Den Gulden Winckel. Jaargang 23
(1924)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRaymond Radiguet †DE jeugdige leeftijd - twintig jaar! - waarop Raymond Radiguet zoo pas gestorven is, lijkt ons uitermate geschikt, om hem onsterfelijk te maken. Het is een buitenkansje, dat niet veel middelmatigheden te beurt valt: als ‘belofte’ dit ondermaansche te verlaten, zonder dat de realiteit van het... leven (met kleine initiaalletter) de verplichting oplei van het gegeven woord. Ik geloof dat, als Radiguet was blijven leven, men wellicht in later tijden zijn naam - den naam van ‘geniaal kind’ - niet vaak meer zou hebben uitgesproken; al moet ik dadelijk toegeven, dat deze bewering, nu Le Bal du Comte d'Orgel en de proza-schetsenbundel Ile de France, Ile d'Amour voorloopig ook niet méér zijn dan ‘beloften’ (vàn ‘beloften’??) een veronderstelling is, louter op mijn meening omtrent den zoo goed als wereldberoemden roman Le Diable au Corps gegrond. Men heeft het in den loop van het jaar vaak gezegd: Radiguet is een wonderkind. Zijn akelige Diable au Corps (akelig: waarlijk niet om het zgn. ‘immoreele’ van het erin verhaalde geval, maar om dien toon van gedesabuseerd cynisme waarin pessimisten of aanstellers, te goeder trouw of te kwader, een, neen de uiting wilden zien van den geest des tijds!) verwierf den ‘Prix du Monde Nouveau’ (op 15 Mei l.l.) d.w.z. dat het boek van Radiguet in het Engelsch moest worden vertaald en door een grooten New-Yorkschen uitgever gelanceerd, en dat de gelukkige winnaar, die zijn kameraad Soupault met één stem meerderheid versloeg (er kwamen àndere candidaten naar voren: de Montherlant, Delteil) in het onmiddellijke genot zou treden van frs. 7000. - Men kent het boek: het wekte, gelijk alle excessieve kunstwerken, veel bewondering en veel afkeuring. Men zei, te Parijs, dat Cocteau, Radiguet's vriend, promotor, ‘litteraire peter’ (noemde André de Ridder hemGa naar voetnoot1)) er zelf, en nog al in samenwerking met Max Jacob, flink aan had mee-gepènd. Maar misschien is dat maar laster. En men nam het den anders zoo degelijken, scherpzinnigen en artistiek-betrouwbaren uitgever Bernard Grasset erg kwalijk, dat hij het had aangekondigd als een wereldveroverend meesterwerk. Men heeft toen zelfs even, in Fransche litteraire kringen, een ‘Querelle du Diable-au-Corps’ gehadGa naar voetnoot2). En ook heeft men in verband met den zeventienjarigen schrijver, die Radiguet was toen hij zijn boek samenstelde, gedacht aan en gesproken van Rimbaud. Ook pervers. Ook cynisch. Ook buitenmaatschappelijk. Ook te jong voor den dubbelen | |
[pagina 8]
| |
last van sociale moraal en individueel geweten. Maar Rimbaud bracht iets nieuws; niet alleen iets eigens, iets persoonlijks, iets voor-zijn-leeftijd-buitengewoons, iets relatiefs, kortom, maar: iets nieuws. Iets volstrekts. En daarom was zijn ‘belofte’ een woord-houden op zich zelf. Radiguet was oprecht, zei men. 't Kan zijn. Maar daarin zit geen kunstverdienste. Het was Anatole France, geloof ik, die eens in een zijner critieken wees op het ontoereikende van oprecht-gemeendheid in de kunst. Oprechtheid is immers wel de minimum-eisch, de voorwaarde sine qua non, welke men een kunstenaar stellen mag? In de kunst neemt men geen genoegen met de bedoeling. Nogmaals: niet om de onbewimpeldheid van zijn realisme, niet om de scherpte zijner zelfontleding, zelfs niet om het bijna-pornografische heeft ‘men’ dezen knaap vereerd, uit wiens gelaat en werk pathologische verachting sprak, schrééuwde; niet uit reactie tegen een verzoetelijkte periode juichte, wie de Fransche productie onzer dagen kent; niet, bij gebrek aan analytische realisten (Rivière, Martin du Gard, Romains, Jaloux ook, Morand of Arnoux) werd Radiguet op de handen gedragen... maar om zijn zeventien jaar. Om zijn arm, door den oorlog gedemoraliseerd verloren-zoontjes-marte-laarschapje. En dat gekoester had iets van het onredelijke en het onzedelijke eener goedmoedig-sentimenteele courtisane-gunst....
MARTIN PERMYS. |
|