worden - hij is daartoe ook te nationaal, te typisch-Noorsch. Want niet alleen dat het landsmaal - de tot algemeene taal verheven boerendialekten - een belemmering is bij het vertalen, meestal zijn ook zijn wijze van beschouwing en de aard zijner problemen te karakteristiek Noorsch om een Europeesch publiek te trekken
Arne Garborg †
Het meeste, wat Garborg schreef, waren woorden van vermaning, van troost en raad, van kastijding en mededoogen voor zijn eigen volk. Actief heeft hij deelgenomen aan den strijd voor eigen taal en eigen cultuur; hij heeft den strijd vaak overmoedig gezocht, maar een nederlaag ook met fierheid gedragen. Onverwoestbaar was zijn geloof in de kracht van zijn volk.
Zijn eerste werk beteekent een reactie tegen de invloeden, die in zijn jeugd op hem gewerkt hebben. Hij was geboren in Jaederen, het vlakke, grauwe, sombere land in het Zuid-Westen van Noorwegen; hij was opgegroeid onder den druk van een piëtistische omgeving, waar gewetensknaging en zelfbeschuldiging zijn vader tot zelfmoord dreven. Weldra komt ook de ernst van de armoede; reeds op 16-jarigen leeftijd is hij schoolmeester, en als jongeling van 22 jaar gaat hij naar Kristiania, om daar student te worden.
In 1878 verschijnt Ein Fritenkjar (Een Vrij denker): een warm pleidooi voor vrijheid in het godsdienstig denken. De vloek van sombere godsdienstdweperij is hem in de ziel gebrand; vele jaren later, in 1892, vindt dit zijn grootsche uitbeelding in Fred (Vrede), het boek waarin het ongelukkig lot van zijn vader wordt verteld en diens geestelijk lijden met groot talent wordt ontleed. Tusschen deze beide boeken schreef Garborg een paar romans, die zich met het vraagstuk der zedelijkheid bezighouden: Mannfolk en Hjaa ho Mor - het eerste wekte geweldige beroering, en zijn houding in dezen strijd bewerkte, dat hij uit zijn staatsbetrekking ontslagen werd. Hoog in de bergen van Oost-Noorwegen trok hij zich met zijn vrouw terug; van het eenzame leven daar, met de kwellingen der armoede maar ook met den zegen der liefde, vertellen zijn lyrische Kolbotnbrev. Tot deze eerste periode behoort nog het zeer belangrijke boek Bonde-Studentar (1883), waarin hij het leven beschrijft van een boerenjongen, die naar de hoofdstad gaat om te studeeren, verlokt door het leven van gemak en aanzien, dat de ambtenaren op het platteland leiden. Daniël Braut is het slachtoffer van een gewelddadige en onnatuurlijke ontworteling uit zijn eigen en overplanting in een andere maatschappelijke klasse. In de beschrijving van de ellende en den honger, waarmee de arme student worstelt, zijn gedeelten die met Sult van Hamsun kunnen vergeleken worden; in de scherpe formuleering van het eigenlijke probleem zien wij den geestverwant van Kinck, al overtreft deze hem ook door zijn ruimeren blik en rijkeren geest.
Garborg was een te ernstig man, om bij een negatieve vrijdenkerij te blijven staan; ook het zich-een-voelen met zijn volk moest hem tot het geloof terugvoeren. Deze godsdienstige crisis wordt beschreven in Traette Maend (1891); de hemelstormer van weleer is nu een vermoeide geworden, die rust zoekt in het Christendom. Maar in een Christendom, dat gelouterd is van al het onedele, waarmee dagelijksche sleur en eigenbaat het hebben bezoedeld, en dat in zijn hartstochtelijken drang naar waarheid aan Kierkegaard doet denken.
Garborg heeft zichzelf hierdoor gevonden, als mensch en als kunstenaar. Het realisme der vroegere periode heeft afgedaan; het zijn de diepe tonen van zijn eigen gewond en nauw-genezen hart, die zich nu willen uiten. De dagboekvorm, nu door hem gekozen, en dien wij terugvinden in Den burtkomne Faderen en Heimkomin Son, geeft hem gelegenheid om het nieuwe lyrische element uit te drukken. Nu bereikt hij ook de hoogtepunten van zijn kunst: het tooneelstuk Laeraren en de gedichten Haugtussa en I Helheim.
Garborg's talent is veelzijdig en zuiver. In psychologische ontleding heeft hij zich een meester getoond; zijn weeke en toch mannelijke lyriek is weer een andere zijde van zijn geest. En dan zijn humor! Kinck vertelt vaak van het geniepige lachen, het kwetsende, moordende grinniken van