den oorsprong van dat epos in de pelgrimstochten. Deze gingen vergezeld van feestelijkheden en kermissen. En nu verschaften de monniken, die belang hadden bij een druk bezoek, uit latijnsche documenten en kronieken de epische stof aan de jongleurs.
Zoo had men met betrekking tot de geschiedenis van de Vier Heemskinderen de stelling verdedigd, dat in deze chanson de geste drie verschillende ‘fazen’ te onderscheiden waren, teruggaande op drie verschillende tijdperken van vervaardiging: die van de Ardennen, die van Gascogne, en die van Keulen en Dortmund. Bédier verwerpt deze stelling, en komt tot de conclusie dat ook dit verhaal wijst op de wederzijdsche betrekking tusschen jongleurs en geestelijken; en dat het is vervaardigd in de abdij van Stavelot-Malmédy. En hij verklaart dan de drie ‘fazen’ aldus: ‘De abdij van St.-M., gelegen in Ardenne, verschaft de “faze” van de Ardennen; de abdij van St.-M., gevende You de Gascogne [in het leven van St. Agilolf], geeft tegelijkertijd de “faze” van Gascogne; de abdij van St.-M., door tal van banden verbonden met de kerken in Rijnland, geeft tezelfder tijd de “faze” van Keulen en Dortmund’. Vanuit deze abdij werd het verhaal in verschillende redacties door de jongleurs verspreid, en maakte dadelijk grooten opgang.
En dan geeft Bédier de oorzaken aan van dezen opgang. Deze chanson de geste, ‘personen ten tooneele voerend, die door het noodlot zijn geteekend, en die kampen, misdadig huns ondanks, tegen de onrechtvaardigheid van hun lot, doet ons typen aanschouwen, die voor de volkeren van alle tijden en van alle landen de meest geliefde werden, en het meest in staat waren om gevoelens te wekken, ruw en tevens machtig’.
Bovendien werden er uit het ridderwezen van de 12e en 13e eeuw verschillende problemen ingesteld; waarvan hier alleen genoemd wordt dat der rechten van den soeverein en van zijn vazallen.
Geeft dit epos dus geen historische feiten of personen, het geeft toch de historie van de 12e en 13e eeuw.
‘De groote karaktertrek van de Renaud de Montauban is, dat het een volksverhaal is, geëigend om zich de eeuwen door te handhaven, en tevens een ridderverhaal dat uiting geeft aan eigen tijd, en dat in zijn tijd wist te ontroeren, zoowel het publiek van de kermissen als het meest aristocratische publiek. Het ontleent zijn schoonheid tegelijkertijd aan zijn ruwe elementen en aan zijn ridderlijke elementen - en ik voeg erbij: tevens aan zijn christelijke elementen. Van oorsprong was Reinout de heilige Reinout: zijn legende heeft grootschheid, zin, reden van bestaan alleen daardoor’.
Tot zoover Bédier.
Ten slotte nog een enkel woord over de bewerking van Felix Timmermans. In tegenstelling met Alberdingk Thijm, veroorlooft Timmermans zich meer vrijheid. Vooreerst door enkele korte inlasschingen, meest van beschrijvenden aard. Maar vooral door bekortingen; hetzij door een beknopteren verhaaltrant, hetzij door het weglaten van enkele gedeelten.
Die beschrijvende bijvoegsels zijn meest kleurrijk, en blijven in den toon van het geheel. Met het aanbrengen van veranderingen is de verteller m.i. niet altijd gelukkig geweest; soms leken ze mij ook geheel overbodig toe. Wat de bekortingen betreft, de grootste is wel dat het heele 16e hoofdstuk is weggelaten - terecht, want dit viel eigenlijk buiten het verband van het verhaal. Maar ook zijn er soms aardige of zelfs treffende tooneeltjes geschrapt - wat te betreuren is.
Als geheel wordt deze bewerking ons in aantrekkelijken vorm aangeboden; trouwens men kent den verteller Timmermans. Ook uiterlijk ziet het boekje er bizonder smakelijk uit.
Jammer dat de correctie nogal te wenschen overlaat. Ook heb ik nog een paar andere slordigheden genoteerd: op blz. 130-132 is steeds sprake van Writsaert, terwijl het hier Ritsaert betrof; en op blz. 192 en 193 laat de verteller Aymerijn vechten met Guweloen, en dezen doodslaan, terwijl het gevecht met dezen afloop met Galeran plaats had; en op blz. 103 staat Elegast in plaats van Malegijs.
Amsterdam.
P.L. VAN ECK Jr.