Den Gulden Winckel. Jaargang 23
(1924)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaurice du Plessys † (Sylvain Flandre) Parijs 14 October 1864-Parijs 17 Januari 1924ERNEST RAYNAUD gaf, beminnelijk badineerend, een beeld van le chavalier Maurice du Plessys de LynanGa naar voetnoot1), jong, elegant, overmoedig, maar in die dagen reeds arm; en toen hij later over den dichter schrijven moest, koos hij, vanzelf, ernstiger toon: ‘Il est devenu un grand poète, deux fois sacré par le génie et la douleur, et il a fait entendre les cris les plus déchirants qu'on ait poussés depuis Musset et Baudelaire’. Ik acht deze formuleering niet gelukkig: in het werk van du Plessys wordt geen kreet, geen schreeuw des harten, vernomen. De wanhoop, de hunkering, het mateloos verlangen zijn in deze zuivere ziel altijd verstild tot een breede doorzichtige melodie, waarin het menschelijk-tragische niet meer dan een gerekte ondertoon is. Maar men moet Raynaud lezen om doordrongen te worden van de tegenstelling tusschen den jongen Plessys ‘souple et fringant, glissant dans la rue’, gekleed in een ‘harnais collant à quoi le vouait sa sveltesse florentine’, speelsch en onrustig; èn den grijsaard, verteerd door ontbering en vernedering, verlaten en uitgestooten door een democratie alleen door geld beheerscht; maar volkomen berustend, omstraald door het zachte licht van de wijsheid die de wereld gewogen heeft; zonder afgunst, zonder haat, zonder verwijt. Door de waardigheid en de trots van zijn leven is hij een voorbeeld voor de jonge menschen van goeden wille; zijn leven en zijn dood zijn een aanklacht, feller en bitterder dan ooit werd uitgesproken, tegen de machten die thans de wereld, ook die der letteren, beheerschen: ijdelheid, domheid en baatzucht. | |
[pagina 24]
| |
Deze waarheid is onuitwischbaar: in het tegenwoordige Frankrijk, waar de scribenten vechten om de vette kluifjes tot vermaak van een ontzenuwd publiek van snobs en spijbelaars, is de grootste lyrische dichter van zijn tijd, van honger en kommer, omgekomen.
* * * De beteekenis van du Plessys' dichterschap zal eerst ten volle worden begrepen, wanneer, na een
Maurice du Plessys
Naar een teekening van André Décain (Gereproduceerd op het omslag van de ‘Odes Olympiques’ ed. Bernouard, Paris) nieuwe waardeering van alle letterkundige waarden, de Ecole Romane haar juiste plaats in de geschiedenis van het geestelijk leven zal hebben ingenomen. In de laatste jaren is men al begonnen in te zien hoe ontstellend veel schijnschoon, hoe veel onechts en onedels, door de vogue van het symbolisme als hooge kunst is binnengesmokkeld. De critiek op de symbolistische periode hooren wij in deze dagen steeds scherper formuleeren. De waarachtige kunstenaars uit die periode winnen aan duurzame kracht en beteekenis, wanneer men, om hen heen, de vervallen overblijfselen wegbezemt. En de nieuwe critiek bemerkt, eigenlijk nu eerst ten volle, hoe juist en profetisch het oordeel en de reactie van Moréas en zijne vrienden geweest zijn. Wanneer men náást vele eens hooggeroemde, thans reeds totaal verouderde, onleesbaar geworden gedichten uit de jaren tusschen 1890 en 1910, enkele van de strophen, door du Plessys in dien tijd geschreven, legt, dan begrijpt men, op dit oogenblik, werkelijk niet, hoe het ooit mogelijk was dat deze schoonheid zonder erkenning en verheerlijking bleef. Ik heb al jaren geleden aan minnaars van de Fransche letterkunde poëzie van du Plessys voorgelegd; geen die hem kende, en ieder was verbaasd dat hij hem niet kende; dat zulk een vlekkeloos, stralend schoon voor hem verborgen was gebleven. Na zijn begrafenis schreef de makker zijner jeugd, de genoot van zijn geest: ‘Un groupe compact de la jeunesse d'aujourd'hui lui a fait cortège et rendu honneur. Une gloire tardive s'est allumée aux abords de ce tombeau, mais belle, chaude, pure comme un bien mérité cent fois; et la génération qui le dispense sent qu'elle se grandit par cet hommage’Ga naar voetnoot1). Het is aan de traditionalistische jeugd van heden voorbehouden om Maurice du Plessys te vereeren als een meester die het Fransche vers van Ronsard, van Malherbe, van Chénier heeft bewaard en overgedragen aan de komende geslachten. Maurice du Plessys debuteerde (na een kleine plaquette) met ‘Le Premier Livre Pastoral’, geschreven in 1891, gepubliceerd bij Vanier, in 1892. Hoe bekoorlijk, kunstig en geestig deze poëzie ook zijn mag, er zijn, behalve tal van tekortkomingen, te veel, nauw verwerkte, invloeden; en, naast archaïsmen en gewrongen wendingen, vinden wij er te veel ‘spel’, te veel wat innerlijk niet volkomen verantwoord is. Maar reeds toen schreef hij een lieflijk en frank gedicht als ditGa naar voetnoot2): ‘Menteur qui dis les Dieux partis des bois!
Vois si toujours n'y va pleignant comme autrefois
Son ombreuse amour, Philomèle;
Si toujours à son crin ne mêle
Pomone de fruits un beau poids
Et si toujours (comme autrefois) ne vont les Mois
Fidèles à l'exacte époque des vergers
Périodiques.
Rustre à la double oreille de bourrique
Intrus aux ébafs bocagers!
Vois si, funeste à la Lucine des bergers,
L'ombre est en agneaux moins fréquente;
Si moins fervent souffle à Syringe Pan barbu:
Dis si, des Piérides altéré, ma bouche a pas bu
L'onde des simples sources éloquentes!
Het al te kunstige, het gezochte en het oneigenlijke heeft du Plessys in zijn ‘Etudes Lyriques’Ga naar voetnoot3) verloren. Het vers heeft zijn vastheid en zijn | |
[pagina 25]
| |
eenvoud gekregen, en de stem won een accent van liefde en herdenking. Niet ten onrechte citeert Maurras - wie is er beter keurmeester van poëzie op dit oogenblik? - met voorliefde deze prachtige strophe: Votre peine, colombe, attriste la nature.
Dîtes-moi de vos yeux l'inquiète pensée:
Viens, consens que nos fronts mêlent leurs chevelures
Et dis-moi que ma voix charme une âme blessée.
Maurice du Plessys
Portret door den criticus A. Thérive (Ontleend aan No. 9 IIe jaargang van La Muse française, ed. Garnier, Paris) En, omdat de ruimte beperkt is, nog slechts deze twee quatrijnen: Captif impatient des beaux yeux qui m'enchaînent,
Je tiens de pleurs les noeuds dont je porte le faix;
Trop privé des plaisirs qu'il nous n'achète en peines,
Je ne connais d'amour que le mal qu'il m'a fait!
O toi dont un regard a fixé ma fortune,
C'est par toi qu'à ce titre il n'est maux que je n'aie;
Ainsi j'aime ton front mouvant comme la lune
Et ces beaux yeux qui sont de la fausse monnaie...
Met een groote tusschenpooze publiceerde du Plessys daarna: ‘Pallas Occidentale’Ga naar voetnoot1), ‘Odes Olympiques’Ga naar voetnoot2) en ‘Les Tristes’Ga naar voetnoot3). Voor mij is ‘Pallas Occidentale’ de hoogste stijging in het werk van den dichter. Hij geeft daarin een beeld van den strijd der menschelijke wanhoop tot de overwinning in de overgave aan de apollonische wijsheid. In dit breede gedicht heeft Maurice du Plessys zich bevrijd van den last welken de jaren van zoeken en zorg op zijn leven hadden geladen. En de vrede en de volkomen bevrijding van al het aardsche heeft hem tot het laatste niet meer verlaten. Het is niet mogelijk, een eenigszins afgerond fragment hier te citeeren. Maar met een enkele strophe uit den aanhef wil ik den gedragen toon even aangevenGa naar voetnoot1): Minerve, toi qui fais et qui défais les sages,
Je te rends par ces vers tous ceux que je te dois;
Consens que, sans prétendre à l'empire des âges,
Le temps de m'acquitter, vers toi monte ma voix!
Ik eindig met een van de rijkste gedichten die ik van dezen meester ken: zoo vol en statig klonk het Fransche vers maar zelden. De titel luidt: ‘Ulysse au coeur ruiné ou le retour à Ithaque’: Chère, après tant de maux, ton front renaît plus bęau,
Redevenus époux, comme tu nous appelles!
Comme si la douleur était le grand flambeau,
Femmes, qui veille en vous pour vous faire plus belles!
O ne me dites plus que l'Amour a des ailes
Et que le coeur de l'homme est un passant qui ment!
Vois: le retour d'Ulysse illustre son serment:
Qu'il aime à voir ce front, forêt qui renouvelie,
Cédant sa jeune neige aux feux du sentiment,
Eteindre en souriant une humide prunelle!
Tel, le dieu Sphinx entend de son haut monument
Gémir dans le désert madame l'antilope!
Silence, ô Nuit! Dormez, beau front de Pénélope!
* * *
Aan de groeve des dichters bepaalde Ernest Raynaud zijn Plaats: ‘Evidemment l'art hautain et raffiné de Maurice du Plessys ne le fera jamais descendre au rang de poète populaire, mais c'est à la petite élite qui a reçu révélation de son génie qu'il appartient de proclamer hautement sa qualité de poète national’. Zeker geen zijner tijdgenooten erkende zoozeer Maat en Klaarheid als de eigenschappen van den latijnschen geest, geen verheerlijkte zoo zuiver en belangeloos de Veste en het Vaderland, en geen, terzelfder tijd, bleef zoo edel en gebonden menschelijk. | |
[pagina 26]
| |
Over zijn laatste jaren van ziekte, zwijgend en waardig gedragen, bezitten wij, naast het getuigenis van Ernest Raynaud en van Frédéric LéfèvreGa naar voetnoot1), dat van André ArnyveldeGa naar voetnoot2). Wanneer wij die lezen, moeten wij bekennen dat wij de hooge sereniteit van du Plessys nog niet bereikt hebben en dat wij ons overgeven aan een verbittering die naar de woorden van woede en verachting zoekt. De Fransche democratie heeft de geurigste en sierlijkste bloem laten verrotten in de goot van haar maatschappelijke ellende. Die laffe achteloosheid veroordeelt haar voor alle komende geslachtenGa naar voetnoot3). J. Gr. |
|