Bruant...
Bij 't brutaal-opdringerige, felle licht van Place Blanche en Place Pigalle, dat als een hoonlach van grof cynisme zijn hevige reflexen tegen den Montmartre-heuvel ketst, doet die lijdensberg van 't artistieke Parijs van 25 jaar geleden aan als éen groote, donkere en droeve gestalte van artistieke vervallen-grootheid.
| |
Vragen des Tijds
Uit dit tijdschrift stippen wij aan - nu Ronsard dit jaar zal herdacht worden - een artikel van Prof. Salverda de Grave: ‘Ronsard en wij’.
Hij heeft de naam van duister te zijn, door zijn misbruik van antieke mythologie en door vreemde woorden, van de Ouden overgenomen. Geheel onverdiend is die reputatie niet. Ronsard's nagedachtenis heeft nog altijd te lijden onder de zonden van zijn jeugd: zijn Pindariese oden heeft hij willens en wetens onleesbaar gemaakt door daarin oude en vreemde poëzie strak na te volgen, en alleen de vaste wil om de enkele mooie verzen, die ook deze gedichten bevatten, op te sporen, is in staat ons te beletten de lectuur ervan vóór het einde te staken. Zijn gedichten ter eere van Cassandre hebben evenmin vat op ons, geïnspireerd als zij zijn door de kunst van Petrarca en zijn volgers, die ons vreemd is geworden. En ik spreek zelfs niet van zijn epos La Franciade, dat ook het gewilde heeft van alwat is gedicht ter illustratie van een letterkundige theorie.
Maar de acht forsche deelen van Ronsard's werken in de laatste uitgave van Laumonier bevatten nog heel wat meer. Zou het mogelijk zijn een bloemlezing eruit te maken die werkelijk onze tijdgenooten zou kunnen behagen? Ik wil een bevestigend antwoord op deze vraag trachten te rechtvaardigen, doch stel daarbij deze voorwaarde: dat men Ronsard's verzen niet zal lezen, doch ze zal opzeggen, of, indien het kan, laten opzeggen door iemand die de Fransche klanken zuiver wedergeeft.
| |
De Nieuwe Gids
brengt het vervolg van Mevr Simons-Mees' drama ‘Geloof’, een romantisch-lyrisch prozagedicht (parafrase eener duitsche houtsnede) door L.v. Deyssel: Jonge Liefde en Oude Bergen, een studie van Kloos over Dullaert; Verzen van Kloos, Boeken, Hélène Swarth en Pauwels. In dezen tijd van boksers-vereering is Pauwels' ‘Vuistgevecht’ zeker actueel.
Een neger en een blanke strijden
tusschen de touwen, op het hoog plankier
en het lachende, zomersche zonnevier
bestraalt ze beiden......
De naakte huiden glanzen vet,
in d' olie van hun zweet gezet,
en de spieren zwellen af en aan
waar de borsten breed naar de schouders gaan,
op d' armen meest, die de vuisten,
de zwaar-geschoeide vechtersknuisten
als looden ballen ten aanval houwen
| |
Het Getij
is wederom van formaat veranderd; met het ongelukkige kolommetjes-systeem is gebroken. Herman Hana schrijft over twee houtsneden van André v.d. Vossen (de houtsneden zijn er bij gereproduceerd); Martin Permys vervolgt zijn Flakkeringen (gevoelig weergegeven indrukken); Slauerhoff schrijft over schilderijen, aquarellen en teekeningen in Tunis vervaardigd (tentoonst. v. Mens, Heystee, A'dam). Groenevelt, de redacteur, geeft een letterkundig overzicht. Dezelfde prijst de durf van de christelijke schrijfster Wilma, die in haar boek ‘Gods Gevangene’ (op zeer kiesche wijze) het leven van een homosexueel behandelt.
Haar durf stempelt haar tot een heldin. Ik houd mijn hart vast voor de besprekingen die in de Chr. pers er over zullen losbreken. Zij zullen - ben ik bang, even zoovele verdoemingen zijn. En na Alie Smeding zal dan Wilma de tweede Christelijke schrijfster zijn, die de deur wordt uitgezet om in het neutrale kamp welkom te worden geroepen.
| |
Boekenschouw
In dit roomsche tijdschrift een uitvoerig artikel over de Hervorming in Engeland, naar aanleiding van Dr. James Gairdner's boek ‘Loallrdy and the Reformation in England’. Voorts veel boekbesprekingen van uit den bekenden gezichtshoek. In een recensie over Julia Franks ‘De IJzeren Wet’ wordt het particuliere leven van deze schrijfster in 't geding gebracht, hetgeen wij voor ons (maar wij zijn maar de Gulden Winckel-redactie, de schunnige vertalers van Bubu) hoogst ongepast vinden. Het zullen echter wel de consequenties van het Boekenschouw-beoordeelsysteem zijn. Van ‘oordeelen’ gesproken. Er was eens iemand die zeide: ‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld worde’. En dat was toch niet bepaald een slappeling. Misschien wil de Boekenschouw-redactie dit woord eens overdenken?
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift
G.J. Hoogewerff schrijft over Jan van Scorel en de Italiaansche kunst van zijn tijd; Max Eisler (die den meester persoonlijk gekend heeft) over Josef Israëls bij zijn honderdsten geboortedag. Ina Boudier-Bakker vervolgt hare novelle van kleine-stadjes-leven: De Straat; L.v. Deyssel legt wederom enkele bladzijden van zijn Gedenkschriften voor ons open, die binnenkort bij Em. Querido verschijnen zullen. Verder de gewone rubrieken.
Wij ontvingen nog: De Witte Mier, De Stem, Nederland, De Hollandsche Revue, Vragen v.d. Dag, Leven en Werken, Opgang.
|
|